• No results found

Gezegeld rekest van MURAD, vr. NURHAJATI, PATMA en AJANI, resp. vader, moeder, zuster en echtgenote van de op 30 December 1948 door de politie gearresteerde en thans in Tjipinang aangehouden ABDUL RAZAK BIN MURAD aan de P.G., gedagtekend Batavia 20 Januari 1949,

houdende verzoek om inlichtingen omtrent de redenen van zijn arrestatie en om zijn invrijheidstelling.163

Abdul Razak bin Murad werd op 30 december 1948 samen met een aantal anderen, waaronder politieagenten uit Batavia, door de Veiligheidsinlichtingendienst (V.I.D) gearresteerd op verdenking van ‘subversieve actie’. Kort daarna diende Abduls familie een verzoek in bij, waarschijnlijk, een rechtbank, geadresseerd aan de Procureur-Generaal, waarin zij informeerde naar de redenen voor zijn arrestatie en verzocht om zijn vrijlating. Hiermee kan gezegd worden dat de familieleden van Abdul bin Murad net als veel andere burgers gebruik maakten van de veranderende houding na 1945 van het Nederlands- Indische civiele bestuur tegenover Indonesiërs, waarbij van Nederlandse zijde werd getracht meer rechtmatig en minder gewelddadig op te treden binnen de ordehandhaving.

Verzoekschriften kunnen dus worden gezien als een van de mogelijkheden of strategieën die Indonesiërs hadden om hun ‘geschil’ met het bestuur op te lossen en om, in dit geval, gevangengenomen familieleden te bevrijden. Dat de mogelijkheid van het indienen van een verzoekschrift bestond, veronderstelde de bevestiging van een potentieel rechtmatige relatie tussen Indonesiërs en het Nederlandse gezag, zeker wanneer Indonesiërs hun verzoekschriften ingewilligd zagen door het Nederlands-Indische bestuur.164 Zo maakten Indonesiërs eigenlijk aanspraak op de rechtmatigheid die Nederlandse functionarissen via de civiele ordehandhaving wilden uitstralen. Doordat verzoekschriften door het civiele bestuur

163

NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Verzoekschrift, 20 januari 1949, bijlage van: Brief van de Officier van Justitie, Mr. M. Kiveron, aan de Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië te Batavia, No. 192/P, Abdul Razak bin Mamad, Batavia, 28 januari 1949.

164

NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Basiscommandant Batavia, B.P. de Vries, Luit. Kol. Inf. KNIL, aan de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Ned.-Indië, Waterlooplein Oost 1, Batavia, No. 2498/01.12.03./29a, Uw Schrijven: dd. 4 september 1948, No. 4744/B11, Inzake Ch. H. Pelenkahu. Batavia, 16 september 1948.

72

serieus in behandeling werden genomen,165 konden Indonesiërs verzoekschriften na 1945 dus als een reële optie zijn gaan zien om met de oorlog ‘achter de frontlinies’ om te gaan. Daarmee werden verzoekschriften na 1945 een repertoire om met het Nederlands-Indische civiele ordehandhavingsapparaat om te gaan, maar ook om het burgerlijke ordehandhavingsapparaat in zekere mate tegen andere Nederlandse instituties, zoals het leger, te gebruiken.166

Het feit dat Indonesiërs zich zelfs in een zeer ‘penibele’ situatie alsnog op een ‘koloniale’ manier tot de staat richtten door middel van verzoekschriften, toont aan dat zij onderdeel uitmaakten van de ‘koloniale cultuur’ die Cooper en Stoler voorstonden, doordat deze Indonesiërs in zekere zin geen eigen, ‘inheemse’ repertoires hadden die los van het ‘koloniale’ stonden.167

De zeven verzoekschriften die ik heb gevonden in het archief van de Procureur- Generaal zijn zeker een uiting van Indonesische agency tussen geweld en slachtofferschap, zoals in voorgaande hoofdstukken is besproken, maar toch is deze vorm van agency net even anders. Indonesiërs zijn hier geen actieve ordehandhavers, zoals in het vorige hoofdstuk, maar zijn via de praktijk van het indienen van verzoekschriften wel op een bepaalde manier verbonden met de ordehandhaving. Hierbij dienden niet alleen Indonesiërs, maar ook groepen zoals Chinezen en Arabieren waar officieel nog onderscheid in werd gemaakt, verzoekschriften in.168 Afgaand op de naam van Abdul Razak bin Murad bijvoorbeeld, zullen hij en zijn familie van Arabische afkomst zijn geweest. Deze groepen mensen namen dus deel aan de ordehandhaving, maar op een andere, meer indirecte wijze dan de voorbeelden van de eerder besproken Indonesiërs die daadwerkelijk als ordehandhavers werkten.

Hoewel het aannemelijk is dat verzoekschriften in het Indonesisch in handgeschreven vorm werden ingeleverd, waarschijnlijk bij de plaatselijke rechtbank of resident, ben ik deze

165

NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië, Mr. A. van Maanen, Advocaat-Generaal, aan Zijne Excellentie de lt. Gouverneur-Generaal van Indonesië, No. 5200/B11, Inzake Ch. H. Pelenkahu, Batavia, 28 september 1948.

166

Ook voor 1942 werden er verzoekschriften bij de staat ingediend met uiteenlopende onderwerpen. Zo behandelde bijvoorbeeld een speciale commissie van de Volksraad na 1916 verzoekschriften uit de gehele archipel. Zie bijvoorbeeld 'Volksraad. Najaarszitting 1918', Bataviaash Nieuwsblad, 5 november 1918, 2.

167

Ronald Robinsons idee dat er binnen een kolonie twee structuren bestonden, namelijk een ‘Europese’ en ‘inheemse’, doet namelijk wel vermoeden dat Indonesiërs de Europese invloed in theorie konden afstoten als er sprake was van een conflict. De benadering van Cooper en Stoler suggereert echter dat in sommige opzichten de koloniale gebruiken door Indonesiërs simpelweg geïnternaliseerd waren. Er was daadwerkelijk sprake van een koloniale cultuur die niet ‘Europees’ was en niet ‘inheems’.

168 Bijlagen 12 & 13, bijlage van: NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 109, Uittreksel uit het register der

73

helaas niet tegengekomen in het archief van de Procureur-Generaal. De brieven waarin vermeld wordt dat er verzoekschriften zijn geschreven voor bepaalde personen bevatten meestal geen daadwerkelijke bijlage, hoewel in de brieven zelf wel staat dat er een verzoekschrift als bijlage bij moet hebben gezeten.169 De bijlagen die wel bij twee brieven zaten, waren geen handgeschreven verzoekschriften en waren opgesteld in de vorm van ‘gezegeld rekest van…’, waardoor ik de indruk krijg dat deze bijlagen samenvattingen van de originele handgeschreven verzoekschriften waren.170 Het is dan ook niet mogelijk om aan de hand van deze documenten met zekerheid te weten te komen of Indonesiërs zelf hun verzoekschriften schreven of dat lieten doen door professionele schrijvers.

Twee verzoekschriften die ik ben tegengekomen waren namelijk wel in het Indonesisch (Maleis), maar waren niet handgeschreven. Het ene verzoekschrift is van de heer H. Moh. Noer die, zoals eerder besproken, strafverlichting probeerde te krijgen voor zijn zoon H. Hasim. Doordat Noer heeft ondertekend met zijn vingerafdruk, wordt de indruk gewekt dat hij zelf niet kon schrijven en kan het verzoek dat de Procureur-Generaal onder ogen kreeg door iemand anders zijn opgesteld aangezien het is getypt. Ook het verzoekschrift van kampleider H.J. Manginsella van interneringskamp Lowokwaroe in Malang, die in 1948 verzocht om de vrijlating van 702 geïnterneerden, kan mogelijkerwijs zijn getypt door iemand anders, maar ook dit is niet met zekerheid te zeggen. Manginsella heeft namelijk wel zijn handtekening gezet en zou als leider van een interneringskamp best de mogelijkheid kunnen hebben gehad om een dergelijk verzoekschrift te typen.171

De verzoekschriften waren waarschijnlijk meestal gericht aan de Procureur-Generaal, maar in sommige gevallen ook aan de Luitenant Gouverneur-Generaal.172 De Procureur- Generaal kreeg de verzoekschriften vermoedelijk niet direct toegestuurd, maar via Officiers

169 Bijvoorbeeld, NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Officier van Justitie, Mr. C.J. Morks,

aan de Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Ned. Indië te Batavia, No. 2007/P, Geheim, Bijlagen: Een verzoekschrift, Verzoek om gratie, Batavia, 3 september 1948.

170 NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Verzoekschrift, 20 januari 1949, bijlage van: Brief van de Officier

van Justitie, Mr. M. Kiveron, aan de Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië te Batavia, No. 192/P, Abdul Razak bin Mamad, Batavia, 28 januari 1949; NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76,

Verzoekschrift van vrouwe Ma’Anih binti Kiman aan de P.G., 7 december 1948.

171

NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Verzoekschrift van H. Moh. Noer aan de Officier van Justitie te Soerabaja, Rambipoedji 29 januari 1949; NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief vertaald uit het Bahasa Indonesia/Maleis van Kampleider H.J. Manginsella, aan Procureur-Generaal in Djakarta, over de vrijlating van geïnterneerde mensen, 1.Resolutie 2.Lijst met namen, Malang, 24 december 1948.

172

NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië, Mr. A. van Maanen, Advocaat-Generaal, aan de Basiscommandant te Batavia, No. 4744/B11, Inzake Ch. H. Pelenkahu, Batavia, 4 september 1948.

74

van Justitie van de betreffende rechtbanken waar de verzoekschriften waren ingeleverd. De Officier van Justitie kon verzoekschriften zelf hebben ontvangen, maar kon deze ook opgestuurd hebben gekregen van bijvoorbeeld een Resident.173 Op deze manier kwamen verzoekschriften via een omweg toch bij de Procureur-Generaal terecht, die vervolgens bij een Officier van Justitie of Basiscommandant kon informeren naar de reden van arrestatie van een persoon, of de arrestant als politiek geïnterneerde dan wel als ‘z.g. de facto krijgsgevangene’ moest worden gezien en of de arrestant in aanmerking zou komen voor vrijlating.174

Het is onduidelijk of Procureur-Generaal Felderhof deze informatie ook deelde met de familie van de arrestant, maar dat het indienen van een verzoekschrift wel degelijk kon leiden tot een goed resultaat voor de familie en arrestant zelf, blijkt uit een bericht van vrijlating van een arrestant.175 Charles Hendrik Pelenkahu werd in 1947 gearresteerd en als ‘defacto krijgsgevangene’ geïnterneerd in de Boekit Doeri gevangenis te Meester-Cornelis omdat hij in ongewenste relatie zou hebben gestaan met extremistische organisaties, waardoor hij een gevaar werd geacht voor de rust en veiligheid in het door de Nederlandse troepen bezette gebied. Ook zou hij zich als kapitein van de Angkatan Laoet Repoeblik Indonesia (A.L.R.I., de Republikeinse marine) zonder wettige vergunning hebben opgehouden in het door de Nederlandse troepen bezette gebied. Door de verzoekschriften die zijn vader, moeder en echtgenote aan de Luitenant Gouverneur-Generaal schreven, kwam hij uiteindelijk in 1949 vrij. Pelenkahu moest weliswaar een verklaring tekenen dat hij zich van ‘gezagsvijandige handelingen’ zou onthouden, maar hij werd wel op vrije voeten

173

NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Verzoekschrift, 20 januari 1949, bijlage van: Brief van de Officier van Justitie, Mr. M. Kiveron, aan de Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië te Batavia, No. 192/P, Abdul Razak bin Mamad, Batavia, 28 januari 1949; NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Officier van Justitie, Mr. C.J. Morks, aan de Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Ned. Indië te Batavia, No. 2007/P, Geheim, Bijlagen: Een verzoekschrift, Verzoek om gratie, Batavia, 3 september 1948.

174 NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Auditeur Militair, Mr. M. Kiveron, aan de

Basiscommandant te Batavia, Doordruk aan de Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië – Batavia, No. 162/P, Inzake TB. Soeradji Soerialoedira, Batavia, 25 januari 1949; NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië, Mr. A. van Maanen, Advocaat-Generaal, aan de Basiscommandant te Batavia, No. 4744/B11, Inzake Ch. H. Pelenkahu, Batavia, 4 september 1948; NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Verzoekschrift, 20 januari 1949, bijlage van: Brief van de Officier van Justitie, Mr. M. Kiveron, aan de Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië te Batavia, No. 192/P, Abdul Razak bin Mamad, Batavia, 28 januari 1949.

175

NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van Ns. de Basiscommandant Batavia, de kapt. adj., D.C. Vooren, Kapt. Inf.KNIL, aan de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië, Uw schr. no. 6289/B11 ddo. 22 nov. 1948, No. 99/01.12.03/13a, Pelenkahu, Batavia, 15 januari 1949; NA, Archief Procureur- Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië, Mr. A. van Maanen, Advocaat-Generaal, aan Zijne Excellentie de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indonesië, No. B11/30i, Verzoekschrift van J.E.L. Pelenkahu en L. Pelenkahu geboren Kaunang, Batavia, 19 januari 1949.

75

gesteld dankzij de ‘kettingreactie’ van het over een weer informeren van de Procureur- Generaal en de zijnen naar Pelenkahu’s arrestatie, die op gang werd gebracht door de verzoekschriften.176

Afhankelijk van hoe de arrestant werd aangemerkt, als politiek geïnterneerde of als ‘z.g. de facto krijgsgevangene’, besliste de Procureur-Generaal waarschijnlijk alleen over vrijlating bij politiek geïnterneerden of had hij daarbij een adviserende rol, de Legercommandant ging namelijk over de facto krijgsgevangenen.177 Aangezien de verzoekschriften in het archief van de Procureur-Generaal zijn beland, lijkt Felderhof in ieder geval een sleutelrol te hebben vervuld met betrekking tot de praktijk van de verzoekschriften en de honorering ervan.

Indonesiërs wisten dus dat ze via deze weg zelf actie konden ondernemen om iets van het civiele bestuur gedaan te krijgen en dat ze hun verzoekschriften aan de Procureur- Generaal konden richten. Op deze manier namen zij deel aan de ordehandhaving, maar ontstond er een soort relatie die toch anders was dan die van Indonesiërs die bijvoorbeeld als ambtenaar samenwerkten met Nederlanders. Hoewel er in beide gevallen sprake was van een ‘overeenkomst’, was de basis van de motieven van Indonesiërs die verzoekschriften indienden anders omdat zij, zich in een nijpende situatie bevindend, wellicht meer ‘verlangden’ van het civiele bestuur en op andere manieren dan de basis van de samenwerking met Indonesiërs die zelfgekozen in een civiele functie terechtkwamen.

176 NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van

Indonesië, Mr. A. van Maanen, Advocaat-Generaal, aan Zijne Excellentie de lt. Gouverneur-Generaal van Indonesië, No. 5200/B11, Inzake Ch. H. Pelenkahu, Batavia, 28 september 1948; NA, Archief Procureur-

Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Basiscommandant Batavia, B.P. de Vries, Luit. Kol. Inf. KNIL, aan de Procureur- Generaal bij het Hooggerechtshof van Ned.-Indië, Waterlooplein Oost 1, Batavia, No. 2498/01.12.03./29a, Uw Schrijven: dd. 4 september 1948, No. 4744/B11, Inzake Ch. H. Pelenkahu. Batavia, 16 september 1948; NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Terr. Commandant West-Java, o/l de Basiscdt. Batavia, K. Drost, Res. Kol. der Inf., aan: 1.Clg. Kabinet, 2. Commandant West-Java, 3. Procureur-Generaal, 4. A.m. Tem. Krijgsraad, 5. A.M. Krijgsraad te Velde, 6. A.H.K., 7. NEFIS, 8. A.H.T.B. Batavia, 9. H.Comm. van Pol. Batavia, 10. H.I.D., 11. C. IIIe Bew. Bataljon, 12. C. Boekit Doeri-Gevangenis, 13. Belanghebbende., Besluit No. 37/INT., De Territoriaal Commandant van West-Java, Batavia, 4 juni 1947; NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van Ns. de Basiscommandant Batavia, de kapt. adj., D.C. Vooren, Kapt. Inf.KNIL, aan de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië, Uw schr. no. 6289/B11 ddo. 22 nov. 1948, No. 99/01.12.03/13a,

Pelenkahu, Batavia, 15 januari 1949; NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van de Procureur- Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië, Mr. A. van Maanen, Advocaat-Generaal, aan Zijne Excellentie de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indonesië, No. B11/30i, Verzoekschrift van J.E.L. Pelenkahu en L. Pelenkahu geboren Kaunang, Batavia, 19 januari 1949.

177

NA, Archief Procureur-Generaal, inv.nr. 76, Brief van Ns. de Basiscommandant Batavia, de kapt. adj., D.C. Vooren, Kapt. Inf.KNIL, aan de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Indonesië, Uw schr. no. 6289/B11 ddo. 22 nov. 1948, No. 99/01.12.03/13a, Pelenkahu, Batavia, 15 januari 1949.

76

In het eerste geval kozen Indonesiërs er voor om een verzoekschrift in te dienen omdat ze heel graag hun zoon of man vrij wilden krijgen. In dergelijke gevallen waren Indonesiërs geen passieve slachtoffers van het Nederlandse geweld, maar probeerden zij op hun beurt op geweldloze wijze verandering in hun situatie te brengen. Dit was voor hen een strategie om iets van groot belang voor elkaar te krijgen bij het Nederlands-Indische bestuur. Indonesiërs met een civiele functie waren ook geen passieve slachtoffers en hebben dit ook voor elkaar gekregen door bepaalde strategieën te volgen omdat ze ook een doel voor ogen hadden en iets ‘verlangden’ van het bestuur.

Het verschil ligt echter in de plek die het Nederlands-Indisch ordehandhavingsapparaat in de levens van Indonesiërs innam, want die was voor de functionarissen meer vanzelfsprekend en wellicht eerder legitiem dan voor degenen die verzoekschriften indienden. Voor verzoekschriftindieners lijkt het directe contact met het civiele bestuur namelijk eerder een noodzakelijke uitzondering, maar toch enigszins vertrouwd. Ondanks deze nuances zijn beide categorieën een voorbeeld van mogelijke Indonesische rollen die verdergaan dan een binariteit van verzet en slachtofferschap.

77

Conclusie

De jaren 1945-1949 in Nederlands-Indië staan onder historici vooral bekend als de dekolonisatieperiode waarin Indonesiërs tijdens een revolutie hun vrijheid bevochten tegenover het Nederlandse bestuur. Indonesische dekolonisatie als zodanig wordt dan ook beschouwd als een ‘natuurlijk’ eindresultaat van deze strijd. Door deze teleologische benadering ligt de nadruk in historiografie vooral op de manier waarop Indonesiërs zich los probeerden te maken van de Nederlandse overheersing, namelijk via verzet, maar ook op de gevolgen van de Nederlandse gewelddadige reactie hierop voor Indonesiërs, waardoor zij ook vaak de rol van passief slachtoffer krijgen toebedeeld en daarbij hun agency verliezen. Door op een andere manier naar dekolonisatie en dus naar deze periode te kijken, komt nog een andere, niet-gewelddadige vorm van Indonesische agency naar voren die verdergaat dan de binariteit van deze twee ‘Indonesische rollen’.

De jaren 1945-1949 moeten worden beschouwd als onderdeel van een ‘lange dekolonisatie’ waarvan de wortels stevig in de koloniale tijd lagen. Binnen de ‘dekolonisatieperiode’ bestonden ook genoeg koloniale aspecten die konden ‘compenseren’ voor ‘antikoloniale’ krachten, zoals mijn onderzoek ook aantoont. Door te kijken naar de rol van Indonesiërs in de civiele ordehandhaving van het Nederlands-Indisch bestuur, wordt duidelijk dat de ‘re-koloniserende’ factoren de dekoloniserende niet hoefden uit te sluiten en dat Indonesische agency veel meer omvatte dan de historiografische binariteit van verzet en slachtofferschap. Indonesiërs pleegden namelijk niet alleen verzet of waren passief, maar bekleedden ook diverse functies binnen de civiele ordehandhaving of namen hier op andere wijze aan deel, zoals blijkt uit de grote verscheidenheid aan documenten uit het archief van de Procureur-Generaal, zoals brieven, sollicitaties, rapporten en verzoekschriften.

Deze niet-gewelddadige Indonesische agency kan worden ‘gelezen’ uit Nederlandse archiefbronnen via de impliciete angst en onzekerheden, Stolers epistemic anxieties, van Nederlandse ambtenaren die uit verslagen, richtlijnen en correspondentie blijken. Door ‘in twijfel’ te trekken wat Nederlandse bestuurders in bijvoorbeeld verslagen schreven over Indonesiërs met een bepaalde civiele functie en door te beredeneren hoe en waarom Indonesiërs in dergelijke functies terecht konden zijn gekomen, wordt duidelijk dat agency breder moet worden getrokken dan geweld en passiviteit. Indonesiërs konden namelijk ook samenwerken met het Nederlands-Indische bestuur. Door de structuur en organisatie van de

78

civiele ordehandhaving, zoals die naar voren komt uit het archief van de Procureur-Generaal, te bestuderen wordt ook duidelijk dat de aard van de samenwerking tussen Indonesiërs en het Nederlands-Indische bestuur niet gebaseerd was op dwang of dominantie, maar op wederzijdse toenadering. Indonesiërs konden er dus zelf voor kiezen om in een civiele functie terecht te komen, zonder dat Nederlanders hen daartoe konden dwingen.

Het Nederlands-Indische bestuur kon namelijk door de nieuwe realiteit van de ‘koloniale oorlog’ niet meer uitgaan van de vooroorlogse vanzelfsprekendheid dat Indonesiërs in overheidsdienst traden. Hierdoor konden bereidwillige Indonesiërs, die om welke redenen dan ook (weer) voor het Nederlands-Indische bestuur wilden gaan werken, betere ‘arbeidsvoorwaarden’ uitonderhandelen dan voor de oorlog. Zij benaderden het civiele bestuur dus op een manier waarmee zij hun eigen doelen konden verwezenlijken. De zekere wanhoop van Nederlandse bestuurders vanwege de grote personeelstekorten noopten hen ook tot het aannemen van Republikeinen.

De houding van Nederlandse civiele ambtenaren tegenover Indonesiërs was na 1945 dus veranderd, ook vanwege de grotere militaire inmenging in de ordehandhaving. Doordat militairen met enige regelmaat Indonesische ambtenaren arresteerden, kregen Indonesiërs in overheidsdienst een zekere mate van bescherming van de Nederlandse burgerambtenaren tegen dit militaire handelen. Naast angst voor gezichtsverlies en personeelstekort aan Nederlandse zijde, lijkt er hier toch zeker een mate van morele bekommering over Indonesiërs uit te spreken, zeker in vergelijking met voor de oorlog, naast het feit dat burgerambtenaren geweld niet vonden thuishoren in een degelijk bestuur van de kolonie. Zulke overwegingen aan de civiele kant van de ordehandhaving tonen overigens aan