• No results found

Voorziening Gebruiker

Hoofdstuk 2. Afbakening van het onderzoeksdomein

2. Indirecte indicatoren

84. Daarnaast zijn er ook een aantal indicatoren die betrekking hebben op het functioneren van de voorziening zelf, maar die een bepalende invloed hebben op de kwaliteit van zorgverlening.

85. Het betreft vooreerst de vereiste dat wordt voorzien in een adequaat systeem van externe kwaliteitsbewaking. Dat houdt in dat voorzieningen ten minste onderworpen zijn aan een aanmeldings- of een vergunningsplicht en daaropvolgend aan een regelmatig toezicht.101

Hoewel dit onderzoek focust op het (intern) functioneren van voorzieningen, is de toetsing aan deze indicator van belang omdat hij een structureel toezicht inhoudt op de aanwezigheid van de andere indicatoren voor een kwaliteitsvolle zorgverlening. Er wordt dan ook basaal getoetst of een adequaat systeem van externe kwaliteitsbewaking aanwezig is.

86. Vervolgens moeten voorzieningen ook beschikken over een systeem van

99 AGEPLATFORM EUROPE, "European Charter of the rights and responsabilities of older people in need of long-term care and assistance", 2010, http://www.age-platform.eu, Art. 1-2 en 2-8; COMITÉ VAN DE MINISTERS VAN DE LIDSTATEN VAN DE RAAD VAN EUROPA,

"Recommendation CM/Rec(2009)6 on ageing and disability in the 21st century: sustainable frameworks to enable greater quality of life in an inclusive society", 2009, Aanbeveling 3.3 ; RAAD VAN EUROPA, Digest of the case law of the European Committee of Social Rights, 2008, www.coe.int, 150; United Nations Principles for Older Persons, Adopted by General Assembly resolution 46/91 of 16 December 1991, Principe 17.

100 AGEPLATFORM EUROPE, "European Charter of the rights and responsabilities of older people in need of long-term care and assistance", 2010, http://www.age-platform.eu, art. 3-1 en 3-2; RAAD VAN EUROPA, Digest of the case law of the European Committee of Social Rights, 2008, www.coe.int, 149.

101 COMITÉ VAN DE MINISTERS VAN DE LIDSTATEN VAN DE RAAD VAN EUROPA,

"Recommendation CM/Rec(2009)6 on ageing and disability in the 21st century: sustainable frameworks to enable greater quality of life in an inclusive society", 2009, Aanbeveling 2.9 en 2.10; RAAD VAN EUROPA, Digest of the case law of the European Committee of Social Rights, 2008, www.coe.int, 108-109 en 149; A. M. ŚWIĄTKOWSKI, Charter of social rights of the Council of Europe, Alphen a/d Rijn, Kluwer Law International, 2007, 296.

45 interne kwaliteitsbewaking om toezicht te houden op de geschiktheid van de zorgverlening.102

87. Tot slot moeten voorzieningen de nodige middelen ter beschikking hebben om hun verantwoordelijkheden inzake zorgverlening op te nemen.103 Dat wordt in het toetsingskader ingevuld ten eerste op vlak van management en personeel, ten tweede op vlak van infrastructuur en ten derde op vlak van financiële middelen.

88. Voor wat betreft het eerste moeten voorzieningen voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel tewerkstellen. Bij de toetsing aan dat aspect wordt nagegaan welke personeelsnorm moet worden gerespecteerd, aan welke kwalificatievereisten het personeel moet voldoen, welke vereisten er gelden inzake permanente vorming en welke waarborgen de regelgeving op dat vlak biedt voor een continue zorgverlening.104 Aangezien het management deel uitmaakt van het personeel, worden de eerste drie elementen ook onderzocht voor de leden van het management.

Eventuele regelgeving met betrekking tot de uitbaters wordt ook onder dit punt getoetst.

89. Ten tweede moeten voorzieningen beschikken over voldoende en geschikte infrastructuur om zorg te verlenen. Gekoppeld aan de vereiste bescherming van de persoonlijke levenssfeer van zorgbehoevenden, betekent dat onder andere dat voorzieningen hen voldoende ruimte ter beschikking moeten stellen om alleen te zijn.105 Tevens moet deze infrastructuur geschikt zijn in het licht van de doelstelling van de zorgverlening (zie randnr. 80).

90. Ten derde is ook vereist dat voorzieningen beschikken over voldoende

102 RAAD VAN EUROPA, Digest of the case law of the European Committee of Social Rights, 2008, www.coe.int, 108.

103 RAAD VAN EUROPA, Digest of the case law of the European Committee of Social Rights, 2008, www.coe.int, 108.

104 AGEPLATFORM EUROPE, "European Charter of the rights and responsabilities of older people in need of long-term care and assistance", 2010, http://www.age-platform.eu, art. 4-2;

COMITÉ VAN DE MINISTERS VAN DE LIDSTATEN VAN DE RAAD VAN EUROPA,

"Recommendation CM/Rec(2009)6 on ageing and disability in the 21st century: sustainable frameworks to enable greater quality of life in an inclusive society", 2009, Aanbeveling 2.6;

RAAD VAN EUROPA, Digest of the case law of the European Committee of Social Rights, 2008, www.coe.int, 108 en 150.

105 AGEPLATFORM EUROPE, "European Charter of the rights and responsabilities of older people in need of long-term care and assistance", 2010, http://www.age-platform.eu, art. 3-1 en 3-2.

46

financiële middelen om met een zekere continuïteit kwaliteitsvolle zorg te verlenen.106

106 COMITÉ VAN DE MINISTERS VAN DE LIDSTATEN VAN DE RAAD VAN EUROPA,

"Recommendation CM/Rec(2009)6 on ageing and disability in the 21st century: sustainable frameworks to enable greater quality of life in an inclusive society", 2009, Aanbeveling 2.8.

47 Hoofdstuk 2. Functioneringsvrijheid

91. Het tweede cluster van toetsingscriteria heeft betrekking op de functioneringsvrijheid van zorgvoorzieningen. Dat cluster is hoofdzakelijk gebaseerd op artikel 11 EVRM, dat onder andere de vrijheid van vereniging verankert. Elk van de landen die betrokken worden in de rechtsvergelijking, is partij bij het EVRM.

92. De functioneringsvrijheid houdt voor overheden ten eerste in dat zij zich moeten onthouden van gedragingen die een inbreuk vormen op deze vrijheid. Ten tweede moeten zij ook een kader creëren dat voorzieningen toelaat effectief van deze vrijheid gebruik te maken (zie randnr. 96). Dat gaat echter niet zo ver dat zij deze financieel moeten ondersteunen of dat zij garant moeten staan voor de verwezenlijking van hun doelstellingen. 107

§ 1. Voorzieningen

93. De functioneringsvrijheid geldt voor private zorgvoorzieningen, zoals zij bij de afbakening van dit onderzoek werden omschreven (zie randnr. 16). Dat zijn private organisaties met een zekere institutionele structuur waarin op duurzame en professionele wijze welzijnszorg wordt verleend. Het moet worden benadrukt dat deze omschrijving zowel commerciële voorzieningen als non-profitvoorzieningen omvat.

§ 2. Vrijheid

94. De functioneringsvrijheid bestaat uit de vrijheid om een voorziening op te richten en alle rechten die nodig zijn om aan deze vrijheid een effectieve inhoud te

107 E. BREMS en Y. HAECK, “Artikel 11: Vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, II/2, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (1) 33-34; D. HARRIS, M.

O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, “Article 11: Freedom of assembly and association” in D. HARRIS, M. O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, Harris, O’Boyle & Warbrick Law of the european convention on human rights, Oxford, Oxford University Press, 2009, (515) 525; A.

W. HERINGA en F. VAN HOOF, “Freedom of association and assembly (Article 11) ” in P.

VAN DIJK, F. VAN HOOF, A. VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, (817) 836-839.

48 geven.108

95. Zij omvat ten eerste het recht van de uitbaters om vrij de doelstellingen van de voorziening te bepalen en het recht van de voorziening om die doelstellingen ongehinderd na te streven.109 Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen activiteiten die gericht zijn op commerciële of niet-commerciële doelstellingen.

De vrijheid om zelf de doelstellingen van de voorziening te bepalen, kan in verband worden gebracht met de vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst en met de vrijheid van meningsuiting. De functioneringsvrijheid kan ten opzichte van deze grondrechten worden gezien als een instrumenteel recht dat personen moet toelaten zich in het kader van zorgverlening op een effectieve manier te organiseren rond hun gedachten, geweten en godsdienst en daar collectief uiting aan te geven.110 Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan tendensorganisaties111, die ook in de zorgsector actief zijn.

108 E. BREMS en Y. HAECK, "Artikel 11: Vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, II/2,

Warbrick Law of the european convention on human rights, Oxford, Oxford University Press, 2009, (515) 536; A. W. HERINGA en F. VAN HOOF, “Freedom of association and assembly (Article 11)” in P. VAN DIJK, F. VAN HOOF, A. VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, (817) 825 en 838; E. BREMS en Y. HAECK, "Artikel 11: Vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, II/2, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (1) 23.

110 E. BREMS en Y. HAECK, "Artikel 11: Vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, II/2, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (1) 9-10; D. HARRIS, M.

O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, "Article 14 (Freedom from discrimination in respect of protected Convention rights) and Protocol twelve (non-discrimination in respect of any right set forth by law)" in D. HARRIS, M. O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, Harris, O’Boyle &

Warbrick Law of the european convention on human rights, Oxford, Oxford University Press, 2009, (577) 531-533; A. W. HERINGA en F. VAN HOOF, "Freedom of association and assembly (Article 11)" in P. VAN DIJK, F. VAN HOOF, A. VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, (817) 818-820.

111 Tendensverenigingen zijn “verenigingen met een politiek, syndicaal, confessioneel, caritatief, wetenschappelijk of artistiek doel of de verenigingen die tot doel hebben meningen te verspreiden”: N. VAN LEUVEN, Contracten en mensenrechten: een mensenrechtelijke lezing van het contractenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 140.

49 96. Ten tweede omvat de functioneringsvrijheid ook het recht om de nodige structuur te geven aan de voorziening. Het verlenen van rechtspersoonlijkheid maakt daarvan een essentieel onderdeel uit.112 Hoewel dat geen recht inhoudt op een specifieke rechtsvorm113, moet wel een rechtsvorm ter beschikking staan die de voorziening toelaat haar doelstellingen effectief na te streven. Dat betekent meer concreet dat wanneer deze op winst gericht is, minstens een rechtsvorm ter beschikking moet staan die winstdistributie toelaat.

Verbonden met het recht om de voorziening de nodige structuur te geven, is ook het recht om haar autonoom te besturen en om zelf vorm te geven aan de interne organisatie ervan.114

97. Deze ruime omschrijving van de functioneringsvrijheid betekent in de praktijk dat elke inhoudelijke of procedurele verplichting, verbodsbepaling of voorwaarde waaraan voorzieningen moeten voldoen om op een legale manier hun activiteiten te ontwikkelen, een beperking vormt op hun functioneringsvrijheid.

Overeenkomsten worden als een beperking beschouwd wanneer ook voorzieningen die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming ervan, eraan worden onderworpen. Dat is in Duitsland/Beieren bijvoorbeeld het geval voor de raamovereenkomsten (zie randnr. 279), maar niet voor de raamvergoedingsovereenkomsten (zie randnr. 192).

Loutere subsidieregelgeving, vrijblijvende kwaliteitskeurmerken en niet-verplichte overeenkomsten vormen strikt genomen geen beperking, maar kunnen het in de praktijk moeilijker of zelfs onmogelijk maken als zorgvoorziening te functioneren zonder eraan te voldoen of zonder er partij bij te worden. Zo kunnen

112 A. W. HERINGA en F. VAN HOOF, "Freedom of association and assembly (Article 11)" in P. VAN DIJK, F. VAN HOOF, A. VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, (817) 825 en 838-839.

113 ECRM 12 april 1996, Nr. 25170/94, Liebscher, Hübl en Liebscher; E. BREMS en Y.

HAECK, “Artikel 11: Vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging” in J.

VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, II/2, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (1) 23; D. HARRIS, M. O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY,

“Article 11: Freedom of assembly and association” in D. HARRIS, M. O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, Harris, O’Boyle & Warbrick Law of the european convention on human rights, Oxford, Oxford University Press, 2009, (515) 535.

114 E. BREMS en Y. HAECK, "Artikel 11: Vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, II/2, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (1) 21-22.

50

gesubsidieerde voorzieningen een (groot) concurrentieel nadeel ondervinden van subsidies die andere voorzieningen ter beschikking staan. De impact van dergelijke sturingsinstrumenten wordt dan ook meegenomen in de toetsing van de systemen van residentiële ouderenzorg.

§ 3. Rechtvaardigingsmogelijkheden

98. De functioneringsvrijheid is niet absoluut. Beperkingen kunnen worden gerechtvaardigd voor zover zij bij de wet voorzien zijn en zij nodig zijn ter bescherming van bepaalde belangen.115

99. Het begrip wet wordt begrepen in de materiële zin van het woord, als een algemeen verbindende rechtsregel. Ook rechtsregels uitgevaardigd door de administratie of door beroepsorganisaties kunnen onder deze noemer worden geplaatst. Deze rechtsregels moeten toegankelijk zijn voor de rechtsonderhorige en moeten voldoende voorzienbare gevolgen sorteren. Dat verhindert niet dat de uitvoerende overheid een zekere appreciatiemarge wordt gelaten om een overdreven starheid te vermijden en om toe te laten dat rekening wordt gehouden met een wijzigende maatschappelijke context.116

100. Beperkingen aan de functioneringsvrijheid kunnen worden gerechtvaardigd door een dwingende maatschappelijke behoefte voor zover zij noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.

101. Een dwingende maatschappelijke behoefte heeft betrekking op de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare

115 Art. 11, lid 2 EVRM.

116 Het EHRM past de beperkingsregeling uit art. 11, lid 2 EVRM op dezelfde wijze toe als die uit art. 8, art. 9 en art. 10 EVRM. Ook de literatuur over deze rechtvaardigingsmogelijkheden wordt daarom in beschouwing genomen: Y. ARAI, "Article 10: Freedom of expression" in D. HARRIS, M. O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, Harris, O’Boyle & Warbrick Law of the european convention on human rights, Oxford, Oxford University Press, 2009, (443) 471-472; K. HANSON, "Artikel 9: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, 2/I, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (789) 828; B. VERMEULEN,

"Freedom of thought conscience and religion (Article 9)" in P. VAN DIJK, F. VAN HOOF, A.

VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, (751) 768; D. VOORHOOF, "Artikel 10: Vrijheid van meningsuiting" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, 2/I, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 968-970.

51 feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Er staat met andere woorden een breed spectrum aan rechtvaardigingsgronden ter beschikking, mits deze voldoende zwaarwegend zijn.117 In dit toetsingskader ligt de focus op de bescherming van een toegankelijke en kwaliteitsvolle zorgverlening en op die van het discriminatieverbod als mogelijke rechtvaardigingsgronden.

102. Het feit dat deze beperkingen noodzakelijk moeten zijn in een democratische samenleving, houdt in dat zij pertinent en evenredig moeten zijn ten aanzien van het nagestreefde doel. 118 Zo vereisen beperkingen aan de verwerving van rechtspersoonlijkheid of een vergunning een zwaarwegend hoger belang, waar een loutere aanpassing van de naam van de voorziening makkelijker verteerbaar is.119 De overheid geniet een zekere appreciatiemarge bij de beoordeling van de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de beperking.120 Gekoppeld aan het opzet

117 Art. 11, lid 2 EVRM; K. HANSON, "Artikel 9: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, 2/I, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (789) 830-832; D. VOORHOOF,

"Artikel 10: Vrijheid van meningsuiting" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, 2/I, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 978-982.

119 E. BREMS en Y. HAECK, “Artikel 11: Vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, II/2, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (1) 29-30; D. HARRIS, M.

O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, “Article 11: Freedom of assembly and association” in D. HARRIS, M. O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, Harris, O’Boyle & Warbrick Law of the european convention on human rights, Oxford, Oxford University Press, 2009, (515) 532 en 534; A. W. HERINGA en F. VAN HOOF, “Freedom of association and assembly (Article 11)” in P. VAN DIJK, F. VAN HOOF, A. VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, (817) 819-820.

120 E. BREMS en Y. HAECK, "Artikel 11: Vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, II/2, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (1) 29-30; D. HARRIS, M.

O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, "Article 11: Freedom of assembly and association" in D. HARRIS, M. O'BOYLE, E. BATES en C. BUCKLEY, Harris, O’Boyle & Warbrick Law of the european convention on human rights, Oxford, Oxford University Press, 2009, (515) 531; B.

VERMEULEN, "Freedom of thought conscience and religion (Article 9)" in P. VAN DIJK, F.

VAN HOOF, A. VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, (751) 769; D. VOORHOOF,

"Artikel 10: Vrijheid van meningsuiting" in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.),

52

van dit onderzoek, dat een toetsing van de regelgeving op het algemene niveau inhoudt (zie randnr. 116), betekent dat dat het niet eenvoudig is om uitspraken te doen over de proportionaliteit van een beperking, behalve wanneer deze manifest wordt geschonden. Dat is in het bijzonder zo wanneer zij moet wordt beoordeeld voor een geïsoleerd systeem, los van eventueel beschikbare alternatieven.

Hieraan werd ten eerste tegemoet gekomen door rechtsvergelijkend te werk te gaan.

Dat laat toe de impact van maatregelen te vergelijken met die van vergelijkbare maatregelen uit andere systemen van residentiële ouderenzorg.

Ten tweede werd de proportionaliteitstoets bij de uitvoering van dit onderzoek verder verfijnd op basis van het beschikbare onderzoeksmateriaal. Meer bepaald werd bij de toetsing een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de beoordeling van de vorm waarin regelgeving wordt opgelegd (hierna: de vormelijke proportionaliteit) en anderzijds die van de omvang en de focus ervan (hierna: de inhoudelijke proportionaliteit). Bij de beoordeling van de vormelijke proportionaliteit wordt onder andere rekening gehouden met de vraag of het gaat om subsidieregelgeving, dan wel om meer beperkende vergunningsregelgeving, of deze de vorm aanneemt van doelstellingen en aandachtspunten, dan wel die van meer beperkende werkingsvoorschriften, en of er onder bepaalde voorwaarden uitzonderingen mogelijk zijn op de strikte toepassing van de voorschriften. Bij de beoordeling van de inhoudelijke proportionaliteit wordt nagegaan of het aantal en de aard van de functioneringselementen waarop de regelgeving ingrijpt, in verhouding staat tot het doel dat ermee wordt nagestreefd.

Handboek EVRM, 2/I, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 981-982.

53 Hoofdstuk 3. Discriminatieverbod

103. Het derde cluster van toetsingscriteria ten slotte betreft het discriminatieverbod. Dat cluster is gebaseerd op artikel E hESH en artikel 14 EVRM.

Deze bepalingen houden een discriminatieverbod in dat accessoir is bij respectievelijk artikel 14 en 23 hESH (zie randnr. 67) en bij artikel 11 EVRM (zie randnr. 91).

Van de landen die in de rechtsvergelijking worden betrokken, is enkel België lid bij het hESH. Duitsland en het VK zijn wel partij bij het ESH. Dat handvest stelt in zijn preambule dat de sociale grondrechten die erin worden erkend, zoals het recht op gebruik van diensten voor sociale zorg (zie randnr. 67), moeten worden gewaarborgd zonder discriminatie op grond van ras, huidskleur, geslacht, religie, politieke overtuiging, nationale afstamming of sociale afkomst.

Daarnaast is elk van deze landen betrokken in de rechtsvergelijking, lid bij het EVRM.

104. Van de discriminatieverboden uit het hESH en het EVRM is dat laatste het oudste en meest uitvoerig besproken verbod. Voor de invulling van artikel E hESH wordt bovendien teruggegrepen naar het discriminatiebegrip dat wordt gehanteerd in het EVRM. 121 Ook binnen dit toetsingskader gebeurt de invulling het discriminatiebegrip voornamelijk op basis van literatuur en rechtspraak over artikel 14 EVRM.

105. Dat discriminatieverbod heeft verschillende vertakkingen. Het bestaat ten eerste uit het verbod personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, verschillend te behandelen als daarvoor geen objectieve en redelijke verantwoording bestaat.122 Ten tweede omvat het ook het verbod personen die zich een manifest

121 RAAD VAN EUROPA, Digest of the case law of the European Committee of Social Rights, 2008, www.coe.int, 175; RAAD VAN EUROPA, Explanatory report to the revised European Social Charter, 1996, www.coe.int, randnr. 136.

122 G. GOEDERTIER, "Artikel 14: Verbod van discriminatie" in J. VANDE LANOTTE en Y.

HAECK (eds.), Handboek EVRM, 2/II, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (127) 153 en 167-169; A. W. HERINGA en F. VAN HOOF, "Prohibition of discrimination (Article 14)" in P. VAN DIJK, F. VAN HOOF, A. VAN RIJN en L. ZWAAK (eds.), Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2006, (1027) 1034-1035.

54

verschillende situatie bevinden, op dezelfde manier te behandelen.123 De eerste vertakking is de meest relevante in het licht van dit onderzoek. Daarop ligt dan ook de focus bij de verdere ontwikkeling van het toetsingskader.

106. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het verbod betrekking heeft op zowel directe discriminaties als indirecte discriminaties. Van dat laatste is sprake wanneer een specifieke groep van personen disproportioneel hard wordt getroffen door een schijnbaar algemene geformuleerde maatregel.124

107. Bij de toetsing van systemen van residentiële ouderenzorg, ligt de focus op de volgende mogelijke discriminaties, die verband houden met een toegankelijke en kwaliteitsvolle zorgverlening en met de functioneringsvrijheid van voorzieningen.

Ten eerste wordt nagegaan of de regelgeving zelf discriminerend is voor zorgbehoevende ouderen.

Ten eerste wordt nagegaan of de regelgeving zelf discriminerend is voor zorgbehoevende ouderen.