• No results found

3. Methode

4.2 Categorieën

4.2.1. Imperatieve voorstellen

Wanneer het werkwoord in een voorstel vooraan in de uiting staat, wordt deze ingedeeld in deze categorie. Een voorstel met een imperatief vormkenmerk impliceert dat de voorsteller een bevel geeft aan de ontvanger (Florijn et al, 2004). Hierbij kan worden opgemerkt dat deze categorie, met een aantal van 17 voorstellen het minst voorkomt in de data.

Net als bij de declaratieve voorstellen wordt in een imperatief voorstel gerefereerd aan een fysieke handeling. De leerlingen doen voorstellen over tekenen, schrijven en het pakken van attributen. Deze fysieke handelingen hebben allemaal betrekking op de opdracht, waarbij de verwijzing naar een fysieke handeling een logisch gevolg is. Een andere bevinding is het overkoepelende aspect dat bijna elk voorstel gericht is op de uitvoering van een handeling van iemand anders. De eerste gedachte zou zijn dat dit vanzelfsprekend is. Uit de resultaten bij de andere categorieën blijkt echter dat een leerling ook een voorstel kan doen, gericht op eigen uit te voeren handeling. Hiernaast bevinden zich in deze categorie ook voorstellen die verwijzen naar een te verrichten handeling van alle leerlingen samen. Een voorbeeld van dit verschijnsel is te zien in het eerste fragment. Tot slot is het opvallend, dat er voorafgaand aan een imperatief voorstel, vaak sprake is van enige afleiding bij de leerlingen. De eerste twee fragmenten zullen dit illustreren.

Door het bevelende vormkenmerk, lijken de ontvangers een imperatief voorstel te interpreteren als een opdracht. De voorstellen worden over het algemeen direct geaccepteerd. Deze acceptatie is vaak zichtbaar door de directe uitvoering van de voorgestelde handeling. Af en toe wordt een voorstel eerst verbaal geaccepteerd, voordat de voorgestelde handeling uitgevoerd wordt. Dit gebeurt meestal door het gebruik van ´oke´. Soms wordt de verbale acceptatie aangevuld door bijvoorbeeld een gedeeltelijke herhaling van het voorstel. Het onderstaande fragment geeft een goed beeld van een imperatief voorstel. Zo betreft het voorstel een fysieke handeling die moet worden uitgevoerd. In dit fragment wordt de

handeling door alle leerlingen van het groepje uitgevoerd. Daarnaast is er sprake van afleiding bij de leerlingen voorafgaand aan het voorstel. Tot slot wordt het voorstel niet eerst verbaal geaccepteerd, maar gelijk uitgevoerd.

39

Fragment 11: Imperatief voorstel

1 Fe: [Wat doe je

2 (0.5)

3 Ba Ss::t

4 (0.6)

5 6

°Oke we moeten opletten gewoon° ((Fee en Maartje lachen))

7 Fe: U:::h (.) oke

8 ((Melvin tekent op opdracht)) 9 Huh wat doe jij?

10 Ba: Wat doe jij ?=

Groep 1 Voorstel

In bovenstaand fragment zijn de leerlingen bezig met de kastanjes op de blaadjes te leggen Melvin heeft de deelopdracht hieraan voorafgaand nog een keer voorgelezen. In regel 1 t/m 10 is zichtbaar dat de leerlingen zich niet meer focussen op de opdracht. In regel 11 neemt Fee de touwtjes in handen en doet een imperatief voorstel. Ze verwijst in haar voorstel naar het pakken van een aantal kastanjes. Door het opdrachtgevende karakter van ‘pak een paar’ laat Fee een hogere deontische ‘stance’ zien ten opzichte van de andere leerlingen. Ondanks dat Fee door ‘pak een paar’ de tekst letterlijk uit de opdracht herhaalt, neemt ze wel het initiatief tot een bepaalde handeling. Ze verwerkt de tekst uit de opdracht in haar voorstel. Fee lijkt zichtzelf het recht te geven om te bepalen wat de volgende handeling gaat zijn. Hierbij laat zij weinig ruimte over voor de andere leerlingen om een oordeel te geven over het voorstel. Fee verzwakt haar deontische ‘stance’ enigszins door het gebruik van ‘we’. Hiermee laat Fee zien dat niet alleen de andere leerlingen, maar ook zij zelf de voorgestelde handeling gaat uitvoeren.

Reactie

In regel 12 lijken de leerlingen direct met het voorstel in te stemmen, doordat zij de

toekomstige handeling direct uitvoeren. Fee voert de voorgestelde handeling ook uit. Doordat de leerlingen de voorgestelde handeling direct uitvoeren, lijkt het alsof zij het voorstel meer interpreteren als een opdracht. Dit kan te maken hebben met de hogere deontische ‘stance’ , die Fee laat zien in haar voorstel. In regel 3 en 4 is vervolgens te zien dat de leerlingen weer 11 Fe: =Pak een paar dus het maakt uit met hoeveel we er zijn 12 ((Kinderen pakken kastanjes uit de bak))

13 Me: =Eikels en k[astanjes ? 14 Ba: =Allemaal negen

15 Me: WO::W (.) deze kun je[ opeten

16 Fe: [Oke (0.4) dus ↑iedereen 17 Me: Ja eten

40 met hun gedachte bij de opdracht zijn en het imperatieve voorstel hier dus geholpen zou kunnen hebben om de aandacht weer bij de opdracht te krijgen.

Het voorstel in dit fragment verwijst wederom naar een fysieke handeling. Dit fragment toont alleen dat de handeling niet (mede) door de voorsteller zelf wordt uitgevoerd, maar door een andere leerling uit het groepje. In dit fragment worden de imperatieve voorstellen, net als in de rest van het transcript van groepje 7, merendeels door Robin geformuleerd. Hij doet van alle imperatieve voorstellen (19) in groepje 7 er twaalf. Deze voorstellen zijn vaak gericht op de voortgang van de opdracht. Voorbeelden hierbij zijn: ‘Kom op werk nou mee’, ‘ schrijf nou

snel’, ‘gewoon door’ en ‘kom op tekenen’. Fragment 12: Imperatief voorstel

1 Me: Heb ik een bloedneus? 2 Li: Nee

3 (.)

4 Ro: Nee kom op (0.3) ga nou maar gewoon met die zesde door

5 ((Bart tekent zesde poppetje))

6 (2.5)

7 Li: Ja dat is gewoon een ma- (.) makkelijk poppetje (0.3) p↑oppetj↑e=

8 Ba: =°Éen tw[ee drie vier vijf [zes zeven acht(.) negen° 9 Li: [>Éen twee drie vier vijf<

Groep 7 Voorstel

In het bovenstaande fragment zijn de leerlingen bezig met de eerste deelopdracht, waarbij zij de poppetjes met de kastanjes moeten tekenen. Bart is degene die de opdracht uitvoert en heeft al vijf van de acht poppetjes getekend. Door de uiting van Meike in regel 1, raken de leerlingen afgeleid. In regel 3 neemt Robin de leiding en doet een imperatief voorstel. De handeling in het voorstel is gericht op Bart. Het voorstel betreft dat Bart ‘gewoon’ door gaat met het tekenen van de poppetjes. Robin neemt met betrekking tot de voortgang van de opdracht de leiding en laat een hogere deontische ‘stance’ zien. Door de formulering ‘ga nou

maar’ in combinatie dat het voorstel persoonlijk op Bart is gericht, krijgt het voorstel een

opdrachtgevend karakter. Robin biedt weinig ruimte om de andere leerlingen een oordeel te laten geven over zijn voorstel.

41

Reactie

Net als in het vorige fragment wordt het imperatieve voorstel direct geaccepteerd. Dit wordt zichtbaar gemaakt door de directe uitvoering van de voorgestelde handeling. Bart gaat in regel 5 direct verder met het tekenen van het zesde poppetje. Bart lijkt het voorstel door deze

reactie meer als een opdracht te ervaren. Ondanks dit voorstel gericht is op één persoon en niet op alle leerlingen van het groepje, is in de regels 7 en 9 te zien dat ook de andere leerlingen hun gedachten weer bij de opdracht hebben.

In onderstaand fragment wordt het imperatieve voorstel gelijk geaccepteerd. Net als in fragment twaalf is het voorstel gericht op één leerling en wordt de voorgestelde handeling door één leerling uitgevoerd. In dit fragment is hieraan vooraf alleen sprake van een andere situatie. Het voorstel wordt niet vanuit eigen initiatief geformuleerd, maar vanuit een eerder voorstel van een van de andere leerlingen. Er is dus sprake van herhaling, waardoor het beslissingsrecht van de voorsteller in mindere mate aanwezig is. Deze situatie komt nog twee keer voor in de data. Deze voorbeelden zijn terug te vinden in bijlage 6 (r. 207, r. 423).

Fragment 13: Imperatief voorstel

1 Nou ga eerst maar eens overleggen hoe je dat gaat doen dan he=

2 Sy: =↑Ja

3 (0.5)

4 Li: Wat gaan we doen?

5 Sy: We weten da[t het (.)W[E WETEN DAT HET TWEEËNZEVENTIG i[s

6 No: [Het gaat vanaf nul he

7 Li: [°dus°

8 No: [het gaat vanaf nul he

9 (.)

10 Li: We weten-=

11 Sy: =Ja (.) uh (.) schrijf alvast maar nu:l op

12 ((Nora schrijft nul op papier))

Groep 6 Voorstel

De leerlingen zijn in dit fragment bezig met de laatste deelopdracht: het tekenen van de getallenlijn. Nora is degene die de opdracht uitvoert. Voorafgaand aan dit fragment hebben de leerlingen de vorige deelopdracht met de leerkracht besproken. Vervolgens geeft de leerkracht in regel 1 aan dat de leerlingen het op de getallenlijn kunnen proberen en dat dat ze even moeten overleggen hoe ze dat gaan doen. Hierop volgend stelt Liam de vraag in regel 4: ‘Wat

gaan we doen?’. Als reactie hierop geeft Sylvana in regel 5 het antwoord op de verhaalsom,

maar geeft geen antwoord op de vraag van Liam in regel 4. Nora doet als reactie op Sylvana een voorstel in regel 6. Hier wordt vervolgens niet op gereageerd. In regel 8 herhaalt Nora

42 vervolgens haar voorstel. Als reactie op het voorstel van Nora in regel 6 en 8, doet Sylvana in regel 11 een imperatief voorstel.

Reactie

In regel 12 accepteert Nora dit voorstel gelijk door de voorgestelde handeling uit te voeren. Het lijkt alsof Nora het voorstel van Sylvana accepteert, maar eigenlijk voert Nora haar eigen voorgestelde handeling(r. 6, r. 8) uit. Het imperatieve voorstel van Sylvana in regel 11 heeft een meer bevelend karakter, dan het hieraan voorafgaande voorstel van Nora. Door het negeren van het eerder gedane voorstel van Nora en de bevelende formulering van haar eigen voorstel, lijkt Sylvana hogere deontische ‘stance’ te laten zien ten opzichte van de andere leerlingen. Hierdoor lijkt Sylvana zichzelf het recht te geven om te bepalen wat de volgende handeling gaat zijn.

Aangezien Nora het voorstel direct accepteert, lijkt zij in te stemmen met de deontische asymmetrie in deze interactie. Dit verschijnsel betreft een volledige uitzondering in deze data. Bij de andere twee voorbeelden van groepje 7, wordt de herhaalde handeling in het voorstel niet door de voorsteller zelf uitgevoerd. Nora lijkt het voorstel van Sylvana meer als een opdracht te zien. Daarentegen kan de directe acceptatie voortkomen uit het feit dat Nora het gewoon eens is met het voorstel van Sylvana. Dit is een logische verklaring, omdat Nora dezelfde handeling zelf al eerder had voorgesteld.

In onderstaand fragment komt het imperatieve voorstel niet voort uit onderlinge afleiding bij de leerlingen, maar voort uit een discussie. Dit is een uitzondering in de data. In tegenstelling tot de reactie op de meeste imperatieve voorstellen, wordt het voorstel in dit fragment verworpen.

Fragment 14: Imperatief voorstel

1 Bo: [ja

2 (0.5)

3 Ma: Als die nog (.) kan die nog heel snel stikken

4 (0.5)

5 °éé[n twee° drie vier vijf zes zeven acht negen

6 Ro: [WACHT (0.3) doe dan bij de andere poppetje doe gewoon

even één arm met é[én handje:

7 Bo: [Nee (.) nee

8 (1.0)

9 Ro: °Dan niet°

43

Voorstel

De leerlingen zijn bezig met het tekenen van de poppetjes en de kastanjes. Voorafgaand aan dit fragment discussiëren de leerlingen over hoe het poppetje getekend moet worden. Romy en Mark vinden dat alle poppetjes armpjes en vingers moeten hebben. Body vindt dat de poppetjes niet te uitgebreid getekend moeten worden, omdat ze anders niet genoeg tijd hebben voor de volgende deelopdrachten. In regel 5 wil Mark verder gaan met het tekenen van het volgende poppetje zonder armpjes. Hij wordt alleen onderbroken door Romy in regel 6. Romy doet hier een imperatief voorstel. Eerst verzoekt Romy, dat Mark stopt met tekenen, gevolgd door het voorstel dat de volgende poppetjes met één arm en één handje getekend moeten worden. Door het imperatieve vormkenmerk zou de gedachte zijn dat Romy hier beslist over wat er getekend moet worden, omdat ze een hogere deontische ‘stance’ laat zien. In regel 7 blijkt het tegenovergestelde te gebeuren.

Reactie

In regel 7 verwerpt Body direct het voorstel van Romy. Atkinson en Heritage (1984) en Bilmes (1988) beweren dat wanneer een ontvanger het voorstel afwijst deze vaak wordt afgezwakt, langer en complexer is. Dit voorbeeld toont echter het tegenovergestelde, aangezien het voorstel door de formulering ‘nee, nee’ heel duidelijk wordt afgewezen. Opvallend is dat het op Mark gerichte voorstel door Body wordt verworpen en er door Mark niet eens op wordt gereageerd. In regel 9 accepteert Romy de afwijzing. Vervolgens worden de poppetjes weer zonder armen en handjes getekend. Dit fragment maakt duidelijk dat de ontvangende leerlingen alsnog het recht benutten om een oordeel te geven over de

voorgestelde handeling, ondanks dat de voorsteller een hogere deontische ‘stance’ zien en het voorstel een opdrachtgevend karakter bevat.

Opvallend is dat juist bij een andere voorafgaande situatie, er sprake is van de afwijzing van het voorstel. Bij de hiervoor behandelde fragmenten werd het voorstel altijd geformuleerd als gevolg van afleiding bij de leerlingen. De voorstellen werden bij deze situatie altijd

geaccepteerd. Er kan dus misschien worden beweerd, dat de discussie deels invloed heeft op de afwijzing van het voorstel. Hierbij moet de opmerking worden gemaakt, dat de afwijzing van een imperatief voorstel vooral in ditzelfde groepje terug komt.

Concluderend kan over het imperatieve voorstel worden gezegd dat deze, op een paar uitzonderingen na, vaak wordt geuit na afleiding bij de leerlingen tijdens de opdracht. De voorsteller laat in deze categorie een hogere deontische ‘stance’ zien door het bevelende