• No results found

3. Methode

4.2 Categorieën

4.2.2. Declaratieve voorstellen

Wanneer de persoonsvorm op de eerste werkwoordpositie staat, wordt het voorstel in deze categorie ingedeeld. Een declaratieve uiting wordt menigmaal als mededeling of beschrijving gezien (Florijn et al, 2004). Een voorstel met een declaratieve vorm komt, met een aantal van 128 voorstellen, het meeste voor in deze data. Nadat het declaratieve voorstel is besproken, wordt verder ingezoomd op de subcategorie: ‘moeten´. Deze subcategorie wordt apart

beschreven, omdat het gebruik van dit werkwoord veelvuldig voorkomt in deze categorie. Dit verklaart gelijk waarom het werkwoord niet alleen in de subcategorie voorkomt, maar ook in de hoofdcategorie. Fragment 4 toont wel een declaratief voorstel zonder het zonder gebruik van het werkwoord ‘moeten’.

Veel declaratieve voorstellen zijn gericht op een fysieke handeling, die op basis van de opdracht moet worden uitgevoerd. Voorbeelden zijn tekenen, schrijven en het pakken van attributen. De fysieke handeling wordt voornamelijk concreet in het voorstel benoemd. Soms is de fysieke handeling indirect in het voorstel verwerkt, wat duidelijk wordt bij de bespreking van de fragmenten 6 en 8. Voorstellen in deze categorie worden voornamelijk tijdens het maken van één van de deelopdrachten geformuleerd.

Uit de resultaten blijkt dat bij een declaratief voorstel de voorsteller vaak een hogere deontische ‘stance’ laat zien ten opzichte van de andere leerlingen. Wel wordt de hogere ‘stance’ in hetzelfde voorstel vaak weer afgezwakt door het gebruik van ‘we’. Ondanks dat er in de wij-vorm wordt gesproken, moet de voorgestelde handeling niet altijd door alle

leerlingen worden uitgevoerd. Het kan ook één leerling zijn die de handeling moet uitvoeren. De data laat zien dat de leerlingen het voorstel op twee manieren accepteren. De eerste manier is het non-verbaal accepteren en uitvoeren van de voorgestelde handeling. De

leerlingen lijken de hogere deontische ‘stance’ van de voorsteller hierbij te accepteren. Een voorbeeld van deze reactie is zichtbaar in fragment 10. De tweede manier is een verbale acceptatie door ‘ja’ of ‘oke’, gevolgd door de uitvoering van de voorgestelde handeling. Voorbeelden van de tweede optie zijn te zien in de fragmenten 5 en 7.

Uit de resultaten blijkt dat de helft van de voorstellen in deze categorie het werkwoord

‘moeten’ bevatten. Onderstaand fragment geeft inzicht in de andere helft van de declaratieve

29 onderstaand fragment krijgt vorm door een verbale acceptatie, gevolgd door de uitvoering van de fysieke handeling.

Fragment 4: Declaratief voorstel

1 Fe: Oke ↑iedereen pakt eerst één (.) en zo gaan we het verdelen

dat k[an

2 Ma: [JA:: (.) ja

3 ((Fee en Meike verdelen de kastanjes))

4 Fe: <Éen (.) en dan (.) twee:: (0.4) drie:> (1.5) heeft iedereen er drie?

5 (.)

6 Me: =Ja(.) vier 7 Ba: =Ja

8 Ma: =Ja(.)°van de v[ier°

9 Fe: =En nu vie::r

Groep 1 Voorstel

In het bovenstaande fragment zijn de leerlingen begonnen met de opdracht van het leggen van de kastanjes op de blaadjes. In regel 1 doet Fee een voorstel over hoe de leerlingen de

opdracht het beste kunnen uitvoeren. Het voorstel van Fee is geformuleerd op een manier, waardoor het lijkt alsof ze haar deontische ‘stance’ zoveel mogelijk wil afzwakken. Ten eerste maakt zij geen gebruik van het werkwoord ‘moeten’, waardoor het voorstel al minder

opdrachtgevend oogt. Ten tweede maakt zij gebruik van een variatie op het veelvuldig gebruik van ‘we’ in deze categorie, namelijk ‘iedereen’. Hierdoor betrekt Fee alle leerlingen bij de toekomstige handeling. Dit kan ook te maken hebben met de deelopdracht. Deze wordt namelijk als enige deelopdracht door alle leerlingen uitgevoerd. Fee geeft door deze

formulering de andere leerlingen ruimte om te oordelen over het voorstel.

Reactie

In dit fragment is te zien dat de acceptatie in deze categorie ook kan worden getoond door een verbale acceptatie, gevolgd door de uitvoering van de handeling. De reactie op het voorstel is te zien in regel 2. Zoals gebruikelijk bij een voorstel benut Maartje de ruimte om een oordeel te geven over het voorstel. Maartje accepteert het voorstel van Fee direct door de uiting ‘ja, ja‘. Hierna is in regel 3 te zien dat Fee en Maartje de voorgestelde handeling van Fee uit regel 1 gelijk uitvoeren.

Ook in onderstaand fragment betreft het voorstel een fysiek uit te voeren handeling. In dit voorstel wordt de handeling alleen niet concreet genoemd. Samen met fragment 7 maakt dit voorstel zich tot een uitzondering op basis van dit kenmerk. Verder wordt in het voorstel gebruik gemaakt van een aanspreekvorm, die in de rest van de data niet veel wordt gebruikt.

30 Dit fragment toont een reactie die niet veel voorkomt in deze categorie, namelijk de afwijzing van een voorstel.

Fragment 5: Declaratief voorstel

1 Fe: [ja 2 °Éen twee drie vier vijf zes zeven acht° negen

3 (0.5)

4 °En daar staat negen zegt ie°

5 (0.7)

6 Hier (.) dan (.)deze hoort bij deze 7 (8.0)((Fee is aan het tellen))

8 Negen (.) en dan is het achttien

9 (0.8)

10 Jullie moeten wel meehelpen he

11 (0.5)

12 Ba: Weet ik maar moet het zo perse met u::[h (.) een touw op zijn kop?

13 Fe: [°Éen twee drie vier vijf zes zeven acht negen°=

14 Me: =Die camera kijkt he

15 (1.5)

16 Ma: Niet k[ijken 17 Ba: [lelijk

18 (1.0)

19 Ma: Dat is de camera 20 Ba: °O::w°

Groep 1 Voorstel

In bovenstaand fragment zijn de leerlingen bezig met het tekenen van de poppetjes en de kastanjes. Fee is degene die moet tekenen.. Vanaf regel 1 t/m 9 is te zien dat Fee ongeveer individueel bezig is met de opdracht. Wanneer Fee merkt dat de andere leerlingen niet bijdragen aan het maken van de opdracht, doet zij in regel 9 een declaratief voorstel. In dit voorstel benoemt zij de fysieke handeling niet concreet, zoals het tekenen van de poppetjes met de kastanjes. Fee zegt niet precies wat de leerlingen moeten doen, maar lijkt de andere leerlingen aan de opdracht te herinneren. De opdracht was dat de leerlingen samen moesten werken. In het voorstel gebruikt Fee: ‘jullie moeten’, waardoor zij een hogere deontische ‘stance’ laat zien ten op zichte van de andere leerlingen. Hierdoor lijkt het voorstel een opdrachtgevend karakter te krijgen. Aan het einde van Fee haar voorstel zegt Fee ‘hè’, waardoor zij een om een reactie van de andere leerlingen vraagt. Hierdoor wordt de deontische ‘stance’ weer afgezwakt.

Reactie

Na een korte pauze wordt er door Bart gereageerd op het voorstel in regel 12. Bart geeft hier aan op de hoogte te zijn van het feit dat hij en de andere leerlingen ook moeten helpen met de opdracht. Hij en de andere leerlingen doen dit vervolgens niet. In regel 13 is te zien dat Fee

31 weer verder gaat met de opdracht. De andere leerlingen zijn in de regels 14 t/m 19 met andere zaken bezig. Het voorstel dat Fee in regel 10 doet kan dus niet als succesvol worden gezien. Ondanks dat een medeleerling het voorstel erkent, wordt de toekomstige handeling niet door de leerlingen uitgevoerd. Uit de reactie blijkt dat de leerlingen ondanks de hogere deontische ‘stance’, wel de mogelijkheid benutten om een oordeel te geven over het voorstel.

In het onderstaande fragment worden meerdere declaratieve voorstellen vlak achter elkaar geformuleerd. Net als in het vorige fragment wordt de toekomstige handeling niet concreet benoemd. Een unieke bevinding in de data is dat de leerkracht erbij wordt gehaald als autoriteit.

Fragment 6: Declaratief voorstel

1 ((Nora gooit potlood neer en is klaar met de getallenlijn)) 2 Li: Eindelijk (.) m[iljoen=

3 No: [klaar 4 Sy: =°Wacht even°

5 ((Sylvana maakt aanpassingen op de getallenlijn))

6 (.)

7 No: >We moeten even overleggen hoe we het aan< ju::f gaan zeggen

8 (2.8)

9 Sy: Oke (0.4) u::hmm (.)°even de som doen°

10 ((Liam en Nora pakken spulletjes voor de opdracht met de kastanjes))

11 Sy: IK MOET D[E .hh N↑EE:: ik moet nog de kale som doen

12 No: [>Eh eh eh<

13 Li: J↓a::: w:e[ doen we eerst (.) u:h die ding[en

14 [((Nora legt de bak met kastanjes weer terug)) 15 Sy: [Ik moet de kale

som nog (.) doen

16 (.)

17 Li: °J:e::zus°

18 ((Liam legt de blaadjes voor de kastanjes weer terug))

Groep 6 Voorstel & Reactie

In dit fragment zijn de leerlingen bezig de opdracht van de getallenlijn af te sluiten. Na deze opdracht moeten de leerlingen de kastanjes met de papiertjes nog leggen en moet Sylvana de kale som nog opschrijven. Nora en Liam willen eerst bezig met het leggen van de kastanjes en de papiertjes terwijl Sylvana eerst de kale som wil opschrijven. Voordat deze discussie

aanwakkert doet Nora een voorstel in regel 7. Ook bij dit voorstel wordt niet concreet aan een fysieke handeling gerefereerd. Er wordt alleen vermeld dat ze iets moeten overleggen. Nora verwijst in dit voorstel naar de leerkracht als autoriteit. Net als in een aantal voorgaande declaratieve voorstellen, maakt Nora gebruik van ‘we’en ‘moeten’. Het voorstel wordt door Sylvana erkent door de reactie ‘oke’ met daarbij het uitblijven van de uitvoering van deze handeling.

32 In plaats daarvan doet Sylvana een mededeling in regel 9, waarbij ze vermeldt dat ze zelf nog even de som moet doen. Op deze mededeling wordt niet gereageerd door de andere

leerlingen. Na Sylvana haar mededeling in regel 9 treffen Nora en Liam in regel 10

voorbereidingen om met het leggen van de kastanjes en de papiertjes aan de slag te gaan. In regel 11 is te zien dat Sylvana het hier niet mee eens is. Zij doet hier een declaratieve voorstel met een voorgestelde handeling die zij zelf moet uitvoeren. Dit laatste laat zien dat dat

leerlingen in deze data dus ook voorstellen doen die op eigen toekomstige handelingen gericht zijn. Met dit voorstel bedoelt Sylvana indirect dat Nora en Liam weer bij haar komen zitten en de spulletjes voor de andere opdracht terug leggen, zodat zij eerst de kale som kan doen. Op dit voorstel wordt door Liam in regel 13 gereageerd met ‘ja’, maar de handeling blijft uit. Liam doet in regel 13 een tegenvoorstel met het idee dat ze eerst de kastanjes en de papiertjes gaan leggen en daarna de kale som gaan doen. Tegelijkertijd legt Nora in regel 14 de bak met kastanjes weer terug. Het voorstel van Sylvana is nu deels een succes. In regel 15 reageert Sylvana niet op het voorstel van Liam in regel 13, maar houdt zich vast aan haar voorstel. Sylvana onderbreekt in regel 15 zelfs het voorstel van Liam in regel 13, door haar voorstel nogmaals te herhalen. In regel 17 wordt hier door Liam op gereageerd met ‘Jezus’.

Vervolgens legt Liam de blaadjes alsnog terug. De handelingen die door de andere leerlingen moesten worden uitgevoerd in het voorstel van Sylvana zijn nu voltooid. Hierbij is het declaratieve voorstel van Sylvana tot een succes gebracht en kan zij met de kale som aan de slag.

In onderstaand fragment zijn de leerlingen van groepje 4 bezig met de tekenopdracht. Het declaratieve voorstel wordt geaccepteerd en kan als succesvol worden gezien. Bij dit fragment zijn alleen een aantal extra handelingen nodig voordat het voorstel wordt geaccepteerd en uitgevoerd. Dit is in de data een uitzondering.

Fragment 7: Declaratief voorstel

Groep 4

1 Bo: [twee (.)we moeten wel niet zo

2 =We niet zulke eitgebruide poppetjes (.)uitgebreide

poppetjes doen want we hebben (.) voor alles tien min↑uten

3 (1.0)

4 Dus even (0.3) gewoon: [(.) met rondjes der op zonder vingers zonder vin[ger-

5 [((Body trekt potlood uit hand van Mark))

6 Ma: [°Oke d[oe ik gewoon zonder°

7 [((Mark begint weer met tekenen van poppetjes zonder vingers)

33

Voorstel

Bij dit fragment zijn de leerlingen al even bezig met het tekenen van de poppetjes. Mark voert de deelopdracht uit. Body heeft al een aantal keren duidelijk gemaakt dat hij ‘gewoon’

simpele poppetjes wil. In regel 1 laat Body blijken dat hij het niet eens is met de manier waarop Mark de poppetjes tekent. Hij doet hier een voorstel om Mark alsnog de poppetjes simpeler te laten tekenen. Uitzonderlijk in de data is dat Body een argument geeft waarom zijn voorgestelde handeling moet worden uitgevoerd. Hij gebruikt zoals bij vele declaratieve voorstellen ‘we’ en benadrukt hiermee dat ze de handeling samen moeten doen. Hij zwakt hierdoor zijn meer opdrachtgevende voorstel af (moeten) en laat een minder hoge deontische ‘stance’zien. Op dit voorstel wordt niet gereageerd, waarop Body het voorstel anders

formuleert in regel 4. Tegelijkertijd trekt hij het potlood uit de handen van Mark. Door deze fysieke handeling te betrekken bij het voorstel in regel 5, geeft Body de andere leerlingen geen ruimte om een oordeel te geven over het voorstel.

Reactie

In regel 6 en 7 is te zien dat Mark het voorstel van Body eerst verbaal accepteert en de

handeling vervolgens direct uitvoert. Dit fragment kan als uitzondering worden gezien, omdat Body een non-verbale handeling gebruikt om te zorgen dat zijn voorstel wordt geaccepteerd. Mark heeft geen andere keuze dan het voorstel te accepteren, omdat Body anders zelf de poppetjes op zijn manier was gaan tekenen. Body verhoogt zijn deontische ‘stance’enorm door de fysieke handeling toe te voegen aan zijn voorstel. Uit regel 6 en 7 blijkt dat er sprake is van een stille acceptatie van het beslissingsrecht van Body. Geen enkele leerling toont bezwaar tegen het voorstel.

Moeten

Zoals al is opgevallen wordt het werkwoord ´moeten´ vaak gebruikt in declaratieve voorstellen. Van alle 128 declaratieve voorstellen zijn er in totaal 62 voorstellen die het werkwoord ‘moeten’ bevatten. Aangezien de voorstellen met een declaratief karakter een mededelende of beschrijvende vorm hebben (Florijn et al, 2004), lijkt het werkwoord ‘moeten’ niet bij dit syntactische vormkenmerk aan te sluiten. In het woordenboek van de Nederlandse taal (van Dale, 1976) staat ‘moeten’ onder andere beschreven als: ‘verplicht zijn tot, nodig

zijn, en noodzakelijk geacht worden; onvermijdelijk zijn’. De betekenis van het werkwoord

zegt voldoende over zijn handelingskenmerk binnen een voorstel, namelijk het opleggen van iets door het geven van een opdracht of een bevel. Deze subcategorie kan beschreven worden

34 als een declaratief voorstel met een opdrachtgevend karakter. Door het gebruik van dit

werkwoord laat de voorsteller een hogere deontische ‘stance’zien ten opzichte van de andere leerlingen van het groepje.

Opvallend bij het gebruik van ‘moeten’, is de combinatie met het gebruik van de wij-vorm. De combinatie ‘we’ en ‘moeten’ komt met een aantal van 28, regelmatig terug in deze categorie declaratieve voorstellen. Deze combinatie was al zichtbaar in de fragmenten 6 en 7. Naast de wij-vorm komen de ik-vorm en de jij-vorm in combinatie met ‘moeten’ ook

herhaaldelijk terug. In fragment 8 wordt een voorbeeld gegeven van de jij-vorm. In fragment 9 wordt een uitzonderlijke vorm in combinatie met ‘moeten’gebruikt. Uit deze fragmenten blijkt dat net als bij de interrogatieve categorie, een voorstel zowel geaccepteerd als

verworpen kan worden. Wel is er minder vaak sprake van afwijzing in deze categorie dan in de categorie met interrogatieve voorstellen.

Naast de meest voorkomende combinatie van ‘we’ en ’moeten’, toont onderstaand fragment een minder vaak voorkomende maar noemenswaardige combinatie. De combinatie van

’moeten’ en ‘je’. Tevens toont het fragment dat het voorstel verbaal wordt geaccepteerd en dat

de voorgestelde handeling wordt uitgevoerd. Dit is in eerste instantie geen uitzonderlijke bevinding. Wat dit fragment bijzonder maakt is dat de acceptatie en de uitvoering van de handeling tegelijkertijd plaatsvinden.

Fragment 8: ‘moeten’

1 ((Markt tekent negen kastanjes bij de poppetjes)) 2 =Eén twee drie vier vijf zes [zeven acht negen 3 Ma: =Eén twee drie vier vijf zes [zeven acht negen 4 Ro: [zeven acht negen

5 (0.3)

6 Bo: U::h (.) nu m[oet je twee

7 Ma: [Maak er nog één maak ik nog één 8 [((Mark tekent nog een poppetje)) 9 Ro: Oe[ps

10 Bo: [Nu niet zo uitgebreid

Groep 4 Voorstel

In bovenstaand fragment zijn de leerlingen van groepje 4 bezig met het tekenen van de poppetjes met de kastanjes. Mark heeft voorafgaand aan dit fragment al één poppetje

getekend. In totaal moeten de leerlingen acht poppetjes tekenen met daarbij negen kastanjes. Body doet in regel 6 een voorstel over het tekenen van een tweede poppetje. In de vorige twee fragmenten leidde het gebruik van ‘we’ tot een afzwakking van de deontische ‘stance’. In dit fragment wordt de deontische ‘stance’ juist verhoogd door het gebruik van ‘je’.

35 De voorgestelde handeling is gericht op één persoon, waardoor het samenwerkende karakter van de opdracht verdwijnt. De combinatie met ‘moeten’ zorgt dat Body een nog hogere deontische ‘stance’ laat zien.

Reactie

De reactie in dit fragment is bijzonder door drie opvallende bevindingen. Ten eerste

onderbreekt Mark in regel 7 het voorstel van Body, door al verbale acceptatie te geven op het onafgemaakte voorstel. Ten tweede volgt de non-verbale uitvoering niet op de verbale

acceptatie. In regel 7 geeft Mark de verbale acceptatie, waarbij in regel 8 te zien is dat deze tegelijkertijd plaatsvindt met de non-verbale uitvoering. Door de hogere deontische ‘stance’ die Body laat zien in zijn voorstel en de directe reactie van Mark, lijkt Mark het voorstel meer als een opdracht te interpreteren. Tot slot is het interessant om te zien dat de verbale

acceptatie in regel 7 niet wordt verwoord door ‘ja’of ‘oke’, maar door het noemen van de uit te voeren handeling.

In het volgende fragment wordt het voorstel gelijk verworpen. Dit fragment toont een uitzondering met betrekking tot het werkwoordgebruik en de toekomstige handeling.

Fragment 9: ‘moeten’

1 ((Liam tekent acht dozen))= 2 Sy: =>Die moet iets beter<

3 (0.4)

4 Li: °U:h(.)maakt niet uit°= 5 No: =Ach boeie

6 Sy: Uh (.) oke

Groep 6 Voorstel

De leerlingen zijn bezig met de eerste deelopdracht. Liam is bezig met het tekenen van de dozen (kinderen) met de kastanjes erin. Sylvana vindt dat Liam een doos niet goed heeft getekend en doet in regel 2 een voorstel tot verbetering van die doos. De manier waarop het voorstel wordt geformuleerd is schaars in deze data. De voorsteller doet namelijk geen voorstel tot het uitvoeren van een nieuwe handeling, maar een voorstel tot het verbeteren van een vorige handeling. In het voorstel wordt door de abstracte vorm ‘die’ (zie regel 2)

verwezen naar een object in plaats van naar een persoon. Ondanks deze verwijzing geeft Sylvana hier een negatief oordeel over de tekenkusten van Liam. Sylvana laat een hogere deontische ‘stance’ zien door het gebruik van ‘moeten’ en geeft zichzelf het recht om te bepalen wat er gebeurt. Ze laat door haar formulering weinig ruimte over voor de andere

36 leerlingen om een oordeel te geven. Het voorstel lijkt hierdoor een opdrachtgevend karakter te krijgen. Opvallend is dat dit voorstel niet eens zozeer betrekking heeft op de opdracht zelf.

Reactie

Het opdrachtgevende voorstel van Sylvana weerhoudt Liam en Nora er niet van om het voorstel direct af te wijzen, te zien in regel 4 en 5. Sylvana accepteert de afwijzing in regel 6. Ondanks dat Sylvana een hogere deontische ‘stance’ laat zien in haar voorstel, wordt in dit fragment duidelijk dat de leerlingen zich bewust zijn van het feit dat zij dezelfde deontische status hebben. Zij hebben allen het recht om te beslissen of zij een voorstel accepteren en uitvoeren of verwerpen. De verwerping van het voorstel kan ook voortkomen uit het feit dat het voorstel niet volledig betrekking heeft op een uit te voeren handeling vanuit de opdracht. Het voorstel in onderstaand fragment wordt net als de meeste in deze categorie, tijdens het uitvoeren van één van de deelopdrachten geformuleerd. De voorgestelde handeling wordt concreet in het voorstel benoemd. Er worden geen tegenvoorstellen gedaan en er wordt niet ingegrepen voordat het voorstel wordt geaccepteerd. Het voorstel wordt direct geaccepteerd