• No results found

De IGC: met beide benen op de grond blijven

In document Intergouvernementele Conferentie 1996 (pagina 42-45)

J.D. B/aauw

Inleiding

Eind m aart is in Turijn de Intergouvernementele Conferentie begonnen (IGC). Tijdens deze conferen­ tie onderhandelen de lidstaten van de Europese Unie over herziening van h et Verdrag van M aastricht. Volgens sommige mensen vangt hiermee een crucia­ le fase aan in h et onomkeerbare proces van een steeds verder integrerend Europa. Onomkeerbaar of niet, cruciaal of niet, we moeten nuchter blijven aan­ kijken tegen h e t proces van Europese integratie en niet in blauwdrukken denken. De Europese eenwor­ ding is een op zichzelf staand proces en zal niet u it­ monden in een Verenigde Staten van Europa.

Herziening van h e t Verdrag staat op de agenda om­ dat het in "Maastricht" zelf is vastgelegd. H et moet institutioneel en politiek de weg vrij te maken voor toetredingsonderhandelingen met een aantal kandi- daatlanden, voornamelijk u it Midden- en Oost-Europa.

Belang van Europese Sam enw erking

De W D was en is aan Europese samenwerking ge­ hecht en blijft dat.

Deze is een stim ulans voor de welvaartsontwikkeling en daarmee ook voor de handhaving van vrede en stabiliteit. E r is al veel bereikt. De Unie is een econo­ mische eenheid w aarbinnen h et uitbreken van oor­ log ondenkbaar is. Wel moet de Unie zich beperken tot kerntaken, democratisch zijn, dicht bij de burger staan en niet bureaucratisch en overgereguleerd zijn.

In Nederland werken we al meer dan 15 ja a r aan ge­ zondmaking van de overheidsfinanciën, aan minder en vooral eenvoudiger regelgeving, meer m arktw er­ king en adequate democratische controle op publieke taken. De VVD gaat in deze discussie voorop. H et in­ dividu is beter opgeleid, mondiger en er hoeft daar­ om minder via h et collectief te worden georgani­ seerd. De overheid moet zich beperken tot kerntaken.

H et is een zorgelijke ontwikkeling dat de Europese instellingen daarentegen meer neigen naar een diri­ gistische opvatting dan een liberale. Deze tendens versterkt voortdurend, alle loze beloften over dere­ gulering en subsidiariteit ten spijt. Dit werd weer eens bevestigd tijdens de G-7 bijeenkomst in Lille.

H ier heeft de Commissie, evenals Frankrijk, ervoor gepleit om in het WTO-verdrag een sociale clausule op te nemen. Zo'n clausule betekent, dat landen die niet voldoen aan minimale sociale normen in aan ­ m erking komen voor handelssancties. De slechte na­ leving van fundamentele arbeidsnormen is echter een hum anitair vraagstuk en niet een probleem van internationale concurrentieverhoudingen. Opname van een sociale clausule in het WTO-verdrag is dus niet wenselijk.

De criteria op basis w aarvan wij de nationale over­ heid beoordelen hanteren wij ook voor de Europese Unie. Deze (liberale) criteria liggen ten grondslag aan ons standpunt over de inzet van de Nederlandse regering voor de IGC en de uitkomsten van deze Conferentie.

U itbreiding Europese Unie In de inleiding werd al gesteld dat de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie een grote rol speelt tijdens de onderhande- lingen in de IGC. M aar voor het openen van de deur voor nieuwe lidstaten is m eer nodig dan op de agenda van de IGC staat.

Tijdens de Europese Raad van M adrid is afgesproken dat de s ta rt van de toetredingsonder­ handelingen bij voorkeur samen v alt m et h et begin van de onder- handelingen m et M alta en Cy­ prus dus al een h alf ja a r na af­ loop van de IGC.

Op de Europese Raad van Kopen­ hagen zijn de voorwaarden ge­ steld w aaraan zowel de potentië­ le nieuwe leden als de Unie moe­ ten voldoen om toetreding moge­ lijk te maken. Kopenhagen con­ cludeerde dat toetreding pas plaats kan vinden zodra een ge­ associeerd land in staat is om de

verplichtingen van h et lidmaatschap op zich te ne­ men. D at wil zeggen dat een land is gekomen tot sta­ biele instellingen die de democratie, de rechtsorde, de m ensenrechten en h et respect voor en de bescher­ ming van m inderheden garanderen èn zo'n land een functionerende markteconomie als ook h et vermogen heeft om de concurrentiedruk en de m arktkrachten binnen de Unie h et hoofd te bieden.

M aar in Kopenhagen is ook vastgelegd dat h et ver­ mogen van de Unie om nieuwe leden op te nemen een belangrijke overweging is. Dit is een reden te m eer om h e t landbouw- en structuur- en cohesiebe­ leid van de Unie drastisch te hervormen. Hervor­ m ing van deze fondsen is so wie so al nodig omdat h e t rondpompen van geld leidt tot verspilling en

ondoorzichtigheid. Alle rijke lidstaten zouden moe­ ten worden uitgesloten van h et gebruik van struc­ tuurfondsen. Ook kan de subsidiëring van de cohe- sielanden drastisch worden beperkt.

Aan de voorwaarden zoals gesteld in Kopenhagen is momenteel niet voldaan. De politieke druk ten fa­ veure van toetreding kan groot zijn m aar we moeten ons ervoor behoeden om hiertoe over te gaan voordat aan de economische en politieke voorwaarden zoals gesteld in Kopenhagen is voldaan. Griekenland is te vroeg toegetreden tot de Europese Unie. Laten we niet nog eens zo'n fout begaan.

Democratie

Om h et democratisch gehalte van de Uniebesluiten te verhogen, moet h et Europees Parlem ent zeggen­ schap hebben op alle gebieden w aar de Raad met meerderheid van stemmen beslist. D aar hebben de

nationale parlem enten immers een deel van hun zeggenschap verloren.

M eersnelheden-integr atie

Uitbreiding van de E u­ ropese Unie m et lan­ den die historisch, eco­ nomisch en staatsrech­ telijk sterk verschillen van de huidige lidsta­ ten leidt onvermijde­ lijk tot een integratie m et verschillende snel­ heden. P er onderwerp zal een steeds wisse­ lende kopgroep k u n ­ nen optreden. Daarbij moet voorop staan dat in beginsel alle lidsta­ ten aan ieder beleid­ sterrein van de Unie kunnen deelnemen. De IGC moet h et kader verschaffen voor flexi­ bele samenwerkingsvormen m et per beleidsterrein wisselende kopgroepen. De EMU is daar een goed voorbeeld van, w ant daar zullen de eerste jaren ze­ ker niet alle landen van de EU aan kunnen deelnemen.

Sociaal beleid

H et Beneluxmemorandum is een goede illustratie van de ontwikkeling van een te interventionistische Europese overheid. H et memorandum is een geza­ menlijke inbreng van de Benelux voor de IGC. Voor­ gesteld wordt om h et sociaal protocol in h e t Verdrag op te nemen. Met dit protocol wil men benadrukken dat overeenstemming over de sociale positie van w erknemers noodzakelijk is om te voorkomen dat be­ paalde landen een oneigenlijk concurrentievoordeel,

LEF

bijvoorbeeld lage lonen, hebben op hun Europese handelspartners. D at lijkt aannemelijk m aar handel is voor beide partners profijtelijk. Als wij landen in ontwikkeling onze sociale regelgeving opleggen, in feite een verkapte vorm van protectie, zullen deze landen voor lange tijd tot armoede zijn veroordeeld. W erkgelegenheidsbeleid

H et is niet raadzaam om zoals in h et Beneluxmemo- randum ook voorgesteld wordt nieuwe bepalingen over werkgelegenheid in h et Verdrag op te nemen. Ten eerste wordt zo gesuggereerd dat de huidige E u­ ropese Unie niets voor de werkgelegenheid zou bete­ kenen. D at is volstrekt niet h et geval. H et wegne­ men van economische barrières heeft sterk bijgedra­ gen aan de handel, investeringen, w elvaart en dus ook aan de werkgelegenheid in Europa. Ten tweede wordt met nieuwe verdragsbepalingen over werkge­ legenheid gesuggereerd dat Europa op dit vlak veel m eer zou kunnen doen. Ook dit komt niet overeen met de realiteit. De werkloosheid zal alleen dalen in­ dien de lidstaten hun economiën op orde brengen. Gezonde financiën, open handelsbeleid, lagere socia­ le lasten en deregulering. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt prim air bij de nationale overheid.

G em eenschappelijk B uitenlands en V eiligheidsbeleid

Op de IGC moet niet besloten worden om over te gaan tot meerderheidsbesluitvorming op het terrein van h e t GBVB. Op h et eerste gezicht lijkt er w at voor te zeggen om in een uitgebreide unie ook op het terrein van h e t GBVB h et unanim iteitsvereiste op te geven: hierm ee wil men slagvaardigheid bereiken. In een uitgebreide unie is h et immers nog moeilijker dan nu om besluiten te nemen.

H et optreden van de EU ten aanzien van het voor­ malig Joegoslavië wordt vaak als argum ent gebruikt om te pleiten voor meerderheidsbesluitvorming. M aar dit is geen sterk argument.

Ten eerste zit er een lange tijdspanne tussen h et be­ gin van het uitbreken van de crises in het voormalig Joegoslavië en de ratificatie van h et Verdrag van M aastricht. H et is dus niet mogelijk om op basis van de casus Joegoslavië een algemeen oordeel te geven over het functioneren van het GBVB. Ten tweede moet men zich afvragen of de Unie daadkrachtiger had kunnen optreden indien er sprake was geweest van meerderheidsbesluitvorming. H et is nauwelijks denkbaar dat er een besluit tot stand gekomen zou zijn zonder dat er overeenstemming bestond tussen de grote lidstaten. In het geval Joegoslavië bestond die overeenstemming er niet. Zou er wel een besluit genomen zijn tegen de zin van een van de grote lid­ staten dan zouden deze landen nog altijd middelen ter beschikking hebben gestaan om eigen beleid te voeren dat tegen het beleid van de EU in gaat. Mid­ delen die de kleinere lidstaten, dus ook Nederland, ontberen.

De kern van het ontbreken van een daadkrachtig Europees buitenlands beleid is niet de procedure m aar h et ontbreken van een gemeenschappelijke po­ litieke identiteit. H et ontbreekt de Europese Unie aan een gemeenschappelijk doel en gemeenschappe­ lijke wil doordat de lidstaten veelvoudig tegenstrijdi­ ge belangen hebben. Is h et in deze situatie niet ge­ vaarlijk om een "gemeenschappelijke wil" te forceren door middel van een procedure?

Defensie id e n titeit

De NAVO blijft het voornaamste kader voor een E u­ ropees veiligheids- en defensiebeleid. Via de NAVO zijn de Europese en Amerikaanse veiligheid aan el­ k aar verbonden. De NAVO beschikt over de infra­ structuu r en de middelen m et de nodige commando- lijnen om militaire operaties uit te voeren. De Euro­ pese Unie ontbeert de middelen en h et gezag dat no­ dig is voor een geloofwaardig defensiebeleid. De WEU moet niet worden geïntegreerd in de EU. Bo­ vendien is integratie van WEU in EU praktisch on­ mogelijk zolang Finland, Ierland, Oostenrijk en Zwe­ den een politiek van ongebondenheid voeren, zij wel lid van de EU zijn m aar niet van de WEU en NAVO en h et lidmaatschap van de WEU nauw verbonden is aan het lidmaatschap van de NAVO.

Ju stitie en B innenlandse Zaken

Ten aanzien van Justitie en Binnenlandse zaken, de zogenaamde derde pijler u it h et Unie Verdrag, zijn wij voorstander van maximaal mogelijke harm onisa­ tie en samenwerking, m aar op enkele uitzonderin­ gen na, niet van een com munautaire aanpak. Asiel­ en visumbeleid, crim inaliteitsbestrijding en drugsbe­ leid moeten zo veel mogelijk Europees worden aan ­ gepakt, m aar behoren net als de buitenlandse poli­ tiek tot h et beleid van de nationale lidstaten. H et is de vraag of partijen als de PVDA en D66 die zo hech­ ten aan h et Nederlands drugsbeleid daar niet net zo over denken.

Conclusie

De W D is een groot voorstander van Europese inte­ gratie m aar deze moet beheersbaar en controleer­ baar zijn. De Europese Unie moet zich alleen bezig­ houden met zaken welke op Europees niveau beter kunnen worden behartigd dan op h et niveau van de lidstaten. Dan gaat h et om taken waarbij sprake is van het wegnemen van economische belemmeringen tussen de lidstaten, h et aanpakken van grensover­ schrijdende problemen of h et benutten van schaal­ voordelen. D aarnaast moet de positie van kleine lid­ staten in de Unie niet worden ondermijnd. Vanuit dit oogpunt zullen wij ook de uitkomsten van de IGC beoordelen. J.D. Blaauw is lid van de Tweede Kam erfractie van de W D . Juli 1996 ■ 44

In document Intergouvernementele Conferentie 1996 (pagina 42-45)