• No results found

In deze paragraaf wordt aangegeven of de hypothesen verworpen of geaccepteerd worden na het uitvoeren van de regressieanalyse. Daarnaast worden tekortkomingen in de onderzoeksmethode (het uitvoeren van een regressieanalyse) benoemd. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op mogelijke oorzaken waarom niet wordt voldaan aan de theoretische verwachtingen.

Hypothese 1: een grotere RvC leidt tot een verminderde kwaliteit van de risicoverslaggeving voor woningbouwcorporaties

De Beta geeft de sterkte van het verband weer. “Een grotere (absolute) Beta betekent een relatief grote invloed op de index” (De Vocht, 2009). De Beta is negatief -0,136. Dit betekent dat er een negatief verband is tussen de grootte van de RvC en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Een negatief verband wil zeggen dat de grootte van de RvC leidt tot een lagere kwaliteit van de risicoverslaggeving. Wanneer de RvC groter is, leidt dit tot minder risico’s (gebaseerd op de index) waarover gerapporteerd wordt in het jaarverslag. De Beta is kleiner dan 1 en daarom is er onvoldoende zekerheid om de hypothese te accepteren. Het significantieniveau bedraagt 0,298 dit is groter dan 0,10 en op basis hiervan kan hypothese 1 worden verworpen. Dit is in combinatie met de andere variabelen: grootte/ omvang RvC, aantal jaren lid van de RvC, lid van een andere RvC, geslacht, spreiding in leeftijd, de onafhankelijkheid en de grootte van de corporatie van model 7. Dit betekent dat de omvang van de RvC niet van invloed is op de kwaliteit van risicoverslaggeving van woningbouwcorporaties. Een mogelijke oorzaak is dat er niet sprake is van een volledige normale verdeling. Dit is een vooronderstelling waaraan voldaan moet worden voor het uitvoeren van een lineaire regressieanalyse (De Vocht, 2009). De grootte van de RvC zit tussen de 3 en 8 leden. Het is niet mogelijk een uitkomst van 0 leden te hebben.

Hypothese 2A: wanneer het aantal financiële experts toeneemt, neemt de kwaliteit van risicoverslaggeving toe.

Zoals eerder is aangegeven in de scriptie, kan over deze hypothese geen uitspraak worden gedaan, door het ontbreken van gegevens in het jaarverslag.

55

Hypothese 2B wanneer het aantal jaren dat iemand lid is van de RvC toeneemt, neemt de kwaliteit van risicoverslaggeving toe.

De Beta is negatief -0,229. Dit betekent dat er een negatief verband is tussen het aantal jaren dat iemand commissaris is en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Een negatief verband wil zeggen dat hoe langer dat iemand lid is van de RvC, dit leidt tot minder risico’s (gebaseerd op de index) waarover gerapporteerd wordt in het jaarverslag. Het significantieniveau bedraagt 0,109 dit is groter dan 0,10 en daarom kan hypothese 2A worden verworpen. Dit is in combinatie met de andere variabelen: grootte/ omvang RvC, aantal jaren lid van de RvC, lid van een andere RvC, geslacht, spreiding in leeftijd, de onafhankelijkheid en de grootte op basis van het aantal verhuureenheden van model 7.

De conclusie is dat het aantal jaren dat iemand lid is van de RvC niet van invloed is op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Een mogelijke oorzaak is dat er niet sprake is van een volledige normale verdeling. Volgens de Governancecode Woningbouwcorporaties (2006) bedraagt de maximale zittingstermijn driemaal 4 jaar en hierdoor komt de uitkomst niet boven de 12 jaar uit. Deze termijn is in 2011 gewijzigd naar maximaal 8 jaar.

Hypothese 2C wanneer iemand ook lid is van een RvC van een andere onderneming neemt de kwaliteit van risicoverslaggeving toe.

De Beta is positief 0,259 wat betekent dat wanneer iemand ook lid is van de RvC van een andere onderneming de kwaliteit van risicoverslaggeving ook toeneemt, het significantieniveau is 0,064 (kleiner dan 0,100) en op basis van dit gegeven is er voldoende zekerheid om hypothese 2B te accepteren. Hypothese 2B wordt dus geaccepteerd in combinatie met de andere variabelen: grootte/ omvang RvC, aantal jaren lid van de RvC, lid van een andere RvC, geslacht, spreiding in leeftijd, de onafhankelijkheid en de grootte van de woningcorporatie van model 7.

Hypothese 3: wanneer de RvC bestaat uit zowel mannen als vrouwen (toename van de diversiteit) zal de kwaliteit van risicoverslaggeving in woningbouwcorporaties toenemen.

De Beta is -0,141 wat betekent dat wanneer er een vrouw in de RvC aanwezig is de kwaliteit van risicoverslaggeving niet toeneemt. Een negatief verband wil zeggen dat de aanwezigheid van vrouwen in de RvC leidt tot minder risico’s (gebaseerd op de index) waarover gerapporteerd wordt in het jaarverslag. Het significantie niveau bedraagt 0,282 dit is groter dan 0,100 en op basis hiervan is er onvoldoende zekerheid. Hypothese 3 wordt dan ook verworpen in combinatie met de andere variabelen: grootte/ omvang RvC, aantal jaren lid van de RvC, lid van een andere RvC, geslacht, spreiding in leeftijd, de onafhankelijkheid en de grootte van de corporatie van model 7. Dit betekent dat diversiteit in geslacht niet leidt tot een betere kwaliteit van de rapportage van risico’s. Een mogelijk oorzaak is dat er niet is voldaan de vooronderstelling dat er sprake moet zijn van een normale verdeling bij het uitvoeren van een regressieanalyse. Dit komt doordat geslacht gemeten wordt aan de hand van een dummy variabele.

Hypothese 4: een onafhankelijke RvC leidt tot een toename van de kwaliteit van risicoverslaggeving voor woningbouwcorporaties

De Beta is 0,367 wat betekent dat onafhankelijkheid leidt tot een toename van de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit wil zeggen dat wanneer alle leden van de RvC onafhankelijk zijn de kwaliteit en dus meer risico’s (gebaseerd op de index) worden gerapporteerd in het jaarverslag. Het significantieniveau bedraagt 0,023 wat betekent dat hypothese 4 geaccepteerd wordt (significantie kleiner dan 0,10) in combinatie met de andere variabelen: grootte/ omvang RvC, aantal jaren lid van de RvC, lid van een andere RvC, geslacht, spreiding in leeftijd, de onafhankelijkheid en de grootte van de corporatie (op basis van het aantal verhuureenheden) van model 7.

56

Hypothese 5: hogere diversiteit in leeftijd in de RvC leidt tot een betere kwaliteit van risicoverslaggeving voor woningbouwcorporaties

De Beta is 0,008 wat betekent dat een hogere diversiteit in leeftijd leidt tot een betere kwaliteit van risicoverslaggeving voor woningbouwcorporaties. Meer spreiding in leeftijd leidt ertoe dat meer risico’s (gebaseerd op de index) gerapporteerd worden in het jaarverslag. Het significantieniveau bedraagt 0,950, dit is kleiner dan 0,100, hierdoor is er onvoldoende zekerheid wat betekent dat hypothese 5 verworpen wordt in combinatie met de andere variabelen: grootte/ omvang RvC, aantal jaren lid van de RvC, lid van een andere RvC, geslacht, spreiding in leeftijd, de onafhankelijkheid en de grootte van de woningcorporatie van model 7. Dit betekent dat diversiteit in leeftijd niet leidt tot een betere kwaliteit van de risicoverslaggeving. Een mogelijke oorzaak is dat er geen sprake is van een volkomen normale verdeling. Uit de data kan geconcludeerd worden dat de gemiddelde leeftijd van leden van de RvC 57 jaar is. Bij een aantal corporaties is sprake van een grote spreiding in leeftijd doordat er een aantal jonge leden (tussen de 20-30 jaar) en een aantal oudere leden (boven de 60) jaar lid zijn van de RvC. Daarnaast zullen personen beneden de 18 jaar en boven de 70 jaar geen lid zijn van de RvC. Hierdoor is er in beginsel geen sprake van een normale verdeling.

57

5. Conclusie, beperkingen & vervolgonderzoeken

In dit hoofdstuk wordt toegelicht of de uitkomsten van de regressieanalyse overeenkomen met de theoretische verwachtingen (hypothesen) en worden verklaringen gezocht voor mogelijke afwijkingen. Daarnaast worden de beperkingen en de suggesties voor vervolgonderzoeken besproken.

5.1 Conclusie

De hoofdvraag van dit onderzoek is als volgt: in hoeverre is de samenstelling van de Raad

van Commissarissen van invloed op de kwaliteit van de risicoverslaggeving voor woningbouwcorporaties?

De samenstelling van de RvC is gemeten aan de hand van de volgende variabelen: de grootte/ omvang van de RvC, het aantal jaren dat iemand gemiddeld lid is van de RvC en of iemand ook commissaris is bij een andere onderneming, het geslacht, de spreiding in leeftijd en de onafhankelijkheid.

5.1.1 Omvang RvC

De regressieanalyse geeft aan dat er een negatief verband is tussen de grootte van de RvC en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit verband is niet significant en daarom is er onvoldoende zekerheid om hypothese 1 te accepteren. Dit komt overeen met de verwachtingen gebaseerd op de onderzoeken van Karamanou et al. (2005), Liopton & Lorch (1992), Senber (1998) en Cahan et al. (2005). Deze onderzoeken tonen aan dat kleine besturen de efficiency en efficiëntie verbeteren. Dat het verband niet significant is, heeft te maken met de grootte van de steekproef. Wanneer de grootte van de steekproef toeneemt, kan ook met meer zekerheid (nauwkeurigheid) een hypothese worden verworpen of geaccepteerd.

5.1.2 Expertise I (aantal jaren lid van de RvC)

Uit het statistisch onderzoek blijkt een negatief verband te bestaan tussen het aantal jaren dat iemand commissaris is en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Er is onvoldoende zekerheid om deze hypothese te accepteren. Dit komt niet overeen met de verwachting van Hoitash et al. (2009) en DeZoort (1998), welke aantonen dat audit committees met meer ervaring in accounting en supervisie een beter oordeel kunnen geven over internal control. De afwijking kan te maken hebben, doordat eerder onderzoeken van Hoitash en DeZoort zich vooral richten op material weaknesses en een oordeel over internal control. Internal control omvat meer dan alleen risicoverslaggeving. Internal control is het proces dat wordt beïnvloed door de organisatiestructuur, de processen, de mensen en het informatiesysteem die samen ervoor zorgen dat de ondernemingsdoelstellingen worden behaald. Risicomanagement is hier slechts een onderdeel van, doordat internal control breder is, kan dit een reden zijn waarom de uitkomst niet overeenkomt met de verwachting.

5.1.3 Expertise II (commissaris bij andere RvC of Raad van Toezicht

De regressieanalyse toont een positief verband tussen lid van een andere RvC of Raad van Toezicht en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Het significantieniveau is kleiner dan 0,100, namelijk 0,064 en daarom is er voldoende zekerheid om deze hypothese te accepteren in combinatie met de andere variabelen van model 7. De uitkomst komt overeen met eerdere onderzoeken van Hoitash (2009) en DeZoort (1998) welke aantonen dat meer ervaring in de accounting en supervisie leiden tot een beter oordeel over internal control problemen. Wanneer de leden van de RvC ook lid zijn van een andere RvC of Raad van Toezicht leidt dit tot een toename van de kwaliteit van risicoverslaggeving bij woningbouwcorporaties.

58 5.1.4 Geslacht (man/ vrouw)

De regressieanalyse toont een negatief verband aan tussen de aanwezigheid van vrouwen in de RvC en de kwaliteit van risicoverslaggeving. De uitkomsten van eerdere onderzoeken van Carter et al. (2003), Erhard et al. (2003), Adams et al. (2009) en Miller et al. (2009) tonen aan dat een diverse board (die zowel bestaat uit mannen als vrouwen) leidt tot meer inspanning tot monitoren, betere kwalitatieve beslissingen en dat een dergelijke board meer ideeën en informatie zal produceren. Op basis van deze onderzoeken ontstond de verwachting dat een diverse board leidt tot een toename van de kwaliteit van risicoverslaggeving. Hier dient de kanttekening te worden geplaatst dat betere kwalitatieve beslissingen niet altijd hoeven te leiden tot een toename van het aantal risico’s (op basis van de index) waarover gerapporteerd wordt. Het kan ook zijn dat er kwalitatief beter gerapporteerd wordt over de huidige risico’s, maar dat niet meer risico’s gerapporteerd worden. Dit onderzoek meet de kwaliteit aan de hand van het aantal risico’s waarover gerapporteerd wordt. Dit onderzoek gaat niet in op de (inhoudelijke) kwaliteit van de toelichting over een gerapporteerd risico, maar rich op de rapportage (het noemen) van de belangrijkste risico’s, zoals bepaald in de index. Er kan geconcludeerd worden dat wanneer er zowel mannen als vrouwen aanwezig zijn in de RvC, dit niet leidt tot een toename van de kwaliteit (het aantal risico’s) van risicoverslaggeving. 5.1.5 Onafhankelijkheid

De regressieanalyse toont aan dat onafhankelijkheid leidt tot een toename van de kwaliteit van risicoverslaggeving. Deze hypothese is significant. Dit komt overeen met de onderzoeken van Hufang (2007), Sun et al. (2012) en Chen en Jaggi (2000) welke aantonen dat een groter aantal onafhankelijke leden in de board leidt tot uitgebreidere financiële disclosure of een toename van corporate disclosure. Wanneer alle leden van de RvC onafhankelijk zijn, leidt dit tot een toename van de kwaliteit van risicoverslaggeving bij woningbouwcorporaties.

5.1.6 Spreiding in leeftijd

De regressieanalyse toont aan dat een hogere diversiteit in leeftijd leidt tot een betere kwaliteit van risicoverslaggeving voor woningbouwcorporaties. Dit verband is echter niet significant en daarom is er onvoldoende zekerheid om deze hypothese te accepteren. Dit heeft te maken met de grootte van de steekproef. Wanneer de grootte van de steekproef toeneemt, kan met meer zekerheid een hypothese worden verworpen of geaccepteerd. Het positieve verband is in overeenstemming met eerder onderzoek van Craig et al. (2010), Jackson et al. (2003, Kanfer et al. (2008), Hasher & Kim (2005) welke aantonen dat diversiteit in leeftijd zowel positieve als negatieve effecten heeft op de groepsprestaties en dat oudere teams betere en minder goed beslissingen kunnen maken.

5.1.7 Grootte van de woningcorporatie

De regressieanalyse toont aan dat er een positieve relatie is tussen de grootte van de woningcorporatie en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit verband is echter niet significant, wat te maken heeft met de grootte van de steekproef. De positieve relatie is in overeenstemming met het onderzoek van Lei (2011) die in haar onderzoek een significante relatie aantoont tussen de grootte van de woningcorporatie met de naleving van de governancecode voor woningcorporaties. Ook komt dit overeen met de onderzoeken van Linsley & Shrives (2006) en Amran et al. (2009).