• No results found

Het aandeel van de sectoren huishoudens, HDO en bouw in de totale PM10-emissie in Nederland

bedroeg in 2006 15%. Fijn stof komt vrij bij bouwactiviteiten en bij op- en overslag van droge bulk in de HDO-sector. Bij huishoudens komt fijn stof vrij bij de verbranding van hout in ka- chels en open haarden en door het roken van sigaretten.

Emissies van op- en overslag van droge bulk bij de industrie is meegenomen onder de industrie- sector.

Volume-ontwikkelingen

Fijn stof emissies van de subsector Op- en overslag binnen de HDO-sector zijn voor het over- grote deel afkomstig van de activiteit Op- en overslag droge bulk. In de Referentieraming 2005 is gerekend met de groei van de hele subsector, dat wil zeggen inclusief containers en oliepro- ducten. Omdat de groei bij de Op- en overslag van containers en olieproducten veel hoger is dan bij droge bulk is de jaarlijkse groei in deze 2009 Update bijgesteld. Verder zijn de volume- ontwikkelingen niet gewijzigd ten opzichte van de Referentieraming 2005.

Tabel 9.10 Jaarlijkse groei van de Op- en overslag droge bulk (%)

ReferentieRaming 2006-2010 2010-2020

Op- en overslag droge bulk 2005 2,9 3,3

Beleidsontwikkelingen

Door een verbeterde monitoring van de PM10-emissie van de Op- en overslag van droge bulk-

goederen bedraagt de emissies momenteel circa 1,0 miljoen kg. De PM10-emissie is daarmee

ongeveer de helft van de emissie zoals die voorheen is bepaald (2,3 miljoen kg).

Voor de overige bronnen binnen de sectoren huishoudens, HDO en bouw geldt zijn geen wijzi- gingen te melden ten opzichte van de RR2005.

Resultaten

De fijn stofemissie van de sectoren huishoudens, HDO en bouw bedraagt 6 kiloton in zowel in 2010 als in 2020. Ten opzichte van de RR2005 is dat een daling van 3 kton in 2010 en van 4 kton in 2020.

De wijziging wordt vooral verklaard door een verbeterde monitoring en aangepaste groeicijfers bij de Op- en overslag van droge bulk.

0 2 4 6 8 10 12 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Historisch UR-GE RR-GE [kton]

Figuur 9.17 Ontwikkeling van de PM10-emissie in de sectoren huishoudens, HDO en bouw

Onzekere factoren

De marge is berekend op 25%. De grootste bijdrage komt van de onzekerheid in de raming van het gebruik van open haarden in huishoudens.

Landbouw

Inleiding

Het aandeel van de landbouw in de totale PM10-emissie van Nederland bedroeg in 2006 23%.

De belangrijkste bron voor PM10- emissies uit landbouw zijn huid-, mest-, voer- en strooisel-

deeltjes, die met de ventilatielucht vanuit de stallen de buitenlucht worden in geblazen. Pluim- vee levert samen met varkens de grootste bijdrage.

Landbouw

Figuur 9.18 Aandeel van de sector landbouw in de totale emissies van PM10 in 2006

Volume-ontwikkelingen

De veranderingen in volume-ontwikkelingen ten opzichte van WLO (CPB, MNP en RPB, 2006) zijn merendeels het gevolg van wijzigingen in beleid en autonome ontwikkelingen (zie ook Pa- ragraaf 9.4 Ammoniak, onderdelen Volume- en Beleidsontwikkelingen). Voor 2010 zijn, ten opzichte van de WLO (2002), de dieraantallen aangepast op basis van recentere gegevens (2007) van het CBS (CBS, 2008).

Beleidsontwikkelingen

• In de Wet luchtkwaliteit 2007 zijn grenswaarden opgenomen voor de concentratie van fijn stof, waaraan in principe overal in Nederland moet worden voldaan. Veehouderijen krijgen bij uitbreiding of nieuwvestiging met deze grenswaarden te maken. Voor bestaande bedrij- ven zijn er weliswaar geen dwingende regels, maar deze kunnen ook knelpunten veroorzaken wat betreft de luchtkwaliteit. Het gaat met name om middelgrote en grote pluimveebedrij- ven. Daarbij komt nog dat aangescherpte eisen voor dierenwelzijn per 2012 (verbod legbatte- rij) leiden tot overschakeling op (scharrel)systemen met een hogere emissie van PM10.

• Door middel van subsidies wordt getracht de fijnstofknelpunten uiterlijk in 2011 op te los- sen. Naast een subsidieregeling van € 22 mln, die beschikbaar is gesteld door Rijk en provin- cies voor plaatsing van combiluchtwassers (zie ook Paragraaf 9.4 Ammoniak, Beleidsont- wikkelingen), is er een NSL-subsidie van € 45 mln beschikbaar gesteld voor implementatie van maatregelen bij fijnstofknelpunten in 2010 en 2011.

Voor de NSL-subsidie is nog geen additioneel effect tov de regelgeving ingeboekt in de raming. De redenen hiervoor zijn:

• Er is geen verplichting voor bestaande pluimveehouders om fijnstofmaatregelen te treffen; alleen bij uitbreidende/ nieuwvestigende bedrijven kan de vergunningverlener extra eisen stellen.

• De technieken voor pluimvee zijn nog niet praktijkrijp. Luchtwassers zijn weliswaar toepas- baar bij pluimveehouderijen, maar relatief duur door de noodzaak tot veelvuldig schoonma- ken van de luchtwasser en het hoge energieverbruik. Een meer kosteneffectieve methode - gebruik van vernevelde olie in de stal, waardoor de stofdeeltjes neerslaan - is nog in ontwik- keling.

Resultaten

De geraamde fijnstofemissie uit de landbouw bedraagt 8,8 en 9,0 kton, respectievelijk voor 2010 en 2020. Dit is 1,2 resp. 1,6 kton lager dan in het GE-scenario van de WLO (2002).

0 2 4 6 8 10 12 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Historisch UR-GE RR-GE [kton]

Figuur 9.19 Ontwikkeling van de PM10-emissie in de sector landbouw

De verschillen worden verklaard door:

• Ontwikkelingen in milieubeleid. Milieubeleid dat betrekking heeft op het lokale milieu (ammoniak, geur, fijn stof) resulteert in het treffen van extra maatregelen (onder invloed van schaalvergroting) bij uitbreidende en nieuwvestigende varkens- en pluimveehouderijen. Dit leidt ertoe dat meer varkenshouders zijn overgegaan en nog zullen overgaan tot plaatsing van (combi)luchtwassers. Ook pluimveehouders zullen extra maatregelen moeten treffen, moge- lijk tegen aanzienlijke kosten (MNP, 2008). Dit levert een extra emissiereductie op van 0,4 kton in 2010 en 1,6 kton fijn stof in 2020 ten opzichte van de WLO-raming.

• Voortschrijdende inzichten, waardoor actuelere cijfers beschikbaar zijn gekomen over dier- aantallen (-0,4 kton in 2010) en het aandeel batterijhuisvesting (-0,4 kton in 2010; op basis van de CBS-Landbouwtelling 2008).

Doelbereik

Er is nog geen emissieplafond voor PM10-emissies.

Onzekere factoren

Voor de onzekerheidsbandbreedte is als benadering de spreiding aangehouden tussen de hoogste en de laagste fijnstofemissies uit de WLO scenario's gecorrigeerd voor reeds geplaatste lucht- wassers. Dit komt neer op +16 en -27%.

Onzekerheden voor de raming in 2020 hebben betrekking op:

• Invoering van emissiereducerende technieken bij pluimveehouderijen. Met name olieverne- veling in stallen heeft een groot potentieel effect tegen relatief lage kosten (in vergelijking met combiluchtwassers), maar dit is nog niet meegenomen in de raming (zie Beleidsontwik- kelingen).

• Aantallen varkens en pluimvee in 2020, gezien de afschaffing van de melkquotering in 2015 (zie ook Paragraaf 9.4, onderdeel Landbouw) en de mogelijk gelijktijdige afschaffing van varkens- en pluimveerechten.

• Op dit moment worden metingen uitgevoerd die kunnen leiden tot bijstelling van de emissie- factoren.

Naast de onzekerheid in de raming is er de monitoringsonzekerheid. Hiervoor geldt als bijzon- derheid dat er vanuit de EU in het kader van EMEP nieuwe richtlijnen in ontwikkeling zijn voor de berekening van de fijnstofemissies. Hierdoor zal de methodiek wijzigen, omdat een extra emissiebron (fijnstofemissies bij bewerking van landbouwgrond) dient te worden meegenomen.