• No results found

Hotel de Witte Brug

In document Willem Oltmans, De verraders · dbnl (pagina 121-126)

Op mijn uitnodiging waren aanwezig: Emile van Konijnenburg van de K.L.M.; Delprat, voorzitter van de Amsterdamse Kamer van Koophandel; Van der Mandele, voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel. Dit waren de

vertegenwoordigers van de handel, terwijl Delprat als exponent van de V.V.D. de heer Oud op de hoogte zou brengen. Van de politieke zijde waren gekomen,

Idenburgh, als specialist van de P.v.d.A., met instemming van de heer Burger; Joekes, lid van de Raad van State, eveneens in overleg met zijn Tweede Kamerfractie, C.H.U.; en Meijer Ranneft, speciaal hiertoe aangewezen door professor Gerbrandy zelf, A.R. Onder druk van Romme liet de K.V.P. verstek gaan, alhoewel het kamerlid De Graaf zich de moeite getroostte zijn partij niet door afwezigheid te doen schitteren.

Ik had mij inderdaad op de gang geposteerd ingevolge mijn journalistieke principe desnoods bemiddelaar te zijn, maar zeker mij verre te houden van dit soort delicate onderhandelingen. Bovendien hoorde ik in dit illustere gezelschap - T.V. commentator Nico Scheepmaker zou gesproken hebben van ‘chique’ namen - niet thuis. Het is er echter levenslustig toegegaan.

Van bepaald luid uitgesproken zinnen, die vanuit mijn strategische positie zonder meer waren te verstaan, viel te concluderen, dat men elkaar niet alleen ongezouten de waarheid zei, maar dat het de hoogste tijd was geworden dat men op dit niveau tot een head-on confrontatie van standpunten kwam. Ik had in zes-voud een

memorandum ingediend, waarin ik de voornaamste conclusies van mijn Indonesie-reis had samengevat. Ook verscheidene punten hieruit zijn ter discussie gesteld op die contact-vergadering. Vooral ook de kwestie spoedig door Indonesie te nemen démarches tegen de bedrijfsbelangen in het Verre Oosten.

Het heeft niet mogen baten. Men schold op elkaar. De standpunten lagen nog altijd te ver uiteen. Men sprak af die ochtend opnieuw bij elkaar te komen. Ik heb mij er niet meer mee bemoeid. Het initiatief zou echter doodlopen en men is ook niet opnieuw in deze vorm bijeen geweest. Contacten achter de schermen, zoals Dag Hammerskjold er de voorkeur aan gaf, de ‘stille diplomatie’ leverde al evenmin vruchtbare resultaten op. Wanneer een Nederlander zich een mening een mening heeft gevormd, probeer die dan maar eens te veranderen.

Ik wil hier uitdrukkelijk stellen, dat noch president Soekarno,

noch enige andere Indonesische staatsman of autoriteit mij ooit verzocht heeft te helpen of te assisteren bij het doen ingang vinden van het Indonesische standpunt, hetzij bij regeringskringen in Den Haag, hetzij in de kringen van de Verenigde Naties in New York, waar ik tenslotte ook tien jaar werkzaam ben geweest. Men wist in Djakarta hoe ik erover dacht. Men kende mij blijkbaar voldoende om te weten, dat ik mijn mening ook zonder een verzoek van Indonesische zijde, niet onder stoelen of banken zou steken. Dit geldt de lezingen die ik jarenlang in de V.S. heb gegeven. Dit geldt de groep Rijkens, de pers, dit geldt voor een ieder met wie ik in mijn journalistieke werk in aanraking ben geweest, Dit geldt gewoon voor mij als mens.

De hoofdredacteur van Vrij Nederland, Smedts, heeft nadat wij jarenlang hadden samengewerkt toch nog eens geschreven, dat hij nooit precies had begrepen in wiens opdracht ik hem met mijn artikelen had benaderd. Nu kan ik mij indenken, dat wanneer men hoofdredacteur is van een weekblad, dat meer dan eens de hand moet ophouden bij de partijkas van de P.v.d.A. of het N.V.V. om de begroting sluitend te krijgen, men zich dan moeite moet getroosten om zich in een situatie in te leven van een journalist die er wel in is geslaagd zijn onafhankelijkheid te bewaren. Ik kon dan ook in Vrij Nederland in antwoord met de hand op het hart verklaren, dat ik van al mijn bemoeiingen, zelfs van de vele reizen in overleg en op verzoek van de groep Rijkens gemaakt, geen fiets had overgehouden. Integendeel. De belofte van de heren, om mij met ‘een paar wereldreizen per K.L.M.’ te belonen, wanneer eenmaal de Nieuw Guinea zaak achter ons zou liggen, werd nooit nagekomen. Ik zou bovendien in 1961 onder andere omstandigheden niet vrij geweest zijn de groep Rijkens in de publiciteit te brengen, hadden de heren financieel vat op mij gehad. Dus. Miljonair ben ik van de Nieuw Guinea affaire ook niet geworden. Men brengt de goede gemeenschap in deze tijd in een soort zenuwachtige verwarring en nerveuze

verlegenheid wanneer men uit idealisme, uit eigen overtuiging, laat staan con amore, leeft of handelt. Dat kan immers niet.

Daar moet een luchtje aan zijn. En waar geen stank is zorgt men er wel voor dat zij er komt. Richt u tot DE TELEGRAAF en het komt in orde.

Den Haag

In het jaar 1380 vóór onze jaartelling maakte een Egyptische koning van een speciale methode gebruik, wanneer hij een koerier door vijandig gebied wilde zenden. Hij liet de man dan kaal scheren, schreef de bewuste boodschap op diens hoofd, wachtte tot het haar voldoende was aangegroeid en stuurde zijn boodschapper op reis.

Na afloop van de topconferentie in hotel ‘De Witte Brug’, waarbij immers was besloten opnieuw bijeen te komen, meende ik er goed aan te doen Soekarno, of diens naaste raadgevers, te berichten, dat er een nieuw initiatief in de maak was. De moeilijkheid was hoe met Djakarta in contact te treden, zonder dat de geheimhouding geschonden zou worden, en zonder, dat ik mij eerst zou hebben moeten laten kaal scheren. Ik kon lastig in de telefoonhoek van de poffertjeskraam op het Malieveld met het presidentiele kabinet in Djakarta telefoneren. Ik begaf mij dus, in overleg met Van Konijnenburg, regelrecht van ‘De Witte Brug’, naar de Indonesische diplomatieke missie aan de Prinsessegracht. Toevallig bleek de Indonesische minister van buitenlandse zaken, Soebrandio, zich op dat moment in Parijs te bevinden. Ik vroeg een gesprek aan. Het werd doorgegeven, die middag, naar de Amerikaanse ambassade om de hoek, waar ik een bespreking voerde met de pers-attaché, welke niets met Indonesie uitstaande had. Ik noemde geen namen, maar legde Soebrandio in grote lijnen uit waar wij naar streefden, het bijeenbrengen van industrielen en politici om tot een consensus over Irian Barat te komen. De minister bleek zeer in ons initiatief geinteresseerd. Ik spreek hier van ‘ons’ initiatief, wat - en ik stel dit om verwarring te voorkomen - in feite dus uitsluitend mijn initiatief was geweest. Ik schrijf ‘ons’, omdat de groep Rijkens mijn denkbeeld had overgenomen. Ook vroeg ik Bandrio op welke wijze wij contact zouden kunnen houden, na diens vertrek uit Parijs, omdat ik vooral de Indonesische diplomaten in Den Haag, met al hun verbindingen naar alle zijden, buiten het Witte Brug project wilde houden. ‘Zeg maar aan Djoko’, aldus minister Soebrandio, ‘dat je rechtstreeks met mij in contact staat’. De Indonesische diplomatieke vertegenwoordiging in Den Haag werd die dagen geleid door Max Maramis. Soedjoko (door Brandio Djoko genoemd) was tevens pers-attaché. Ik sprak met de minister af, dat indien de

groep Rijkens het belangrijk zou achten, dat hij en president Soekarno van het verloop der gesprekken op de hoogte zouden worden gebracht, ik naar Djakarta zou komen. Soedjoko brandde begrijpelijkerwijs van nieuwsgierigheid. Ik zei hem echter, dat zijn minister mij had gevraagd hem te zeggen, dat ik rechtstreeks met Djakarta contact zou opnemen, vooral omdat het hier zeer geheime besprekingen betrof. Djoko was een licht ontvlambaar man. Hij wilde tenminste enige namen weten. Ik zei letterlijk niets. Ik probeerde hem tot rede te brengen door uiteen te zetten, dat een geschonden geheim ernstige gevolgen zou kunnen hebben. Ik vroeg hem te respecteren, dat ik weigerde de belofte aan hen, die in ‘De Witte Brug’ bijeen waren geweest, gedaan te breken.

Maar Djoko werd razend. Hij schreeuwde, dat zijn diplomatieke missie geen ordinair postkantoor was.

Multatuli heeft de regent van Lebak beschreven, als een beschaafde oude man, ‘die men slechts had aan te zien om overtuigd te weten, dat het merendeel der Europeanen die met hem in aanraking kwamen meer van hem, dan hij van hen had te leren’. Soedjoko gedroeg zich nauwelijks als de regent van Lebak. Hij deed zich eerder voor als de djongos van de regent van Lebak. Hij trapte mij letterlijk, geaccompagneerd met een stortvloed van scheldwoorden, de Indonesische

diplomatieke missie in Den Haag uit. Intern, na een schriftelijk protest mijnerzijds bij Maramis, heeft Djoko met zijn handelswijze heel wat stof doen opwaaien. Maramis stond achter zijn pers-attaché. Hogerop in KEMLOE was men minder met Djoko ingenomen, alhoewel hij gestadig zijn carrière in B.Z. is blijven vervolgen.

Om een in druk te geven van hoe een dergelijk incident jaren later kan nawerken. In 1961 bevond ik mij in gezelschap van Soekarno in Beverly Hills, Californie. Ik bereidde een ontmoeting voor tussen de Indonesische president en leden van de groep Rijkens. Via diens militaire secretaris, kolonel Kretarto, had ik op een middag een afspraak met Soekarno gemaakt. Ik begaf mij enkele minuten voor 15:00 met de lift naar de verdieping die door de Indonesiers was gehuurd en afgezet. Ik bevond mij al op de gang, die naar Soekarno's appartement leidde, toen ik een stem achter mij hoorde roepen, ‘Oltmans, wat doe jij hier; donder op!’

Niet ver achter mij stond een Indonesier, die ik nooit eerder

had gezien. Ik zei niets. Nam hem terdege op en liep terug naar het kruispunt van gangen waar de lift zich bevond. Ik drukte op de knop om naar beneden te gaan. Toen de deuren open schoven stond ik tegenover een groep Indonesiers, met Soekarno zelf, in vol ornaat, in hun midden.

‘Sorry, Wim’, zei de president, terwijl hij mij bij de arm nam, ‘ik ben laat, ga mee’. Wij wandelden langs dezelfde gang naar het presidentiele appartement en ik had mijn gesprek met Soekarno zoals was afgesproken.

Ik heb die middag prompt uitgezocht, wie de bewuste Indonesier was geweest die mij op deze wijze had teruggezonden. Het was dezelfde Max Maramis, die het in 1957 bij de rel met Djoko voor zijn pers-attaché had opgenomen.

In document Willem Oltmans, De verraders · dbnl (pagina 121-126)