• No results found

Hoofdonderzoek: semi-gestructureerde interviews

Met de resultaten van alleen de Q-sort met kenmerken van hogescholen kan de onderzoeksvraag niet beantwoord worden, vandaar dat er een aansluitend interview is

afgenomen. Hoe dit interview is opgezet staat in deze paragraaf beschreven. Begonnen wordt met het interviewschema in paragraaf 3.4.1. Vervolgens worden de groepen van vragen naar de chronologie van het interviewschema behandeld. De eerste vragen over de zes uiterst

geselecteerde kenmerken van de Q-sort staan beschreven in paragraaf 3.4.2. In paragraaf 3.4.3 wordt ingegaan op de vragen over de Q-sort van hogescholen. De vragen over informatiekanalen worden behandeld in paragraaf 3.4.4. De vragen die over het netwerk gesteld zijn worden behandeld in paragraaf 3.4.5. Tot slot wordt op de afsluitende vragen van het interview ingegaan in paragraaf 3.4.6.

3.4.1 Interviewschema

Na de Q-sort is een semi-gestructureerd interview afgenomen. Voor deze semi-gestructureerde interviews is een interviewschema opgesteld (zie bijlage 9). Een interviewschema is een nauwkeurige handleiding voor de interviewer, in dit geval de onderzoeker, waarin instructies staan om het interview af te nemen (Emans, 1990). Bij een semi-gestructureerd interview staat de volgorde van de beginvragen vast, dat is het gestructureerde deel van het interviewschema. Maar bij sommige vragen moet doorgevraagd worden naar eigen inzicht, dat is het

ongestructureerde deel van het interviewschema (Emans, 1990).

Het interviewschema bestaat uit open vragen. Bij gesloten vragen mag de geïnterviewde slechts uit een beperkt aantal alternatieven kiezen, bekend is het voorbeeld ‘ja- nee -geen mening’. Bij open vragen mag de geïnterviewde daarentegen zeggen wat hij wil (Emans, 1990). Bij de open vragen is gebruik gemaakt van de volgende twee methodes:

• Laddering • Field Coding

Bij de laddering-methode is de sleutelvraag “waarom is dat belangrijk voor u?”. Door die vraag daarna iedere keer weer te herhalen wordt een keten van betekenissen opgebouwd die uiteindelijk tot diepere onderliggende waarden voeren (Van Riel, 1999, p. 67). Hierdoor wordt inzicht gegeven in de diepere betekenisstructuur van de respondent (Van Riel, 1999. p. 67). Bij field coding heeft de gestelde vraag voor de respondent de vorm van een open vraag waarin hij volledig vrij is in zijn antwoorden, terwijl de vraag voor de interviewer een gesloten vorm heeft aangezien deze een lijst van mogelijke antwoorden voor zich heeft (Emans, p 21, 1990).

3.4.2 Vragen over uiterst gesorteerde kenmerken in de Q-sort

Omdat de onderzoeker en de respondent tijdens de Q-sort in een face-to-face situatie zitten, kan makkelijk overgegaan worden op het interview. In het interview kan de onderzoeker de

respondent naar de achterliggende motivatie van de uniek gelegde Q-sort vragen (Thomas & Watson, 2002). Op deze manier krijgt men meer inzicht in de gelegde Q-sort en de motieven van de respondent, zodat de gelegde Q-sort in een perspectief geplaatst kan worden.

Op al de 36 uniek geselecteerde kaartjes kon niet ingegaan worden, aangezien er een uur per interview beschikbaar was. Vandaar dat naar de zes uiterst geselecteerde kenmerken gevraagd is. Via de laddering-methode is op de drie uiterst links geselecteerde kaartjes en de drie uiterst rechts geselecteerde kaartjes ingegaan. De respondenten wisten voor het leggen van de Q-sort echter nog niet dat op deze zes kenmerken ingegaan zou worden, zodat uitgesloten is dat de respondent de kaartjes gesorteerd heeft op kenmerken waar hij/zij over wilde discussiëren.

3.4.3 Vragen over de Q-sort van hogescholen

Aan de respondenten is gevraagd wat zij van de Q-sort methode vonden. Dit is eveneens via de laddering-methode gedaan. Door deze vragen te stellen kan inzicht verkregen worden in wat respondenten van de methode vinden en of ze eventueel nog aanvullingen hebben, zodat dit meegenomen kan worden in vervolgonderzoek.

3.4.4 Vragen over informatiekanalen hogescholen

Om antwoord te kunnen geven op de vraag via welke kanalen de respondenten zich een imago van hogescholen vormen is naar de informatiekanalen van de respondent gevraagd. De eerste vraag ‘via welke kanalen krijgt u informatie over hogescholen’ is een zogenaamde field coding vraag. Door deze vraag te stellen vormt de respondent zich een beeld van al de informatie- kanalen waarover hij beschikt en kan zo makkelijker de twee volgende vragen beantwoorden. De twee open vragen die volgen gaan over de informatiekanalen die de respondent in hoeveelheid de meeste informatie verschaffen en over de informatiekanalen die de respondent het meest waardevol vindt.

3.4.5 Vragen over het netwerk van de respondent

De vragen over het netwerk van de respondent zijn gesteld om te kijken of respondenten met een groot netwerk een ander imago van hogescholen hebben dan mensen met een klein netwerk. Daarnaast is naar de nevenfuncties gevraagd om te kijken of de respondenten ook belangen van andere organisaties behartigen.

3.4.6 Afsluitende vragen

Aan de respondent is gevraagd of hij nog opmerkingen heeft of dat hij nog iets toe zou willen voegen. De informatie uit deze vraag kan gebruikt worden bij het interpreteren van de gegevens van die respondent. Daarna is gevraagd of de respondent de resultaten wil ontvangen. Tot slot is gevraagd of de onderzoeker de respondent nog mag benaderen indien er nog aanvullende informatie nodig mocht zijn.

4 RESULTATEN HOOFDONDERZOEK

4.1 Inleiding

De resultaten van de Q-sort methode en de aanvullende interviewvragen worden in dit hoofdstuk behandeld. Om de data zo goed mogelijk te kunnen analyseren is de groep van in totaal 35 respondenten opgesplitst naar interne en externe stakeholders. Dit is gedaan omdat bij een factoranalyse van de gehele groep de respondenten uit de zeven verschillende factorgroepen kriskras over de drie factorgroepen verdeeld zijn (zie bijlage 10).

Om een beeld te krijgen wat een factoranalyse is wordt in paragraaf 4.3 ingegaan op de factoranalyse bij een Q-sort en de “PQMethod”. In paragraaf 4.4 zal ingegaan worden op het beeld dat de medewerkers van de HBO-raad van hogescholen hebben. Vervolgens zullen in paragraaf 4.5 de algemeen heersende beelden van hogescholen besproken worden die de externe stakeholders van hogescholen hebben. In paragraaf 4.6 wordt per stakeholdersgroep gekeken naar de overeenkomsten en verschillen in imago met de HBO-raad. In paragraaf 4.7 worden de informatiekanalen van de stakeholders behandeld. Tot slot wordt naar de validiteit van de Q-sort van hogescholen gekeken. Maar eerst zal in paragraaf 4.2 kort worden ingegaan op de respondenten die hebben meegewerkt aan het onderzoek.