• No results found

Hoe ´professioneel´ leren en werken practitioners?

Van binnenuit innovatieve beroepspraktijken ontwikkelen

5.2. Hoe ´professioneel´ leren en werken practitioners?

De tweede onderzoeksvraag luidt: In hoeverre is het werken en leren van in de

huidige praktijk werkzame sportmanagers als ‘professioneel’ te kenmerken en zijn de practitioners in staat om in de werkomgeving als kennisproducent te fungeren?

Uit het bestuderen van de professionaliseringsliteratuur blijkt dat de begrippen professional, professionaliteit, professionaliseren en professie te pas en te onpas worden gebruikt. Er is geen eenduidigheid in de wijze waarop deze begrippen gedefinieerd en uitgewerkt worden: “Zo kan iemand in een bepaalde sport bijvoorbeeld een professional zijn ter onderscheiding van een amateur, wat nog niet wil zeggen dat hij/zij op een professionele

manier zijn sport bedrijft, laat staan of de tak van sport die hij/zij uitoefent een professie is” (De Sonnaville, p.73).

In algemene zin gaat het bij professioneel werk om betaald werk dat op een bepaalde manier georganiseerd en gecontroleerd wordt. Professionaliteit is niet alleen een kwestie van inhoudelijke kwaliteit van de geleerde beroepsprestaties. Het is vooral ook een zaak van afscherming en controle: professionals willen zelf bepalen wat goed of slechte prestaties zijn. Tussen professionele groepen en binnen professies vindt sinds jaar en dag een ‘strijd’ plaats over het vaststellen van de grenzen van het professionele domein en de in- en uitsluiting van beroepsleden. Organisatieprofessionals als sportmanagers zijn pas sinds kort bezig om het managementwerk in de sport als een ‘vak apart’ te beschouwen (Broeke, 2002). De grondslag voor de georganiseerde en gevestigde handelingswijze inzake het werk en de professionaliteit van de beroepsbeoefenaren ligt evenwel op het individuele niveau van de beroepsuitoefening (Vermeulen, 2009). In deze studie is professionalisering als een proces opgevat waarbij het leren en werken van beroepsbeoefenaren op individueel niveau het startpunt vormt van een over de tijd heen verlopende ontwikkeling van het vak sportmanagent. Elke vakontwikkeling kent haar eigen historische proces, waarbij niet alleen de beroepsbeoefenaren zelf maar ook de buitenwereld betekenis geeft aan de kenmerken van professionaliteit (Van der Meulen, 2009). Een vak komt op mesoniveau institutioneel tot wasdom, maar daaraan gaan op individueel micro-niveau een reeks aan gemaakte keuzes vooraf zoals het volgen van een bepaald opleidingsprogramma of het deelnemen aan congressen en/of professionaliseringsactiviteiten. De kenmerken van het werken en leren van beroepsbeoefenaren in het sportmanagementdomein zijn tot nu toe in ons land nauwelijks onderzocht. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is met behulp van survey-onderzoek een eerste aanzet gegeven om in deze omissie te voorzien.

5.2.1. Reflectie op de onderzoeksactiviteiten

Er is datagebaseerd exploratief onderzoek uitgevoerd. Bij datagebaseerd onderzoek wordt de input gevormd door empirische gegevens waaruit via analyse de antwoorden op de onderzoeksvragen worden afgeleid. In dit geval gaat het om een survey met een relatief klein aantal (ruim honderd) onderzoekseenheden. Bij kwantificeren draait het om numerieke scores, tellen, rekenen en statistische analyses. Het verrichte onderzoek valt onder de categorie cross-sectioneel onderzoek: er is sprake van een eenmalige waarneming waarbij in de breedte een veelheid van gegevens bij een selectieve steekproef van respondenten is verzameld.

Tijdens het ontwerpen en uitvoeren van de onderzoeksactiviteiten is een aantal keuzes gemaakt die niet door de gangbare methodologische regels en procedures van ‘wetenschappelijkheid’ zijn voorgeschreven. Besloten is het onderzoek te beperken tot het individuele niveau waarop professionals fungeren. Individuele beroepsgenoten beschikken over een handelings- repertoire dat ondermeer uit vakkennis, beroepsvaardigheden en (kennis)- opvattingen bestaat die ze na jarenlange scholing en socialisatie hebben verworven. De bovenindividueel organisatorische (legitimatie van het vak) en inhoudelijke kant (het specifiek body of knowledge and skills) van de geïnstitutionaliseerde vorm van vakprofessionaliteit is in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Een andere keuze heeft betrekking op de beperking in externe validiteit van de resultaten. In de sportsector is de overgang gaande van ‘amateur-managers’ die het sportmanagementwerk er naast doen naar ‘expert-managers’ die uit hoofde van hun functie voltijds met sportmanagementwerk bezig zijn en als professional over speciale kennis en vaardigheden (dienen te) beschikken. Er is om pragmatische redenen voor gekozen om een vragenlijst uit te zetten bij de op managementgebied minst geprofessionaliseerde (participatie)sportsector.

5.2.2. Bruikbaarheid van de bevindingen

Uitgaande van de onderzoeksresultaten blijkt het handelingsvermogen van de onderzochte groep beroepsbeoefenaren zich – in beperkte mate – te kenmerken door ‘professionaliteit’: Het opleidingsniveau is hoog; er is een goede balans tussen operationele- en meer strategische managementtaken; kennis fungeert naar hun opvatting als een veranderbaar construct en men is redelijk actief op de na- en bijscholingsmarkt op het gebied van sportmanagement. Er zijn evenwel ook andere zaken opmerkelijk: slechts een klein aantal sportmanagers is aangesloten bij de (toentertijd enige) beroepsvereniging; men identificeert zich nauwelijks met de eigen beroepsgenoten; het vak wordt niet naar anderen toe uitgedragen en de eigen (kennis)bijdrage van de professionals aan de ontwikkeling van het vak is mondjesmaat. Van georganiseerde beroepsgroepvorming, het werken aan het opbouwen van een eigen beroepsidentiteit en kennisproductiviteit op bovenindividueel niveau is (nog) weinig sprake. Voor het bevorderen van kennisproductiviteit zijn zelfregulatie en een hoog leerpotentieel van de werkcontext noodzakelijke voorwaarden. De onderzoeker heeft onder meer in de vorm van een korte vragenlijst een instrument ontwikkeld waarmee studenten op eigen kracht het professioneel kenniswerk bevorderlijke leerpotentieel van de (stage)werkplek binnen de onderscheiden beroepspraktijken ‘im Frage’ kunnen stellen. Het instrument heeft als primair doel (aanstaande) kenniswerkers bewust te maken van de mogelijkheden die de werkcontext biedt om als kennisproducent te fungeren. Vanuit opleidingskundig perspectief is het gewenst dat studenten,

opleidingsdocenten en werkplekbegeleiders (intensief) met elkaar in gesprek gaan over de kenmerken en het optimaliseren van kennisrijke werkomgevingen. Taakkarakteristieken zoals de mate van zelfstandigheid in de taakuitoefening, de variatie in het werk en de complexiteit van de werkzaamheden dienen zoveel mogelijk afgestemd te worden op de kenmerken van de 'lerende' kenniswerkers. Om het onderzoekende en creërende leren van de eigentijdse professional te bevorderen is het nodig op de werkplek voor voldoende ondersteuning en feedback zorg te dragen. Beroepsbeoefenaren voeren hun werk uit op basis van een bepaalde kennisbasis. Deze bestaat uit vuistregels, routines, ervaringskennis en dergelijke die als werkmodel c.q. actietheorie fungeren. Deze persoonlijke knowing how wordt aangeduid als theorie met de kleine t. Daarnaast is er de theorie met de grote T. Deze achterliggende Theorie – waaronder 'wetenschappelijke' managementconcepten en businessmodellen – herbergt de zogenoemde know-why kennis waarmee professionals hun handelen kunnen verantwoorden. “Voor het goed uitvoeren van beroepstaken is kennis nodig uit verschillende (t en T) theorieën” (Ploegsma & de Bie, 2008, p.42). Vakontwikkeling op bovenindividueel niveau en professionele ontwikkeling op individueel niveau zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een ‘expert’ sportmanager is in staat om het actueel geldige body of knowledge en skills van het managementvak in zijn beroepspraktijk situatief aangepast te gebruiken bij het oplossen van lastige vraagstukken en praktijkproblemen. Het label ‘professioneel’ sportmanagement kan niet louter op individuele actietheorieën en werkmodellen (de theorie met de zogenaamde kleine t) gebaseerd zijn. Zonder een actueel geldige cognitief-inhoudelijke kennis- basis op het bovenindividuele niveau – de theorie met de zogenoemde grote T – oefenen betaalde managers in de sport geen vak maar een functie uit (Otto, 2007).

De strijd om professionaliteit zal in de nabije toekomst op twee fronten gestreden moeten worden. Enerzijds van binnenuit om als beroeps- beoefenaren het professionele werk gezamenlijk ‘beter’ te maken en anderzijds naar buiten toe om het profiel van de geïnstitutionaliseerde positionering van het vak op de markt van concurrerende beroepsgroepen te versterken (Van der Meulen, 2009).