• No results found

vanuit Europees kader Auteur: J.W Claessens

8.4 Hoe is de norm onderbouwd? Nationale systematiek

De lidstaten stellen zelf het niveau vast van de drempelwaarden. De GWR geeft wel aan dat het niveau dusdanig gekozen moet worden dat overschrijding duidt op een risico dat de goede chemische toestand van het grondwater niet wordt bereikt. Bij de vaststelling van de hoogte mag met (natuurlijke) achtergrondcon-

centraties rekening worden gehouden. Momenteel wordt gewerkt aan een herziening van het BKMW. Daardoor zal in de loop van volgend jaar een andere situatie ontstaan dan in dit hoofdstuk is beschreven. Onderbouwing van de grondwaterkwaliteitsnormen en drempelwaarden

De norm voor nitraat en bestrijdingsmiddelen is Europees vastgelegd. Voor nitraat is de norm gebaseerd op de Europese drinkwaternorm, zoals vastgelegd in de Europese Drinkwaterrichtlijn 98/83/EC (zie verder hoofdstuk 5). De normen voor bestrijdingsmiddelen zijn eveneens hetzelfde als in de genoemde Europese Drinkwaterrichtlijn. De norm voor individuele bestrijdingsmiddelen wordt ook toegepast bij de toelatingsbe- oordeling van bestrijdingsmiddelen.

Voor de nationaal gekozen stoffen is een methodiek ontwikkeld om drempelwaarden te bepalen (Verweij et

al., 2008). In deze methodiek worden de Nederlandse drinkwaternorm conform het Drinkwaterbesluit (zie voor de onderbouwing hoofdstuk 5) en het MTR (Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau) voor oppervlakte- water (MTRopp, of JG-MKN voor directe ecotoxiciteit (zie voor de onderbouwing hoofdstuk 2)) vergeleken. De laagste waarde van de drinkwaternorm en het MTRopp wordt gekozen, zodat beide receptoren beschermd zijn. Daarna wordt deze laagste waarde vergeleken met de achtergrondwaarde. Als de achtergrondwaarde lager is dan de laagste norm, wordt de norm de drempelwaarde. Als de achtergrondwaarde hoger is dan de laagste norm, wordt de achtergrondwaarde de drempelwaarde. De bovengenoemde terrestrische ecosyste- men zijn tot op heden niet verwerkt in de drempelwaarden, dit in verband met onvoldoende systeemkennis. De GWR schrijft voor dat voor het bepalen van het niveau van de drempelwaarden rekening mag worden gehouden met afbraak en verdunning van de stoffen in de ondergrond. Omdat bij de afleiding van de drempelwaarden in 2008 geen rekening is gehouden met afbraak en verdunning, zijn de wetenschappelijk afgeleide normen uit Verweij et al. (2008) beleidsmatig met een factor 1,5 verhoogd voor nikkel, cadmium, lood, chloride en fosfaat. Voor arseen is er in 2009 beleidsmatig voor gekozen de ecologische achtergrond nog niet te verwerken in de drempelwaarden, omdat de discussie over de hoogte van de ecologische norm op dat moment nog gaande was (ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2009). De drempelwaarde voor arseen is dan ook gebaseerd op de drinkwaternorm en achtergrondwaarden, en op de factor 1,5. Achtergrondwaarden

Achtergrondwaarden zijn lastig te bepalen. Ze kunnen sterk variëren, afhankelijk van het bodemtype en de diepte van het grondwater. De achtergrondwaarden van de huidige drempelwaarden zijn gebaseerd op het 50-percentiel van de hele dataset zonder preselectie en het 90-percentiel na preselectie van antropogeen beïnvloede metingen (Verweij et al, 2008). Met preselectie worden de (mogelijk) antropogeen beïnvloede meetpunten uit de dataset verwijderd, zodat natuurlijke achtergrondwaarden worden bepaald. De achter- grondwaarden van de nieuw voorgestelde drempelwaarden (De Nijs et al., 2011) zijn gebaseerd op 95-per- centiel en een verdeling van de grondwaterlichamen in zoet en zout met een grens bij 300 mg/L chloride. Keuze voor het 90- of 95-percentiel waarbij eventueel rekening wordt gehouden met de betrouwbaarheid van de percentiel, sluit aan bij de methode die binnen de EU is voorgesteld in de ’Guidance on Status and Trend Assessment’ (EC, 2009).

Toepassing van de norm

Als het grondwaterlichaam een goede toestand heeft, zijn de verschillende receptoren (drinkwater, opper- vlaktewater en terrestrische ecosystemen die worden gevoed door grondwater) in principe beschermd. De beoordeling of een grondwaterlichaam een goede toestand heeft, bestaat uit twee stappen (EC, 2009). Als de gemiddelde concentratie in de verschillende meetlocaties voor alle parameters lager is dan de drempel- waarden (stap 1), dan is het grondwaterlichaam in goede toestand. Bij een overschrijding van de drempel- waarde moet nader onderzoek plaatsvinden om te beoordelen of het grondwaterlichaam een goede toestand heeft (stap 2). Het nader onderzoek bestaat uit 3 generieke testen (chemie, waterbalans en intru- sies) en 3 specifieke testen (oppervlaktewater, terrestrische ecosystemen en drinkwater). Het grondwaterli- chaam heeft een goede toestand als alle testen positief zijn (goede toestand). Als een van de testen negatief is, dan heeft het grondwaterlichaam een slechte toestand.

Nederland heeft ervoor gekozen de toestandsbeoordeling niet uit te voeren volgens deze tweetrapsraket. De 3 generieke en 3 specifieke testen worden niet alleen uitgevoerd bij een overschrijding van een drempel-

waarde, maar vinden altijd plaats. De generieke testen bepalen de algemene kwantitatieve en chemische toestand. De specifieke testen leveren aandachtspunten op die ook doorwerken in de formulering van maatregelen. Deze werkwijze wijkt af van het guidance document ‘Groundwater Status and Trend

Assessment’ (EC, 2009) maar is mede ingegeven door de keuze om grote grondwaterlichamen aan te wijzen, in plaats van ruimtelijke eenheden die aansluiten op de specifieke testen.

8.5 Wat is de historie van de norm?

De drempelwaarden zijn in 2009 voor het eerst vastgesteld, conform de verplichting hiertoe in de GWR.

8.6 Wat zouden belangrijke verbeteringen zijn in de onderbouwing?

Herziene voorstellen

In 2011 zijn de huidige drempelwaarden geëvalueerd door de Nijs et al. (2011). De normen zijn in 2011 geëvalu- eerd omdat (1) de methodiek om achtergrondwaarden af te leiden is heroverwogen en (2) afbraak en verdunning nog niet in beschouwing waren genomen. Deze nieuwe waarden zijn bestuurlijk vastgesteld in december 2012 en zijn in de ontwerp-stroomgebiedbeheersplannen gebruikt bij de beoordeling van de chemische toestand, om de opgave te bepalen voor de planperiode 2016-2021. De nieuwe waarden zijn ook als bijlage opgenomen in de ontwerp-stroomgebiedbeheersplannen die december 2014 ter inzage worden gelegd. Door deze keuze wordt vergelijking met de toestand in 2009 enigszins bemoeilijkt.

Interactie grondwater met oppervlaktewater

De interactie van grondwater met oppervlaktewater is in de huidige norm als worst-case-scenario ingevuld voor de nutriënten. Omdat nog niet bekend is welke oppervlaktewateren grondwaterafhankelijk zijn, is ervoor gekozen ervan uit te gaan dat alle oppervlaktewateren grondwaterafhankelijk zijn. De wetenschap- pelijk afgeleide waarden moeten dan ook worden gezien als een ondergrens (Verweij et al., 2008). Gericht onderzoek naar (de mate van) de grondwaterafhankelijkheid van ecosystemen zal deze getallen mogelijk doen stijgen (afhankelijk van de achtergrondwaarden).

Interactie grondwater met terrestrische ecosystemen

De interactie van grondwater met terrestrische ecosystemen is niet verwerkt in de huidige norm. Op het moment van afleiding waren de zogenaamde kwaliteitsstandaarden (abiotische randvoorwaarden) voor terrestrische ecosystemen nog niet bekend. Recent onderzoek heeft echter laten zien dat deze kwaliteits- standaarden voor nutriënten beduidend lager zijn dan de achtergrondconcentraties, waardoor in de praktijk deze interactie niet of nauwelijks tot verlaging van de drempelwaarden zal leiden (Claessens et al, 2014). Afbraak en verdunning

Bij de huidige drempelwaarden wordt rekening gehouden met afbraak en verdunning door een beleidsmatig gekozen factor van 1,5 toe te passen. Op de schaal van een grondwaterlichaam is het niet mogelijk rekening te houden met afbraak en verdunning (De Nijs et al., 2011). Afbraak en verdunning kan worden bepaald op meer lokale schaal maar niet op de schaalgrootte van een grondwaterlichaam. Door geen rekening te houden met afbraak en verdunning zijn drempelwaarden worst-case waarden, aangezien afbraak en verdunning in veel gevallen wel optreedt.

Nieuwe stoffen

Lidstaten zijn verplicht elke zes jaar de karakterisering, die is uitgevoerd bij aanvang van de KRW en die als doel heeft aan te geven welke grondwaterlichamen at-risk zijn, bij te werken. Een onderdeel van het bijwer- ken van de karakterisering is om uit te zoeken of er aanleiding is om voor andere stoffen drempelwaarden af te leiden. Dit heeft Nederland nog niet (zorgvuldig) gedaan voor de tweede planperiode.

Detectiegrenzen

Voor de stoffen nikkel, cadmium en lood bleek het niet mogelijk om achtergrondwaarden af te leiden op basis van beschikbare meetgegevens. Daarom is het achtergrondniveau gebaseerd op gangbare detectieli-

mieten (Verweij et al., 2008). Op dit moment wordt door de provincies gewerkt aan de herziening van het stoffenpakket. Hierbij wordt niet alleen aandacht besteed aan de keuze van stoffen, maar ook aan de hoogte van de detectielimieten.

8.7 Humane gezondheid in relatie tot de huidige norm

De drempelwaarden zijn onder andere gebaseerd op drinkwaternormen, waarmee voor de genormeerde stoffen wordt geborgd dat de grondwatervoorraad geschikt blijft (of zo mogelijk wordt) voor de drinkwater- voorziening, voor zover de natuurlijke samenstelling van het grondwater dit toelaat. Voor nitraat geldt dat er in Nederland veel beleid wordt gevoerd om de Europese grondwaterkwaliteitsnorm van 50 mg/L te halen.

Literatuur

BKMW (2009). Besluit van 30 november 2009, houdende regels ter uitvoering van de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn water (Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden.

Claessens, J., Verweij, W., Lukacs, S., de Nijs, A.C.M. (2014). Kwaliteitsstandaarden voor interactie grondwater met terrestrische ecosystemen. RIVM-Rapport 607402010. Bilthoven.

EC (2009). Guidance Document No. 18. Guidance on groundwater status and trend assessment. European Commission, Brussel.

EG (2000). Richtlijn 2000/60/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 327.

EG (2006). Richtlijn 2006/118/EG van het Europees parlement en de raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand. Europees parlement.

EU (2014). Richtlijn 2014/80/EU van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand.

Landelijke Werkgroep Grondwater (2013). Protocol voor toestand- en trendbeoordeling van grondwaterli- chamen KRW. Product van de Landelijke Werkgroep Grondwater. Redactie door IenM.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2009). Stroomgebiedbeheerplan Rijn/Maas/Eems/Schelde, bijlage H. Nijs, de, A.C.M.,Verweij, W., Buis, E., Janssen, G. (2011). Methodiekontwikkeling Drempelwaarden

Grondwater. Achtergrondconcentraties en Attenuatie- en Verdunningsfactoren. RIVM-rapport 607402003. Bilthoven.

Verweij, W., H.F.R. Reijnders, H.F. Prins, L.J.M. Boumans, M.P.M. Janssen, C.T.A. Moermond, A.C.M. de Nijs, B.J. Pieters, E.M.J. Verbruggen en M.C. Zijp (2008). Advies voor drempelwaarden. RIVM-Rapport 607300005. Bilthoven.

9

Ratio en onderbouwing