• No results found

Hoofdstuk 3 Inkomenstoerekening tussen partners in Duitsland

3.3 Historische uitspraak Bundesverfassungsgericht (1957)

Het samenvoegingsstelsel zorgde er door haar progressieve tarief voor dat een gehuwd stel meer belasting moest betalen dan twee niet-gehuwden met hetzelfde gezinsinkomen.67 Daarom werd dit stelsel ook wel het ‘Ehestrafsteuer’ genoemd.68 Dit samenvoegingsstelsel was ooit acceptabel in tijden met lage belastingtarieven toen rekening werd gehouden met de besparing die het huwelijk oplevert.

Na de Eerste Wereldoorlog was dit niet meer het geval.69

Aan het samenvoegingsstelsel kwam dan ook een einde door de historische uitspraak van het Bundesverfassungsgericht70 (hierna: BVerfG) op 17 januari 1957. Het geschil dat in deze zaak centraal stond was de vraag of:

“die Zusammenveranlagung von Ehegatten im Rahmen des Einkommensteuergesetzes 1951, das auf der progressiven Besteuerung des einzelnen Steuerpflichtigen beruht, verfassungswidrig ist.”71

Het BVerfG heeft de bevoegdheid om wetten te toetsen aan de grondwet.72 Omdat artikel 26 Einkommensteuergesetzes73 (hierna: EStG) 1951 van toepassing was op gehuwden moest dit artikel in de eerste plaats worden getoetst aan artikel 6, lid 1, van de Grondwet. In artikel 6 van de Grondwet wordt het huwelijk en het gezin beschermd, wat inhoudt dat gehuwden niet ongunstiger mogen worden behandeld dan ongehuwden.74 De toetsing aan artikel 6 van de Grondwet was doorslaggevend, omdat:

“… die Zusammenveranlagung von Ehegatten zur Einkommensteuer durchbricht den Grundsatz der Individualbesteuerung, und zwar zum Nachteil der im Ehestand Lebenden, stellt also einen störenden Eingriff in die Ehe dar. Die gegen diese Folgerung erhobenen Einwendungen entbehren der Berechtigung.”

Het samenvoegingsstelsel was dus in strijd met beginsel van individuele belastingheffing en vormde een nadeel voor degenen die gehuwd waren. Het BVerfG oordeelde dan ook dat artikel 26 EStG 1951 onverenigbaar was met artikel 6, lid 1, van de Grondwet en derhalve nietig.75

67 Tipke 2000, p. 367.

68 HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:429.

69 Tipke 2000, p. 367.

70 Bundesverfassungsgericht is het Federale Constitutionele Hof in Duitsland.

71 BVerfG 17 januari 1957, 1 BvL 4/54.

72 Plante-Faile, WFR 1983/40.

73 Einkommensteuergesetz is de Duitse inkomstenbelasting.

74 Plante-Faile, WFR 1983/40.

75 BVerfG 17 januari 1957, 1 BvL 4/54.

17 3.4 Invoering Splitsingsstelsel (1958)

Als gevolg van de hiervoor genoemde uitspraak van het BVerfG diende het systeem van inkomenstoerekening tussen partners aangepast te worden.76 Een volledig afzonderlijke behandeling van partners in de inkomstenbelasting voldeed aan de vereisten die het BVerfG gesteld had,77 maar het BVerfG noemde ook het splitsingsstelsel als constitutioneel alternatief. De gezamenlijke beoordeling van echtgenoten met toepassing van splitsing houdt namelijk rekening met de gemeenschap van inkomensverwerving en inkomensbesteding van echtgenoten.78 De wetgever stond dus voor de keuze van een splitsingsstelsel of een individueel stelsel.79

In de arresten van het Bundesfinanzhof80 van 29 maart 1957 en 2 april 1957 oordeelde het Bundesfinanzhof dat een volledig individuele belastingheffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 3 van de grondwet. Dit zou er immers voor kunnen zorgen dat verschillende paren met hetzelfde gezinsinkomen, maar verschillende individuele inkomens niet dezelfde hoeveelheid belasting hoeven te betalen.81

Daarom werd door de wetgever per 18 juli 1958 met de ‘Gesetz zur Änderung steuerlicher Vorschriften auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen und Ertrag und des Verfahrensrechts’, naar Amerikaans voorbeeld, het splitsingsstelsel ingevoerd.82 Dit stelsel gaat er van uit dat echtgenoten een gemeenschap vormen waarin elke echtgenoot bijdraagt aan het inkomen en de kosten deelt met de ander.83 Het gezin werd dus niet alleen erkend in het echte leven, maar ook in het fiscale recht.84 Onder het splitsingsstelsel maakt het niet uit welk van de echtgenoten het inkomen verdient. In de gevallen waarin de vrouw geen inkomen verdient, resulteert het splitsingsstelsel in een erkenning voor de vrouw als huisvrouw en als moeder.85 Het stelsel is een:

“… Ausdruck der Gleichwertigkeit der Arbeit von Mann und Frau.”86

76 Albers, Wirtschaftdienst 1988, afl. 8, p. 412.

77 Entwurf eines Gesetzes zur Änderung steuerlicher Vorschriften auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen und Ertrag und des Verfahrensrechts (Bundesgesetzblatt Teil I 1958 07.03.1958 S. 260), p. 33.

78 Tipke & Lang 2015, p. 107.

79 Albers, Wirtschaftdienst 1988, afl. 8, p. 412.

80 Bundesfinanzhof is het federale fiscale hof in Duitsland.

81 Entwurf eines Gesetzes zur Änderung steuerlicher Vorschriften auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen und Ertrag und des Verfahrensrechts (Bundesgesetzblatt Teil I 1958 07.03.1958 S. 260), p. 33.

82 Gesetz zur Änderung steuerlicher Vorschriften auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen und Ertrag und des Verfahrenrechts (Bundesgesetzblatt Teil I 1958 Nr. 26 18.07.1958 S. 473)

83 Entwurf eines Dritten Steuerreformgesetzes (Bundesgesetzblatt Teil I 1974 Nr. 7 09.01.1974 S. 1470), p. 222.

84 Albers, Wirtschaftdienst 1988, afl. 8, p. 412.

85 Entwurf eines Gesetzes zur Änderung steuerlicher Vorschriften auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen und Ertrag und des Verfahrensrechts (Bundesgesetzblatt Teil I 1958 07.03.1958 S. 260), p. 33.

86 Entwurf eines Dritten Steuerreformgesetzes (Bundesgesetzblatt Teil I 1974 Nr. 7 09.01.1974 S. 1470), p. 222.

18

Door de gezamenlijke beoordeling kunnen echtgenoten niet in een slechtere positie komen, ook niet wanneer het inkomen van beide echtgenoten even hoog is.87 Tot op heden is het splitsingsstelsel, op enkele veranderingen na, nog steeds het geldende stelsel in Duitsland.88

3.6 Erkenning splitsingsstelsel (1982)

Op 3 november 1982 oordeelde het BVerfG dat het splitsingsstelsel overeenkomt met belastingheffing naar draagkracht. Het splitsingsstelsel gaat ervan uit dat samenwonende echtgenoten een gemeenschap vormen waarbij zij voor de helft in elkaars inkomsten en uitgaven delen. Dit stelsel sloot dus aan bij de economische realiteit van het gemiddelde huwelijk, waarbij sprake is van overdracht tussen de echtgenoten.89 Een individuele belasting leek volgens het BVerfG onaanvaardbaar aangezien deze een belastingvrijstelling eist om het bestaansminimum van een gezin te garanderen. Een aanpassing van dit systeem leek voor de wetgever dus niet gewenst.90

3.5 Andere leefvormen (2013)

Per 1 augustus 2001 heeft de Duitse wetgever het geregistreerd partnerschap ingevoerd. Voor het geregistreerd partnerschap werd voor verschillende bepalingen verwezen naar het huwelijk, doch niet naar de bepaling voor het splitsingsstelsel. Op 7 mei 2013 oordeelde het BVerFG dat deze ongelijke behandeling tussen gehuwden en geregistreerd partners met betrekking tot de gezamenlijke behandeling in de inkomstenbelasting ongrondwettelijk was.91 Dit resulteerde in de ‘Gesetz zur Änderung des Einkommensteuergesetzes in Umsetzung der Entscheidung des Bundesverfassungsgerichtes’, waarbij de wetgever per 7 mei 2013 de gezamenlijke behandeling ook toestond voor geregistreerde partners.92

87 Entwurf eines Gesetzes zur Änderung steuerlicher Vorschriften auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen und Ertrag und des Verfahrensrechts (Bundesgesetzblatt Teil I 1958 07.03.1958 S. 260), p. 34.

88 Coimbra 2015, p. 40.

89 BVerfG, 3 november 1982, 1 BvR 620/78, 1 BvR 1335/78, 1 BvR 1104/79, 1 BvR 363/80.

90 Chirvi & Maiterth, Steuer und Wirtschaft 2015, p. 21.

91 BVerfG, 7 mei 2013, ECLI:DE:BVerfG:2013:rs20130507.2bvr090906.

92 Gesetz zur Änderung des Einkommenssteuergesetzes in Umsetzung der Entscheidung des

Bundesverfassungsgerichtes vom 7. Mai 2013 (Bundesgezetzblatt Teil I 2013 Nr. 38 18.07.2013 S. 2397).

19

3.6 Werking inkomenstoerekening tussen partners onder het splitsingsstelsel

Ten grondslag aan de Duitse inkomstenbelasting ligt het principe van individuele belastingheffing.

Iedere persoon wordt dus individueel belast. Nochtans kan hier een uitzondering op worden gemaakt wanneer echtgenoten of burgerlijke partners kiezen voor een gezamenlijke beoordeling.93 Echtgenoten of burgerlijk partners, die niet duurzaam gescheiden leven, kunnen immers kiezen voor een individuele of gezamenlijke beoordeling in de inkomstenbelasting op grond van artikel 26 EStG.94

Wanneer zij kiezen voor een individuele beoordeling op grond van artikel 26a EStG worden de echtgenoten of partners belast als twee individuen. Voor elk van de echtgenoten of partners wordt het inkomen afzonderlijk bepaald en deze afzonderlijke inkomens worden onderworpen aan het belastingtarief van artikel 32a lid 1 EStG.95 De individuele beoordeling komt dus overeen met het principe van individuele belastingheffing.96

Wanneer de echtgenoten of partners kiezen voor een gezamenlijke beoordeling wordt de belasting bepaald met toepassing van het splitsingstarief op het gezamenlijke inkomen. In de eerste plaats wordt het afzonderlijke inkomen van ieder van de echtgenoten of partners bepaald. Daaropvolgend wordt dit inkomen bij elkaar opgeteld en vormt dit samen het gezamenlijke inkomen. Het gezamenlijke inkomen wordt met toepassing van de splitsingsmethode voor de helft aan beide echtgenoten of partners toegerekend.97 Op de helft van dit gezamenlijke inkomen wordt vervolgens het individuele tarief van artikel 32a lid 1 EStG toegepast.98 Ten slotte wordt het belastingbedrag verdubbeld en dit vormt dan de collectieve belastingschuld van het echtpaar of van de partners.99 Bij dit splitsingsstelsel wordt geen rekening gehouden met het eventueel hebben van kinderen.100

93 Spangenberg 2016, p. 3.

94 Althammer, Vierteljahrshefte zur Wirtschaftsforschung 2002, p. 68.

95 Das Ehegattensplitting 2006, p. 2.

96 Spangenberg 2016, p. 3.

97 Althammer, Vierteljahrshefte zur Wirtschaftsforschung 2002, p. 68.

98 Dingeldey, WSI-Mitteilungen 2002, p. 155.

99 Das Ehegattensplitting 2006, p. 3.

100 Albers, Wirtschaftdienst 1988, afl. 8, p. 413.

20

Door het progressieve karakter van het tarief leidt kiezen voor de gezamenlijke behandeling met toepassing van het splitsingstarief altijd tot een vermindering van de belastingdruk wanneer de inkomens van de partners verschillen.101 Indien het inkomen van de partners niet verschilt, dan zorgt het splitsingsstelsel ook niet voor verslechtering.102 Door het opsplitsen van het inkomen in tweeën wordt de progressie in de belastingdruk verminderd. Dit belastingvoordeel neemt meer toe naarmate het inkomen tussen de echtgenoten meer verschilt en zij beiden nog niet het hoogste belastingtarief hebben bereikt.103

3.7 Conclusie

Waar de Nederlandse wetgever voor de inkomenstoerekening tussen partners voor een individuele benadering heeft gekozen, heeft de Duitse wetgever in 1958 het splitsingsstelsel ingevoerd. Grondslag hiervoor was een uitspraak van het BVerfG die oordeelde dat het samenvoegingsstelsel dat tot die tijd gold strijdig was met artikel 6 van de Grondwet, omdat het gehuwden zwaarder belastte dan ongehuwden. De wetgever koos hierna voor het splitsingsstelsel omdat dit rekening houdt met het feit dat echtgenoten een gemeenschap vormen waarbij zij in elkaars inkomsten en uitgaven delen en het niet uitmaakt wie van de echtgenoten het inkomen verdient. Daarbij zou een stelsel met individuele toerekening in strijd kunnen komen met het gelijkheidsbeginsel van artikel 9 van de Grondwet omdat dit ervoor zou zorgen dat echtgenoten met hetzelfde gezinsinkomen, maar verschillende individuele inkomens niet hetzelfde worden belast. Het splitsingsstelsel wordt in een uitspraak van het BVerfG op 3 november 1982 onderschreven, waardoor een aanpassing van dit stelsel voor de wetgever niet gewenst was. In 2013 vindt er nog een kleine aanpassing van dit stelsel plaats door het splitsingsstelsel ook van toepassing te laten zijn op geregistreerd partners, maar verder is het stelsel nagenoeg hetzelfde gebleven sinds de invoering daarvan. Het Duitse stelsel van inkomstenbelasting berust op het individuele principe, maar partners kunnen hierin kiezen voor een gezamenlijke beoordeling. Het gezamenlijke inkomen wordt dan voor de helft aan ieder van de partners toegerekend.

101 Althammer, Vierteljahrshefte zur Wirtschaftsforschung 2002, p. 68.

102 Entwurf eines Gesetzes zur Änderung steuerlicher Vorschriften auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen und Ertrag und des Verfahrensrechts (Bundesgesetzblatt Teil I 1958 07.03.1958 S. 260), p. 34.

103 Bach e.a, Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung 2003, p. 3.

21

Hoofdstuk 4 Rechtsvergelijking tussen Nederland en Duitsland

4.1 Inleiding

Zoals eerder aangehaald hebben Nederland en Duitsland in het verleden beiden het samenvoegingsstelsel gekend als stelsel voor de inkomenstoerekening tussen partners. Nederland kent vandaag de dag een individueel stelsel en Duitsland kent het splitsingsstelsel. Om de inkomenstoerekening tussen partners van deze twee landen te vergelijken worden in dit hoofdstuk verschillende argumenten van voor- en tegenstanders van beide stelsels op een rijtje gezet.

4.2 Argumenten voorstanders Nederlandse stelsel

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel is voorstander van het Nederlandse stelsel van inkomenstoerekening tussen partners. Ondanks dat dit stelsel een verschil tussen een- en tweeverdieners veroorzaakt, kan het individuele stelsel volgens hem worden gerechtvaardigd op basis van vier sociaaleconomische doelen.

Ten eerste draagt het stelsel bij aan de arbeidsparticipatie van met name vrouwen.104 Dit is ook het belangrijkste argument van de wetgever voor het invoeren van het individuele stelsel.105 Een gezamenlijke behandeling zou de arbeidsparticipatie van vrouwen belemmeren zoals als argument wordt aangevoerd tegen het splitsingsstelsel, waar in paragraaf 4.5 nader op in zal worden gegaan. Een individuele belasting kan dus als middel worden ingezet voor de bevordering van de arbeidsparticipatie.106 Volgens de A-G draagt het individuele stelsel daarnaast ook bij aan de bevordering van de economische zelfstandigheid van de tweede verdiener en wordt werken onder het individuele stelsel lonender. Uiteindelijk draagt dit bij aan de houdbaarheid van de AOW.107

Daarnaast is een individueel stelsel met progressieve tarieven volgens de optimale belastingtheorie economisch het meest efficiënt. Dit komt doordat het arbeidsaanbod van tweede verdieners, vaak vrouwen, meer elastisch is dan het arbeidsaanbod van mannen. Deze tweede verdiener zal dus sneller reageren op prikkels om wel of niet te gaan werken. Daarom is het uit oogpunt van arbeidsparticipatie bevorderlijk om het inkomen van de tweede verdiener met het meest elastische arbeidsaanbod lager te belasten. Op deze manier wordt het welvaartsverlies dat ontstaat bij het heffen van belasting zo laag mogelijk gehouden.108

104 PHR 21 november 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1300.

105 Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 17 (MvT).

106 Gubbels 2011, p. 52.

107 PHR 21 november 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1300.

108 Verheij 2010, p. 12-13.

22 4.3 Argumenten tegenstanders Nederlandse stelsel

Tegenstanders van het Nederlandse stelsel halen aan dat er een verschil in belastingdruk is ontstaan tussen een- en tweeverdieners. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat onder het individuele stelsel partners maar beperkt bepaalde inkomensbestanddelen aan elkaar toe kunnen rekenen.109 In vergelijking met andere landen ligt de marginale druk van eenverdieners in Nederland 10 procentpunt hoger dan het OESO gemiddelde.110 De oorzaak van deze hogere marginale druk ligt met name in de progressie. Deze wordt hoger naarmate de inkomens van partners sterker afwijken van een 50/50-aanbrengverhouding.111 Andere factoren die een rol spelen zijn de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting sinds 2009, de verhoging van de arbeidskorting, het inkomensafhankelijk maken van heffingskortingen en de verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waar eenverdieners geen gebruik van kunnen maken.112

Verschillende gezinnen met hetzelfde gezinsinkomen, maar een verschillende aanbrengverhouding worden derhalve verschillend belast.113 Partners waarbij het gezinsinkomen geheel of voor het grootste gedeelte door de ene partner wordt verdiend worden zwaarder belast dan partners die een gelijk inkomen hebben.114 Belastingheffing naar draagkracht betekent volgens Stevens:

“… dat gelijke inkomens gelijk worden belast en ongelijke inkomens ongelijk in verhouding tot hun ongelijkheid.”

De verschillende behandeling van gezinnen met hetzelfde gezinsinkomen is wanneer uit wordt gegaan van gezinsdraagkracht dus niet te verdedigen met het gelijkheidsbeginsel.115 De oorzaak van deze verschillende behandeling is dat de wetgever door de jaren heen vooral heeft gefocust op het stimuleren van arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van met name de vrouw.116

109 Hemels, WFR 2019/249, p. 1504; Rapport Commissie Draagkracht,V-N Vandaag 2021/709, p. 14.

110 Caminada & Stevens, WFR 2017/50.

111 Teunissen, WFR 2010/674.

112 Hemels, WFR 2019/249, p. 1504; Rapport Commissie Draagkracht,V-N Vandaag 2021/709, p. 14.

113 Stevens 2006, p. 43.

114 Caminada & Stevens, WFR 2017/50.

115 Stevens 2006, p. 43.

116 Rapport Commissie Draagkracht,V-N Vandaag 2021/709, p. 49.

23

Op 24 mei 2018 is er een motie ingediend door de SGP, ondertekend door de ChristenUnie en het CDA, waarin wordt verzocht om op korte termijn actie te ondernemen om het steeds groter wordende verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners aan te pakken.117 Op 18 juni 2019 werd er nog een motie ingediend door de CDA, VVD en D66 waarin ook werd verzocht om het evenwicht tussen een- en tweeverdieners te verbeteren.118 Dit thema staat dus hoog op de politieke agenda en moet aangepakt worden. Een oplossing die wordt aangehaald is een gezinsbelasting.119 Als reactie hierop zijn verschillende beleidsopties gemaakt om deze ongelijkheid aan te pakken. Het nadeel van deze opties is dat ze een negatief effect hebben op de arbeidsparticipatie en de progressie van het stelsel.120

In tegenstelling tot wat voorstanders van het individuele stelsel aanhalen stelt Gubbels dat de arbeidsparticipatie niet meer de reden mag zijn om het individuele stelsel aan te houden. Uit onderzoek is gebleken dat het individuele stelsel wel het arbeidsaanbod kan bevorderen, maar dat het afschaffen van dit stelsel minder effect heeft op het ontmoedigen van het arbeidsaanbod. Daarnaast is het niet zo dat landen die een individueel stelsel hebben per se een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen kennen.

Dit mag dan wel zo zijn in Scandinavische landen, maar Nederland zit ver onder het gemiddelde in Europa wat betreft de hoeveelheid arbeidsuren van de vrouw. In landen waar ze wel rekening houden met gezinsdraagkracht en het dus juist minder aantrekkelijk zou moeten zijn om te werken dan in Nederland, is het aantal arbeidsuren van vrouwen hoger dan in Nederland. Afgevraagd kan dus worden of het individuele stelsel wel zoveel effect heeft op de arbeidsparticipatie. Gubbels bedoelt hiermee niet te beweren dat de fiscaliteit geen effect kan hebben op de arbeidsparticipatie, maar ze stelt wel de vraag of dit het juiste instrument daarvoor is. 121

117 Kamerstukken II 2017/18, 34785, nr. 86.

118 Kamerstukken II 2018/19, 31369, nr. 17.

119 Hemels, WFR 2019/249, p. 1504.

120 Rapport Commissie Draagkracht,V-N Vandaag 2021/709, p. 50.

121 Gubbels 2011, p. 63-64.

24 4.4 Argumenten voorstanders Duitse stelsel

Voorstanders van het splitsingsstelsel stellen dat er geen alternatieven zijn voor dit stelsel, omdat het splitsingsstelsel zowel fiscaaltechnisch als constitutioneel geboden is.122 Om dit duidelijk te maken kan er gekeken worden naar alternatieve stelsels, zoals het samenvoegingsstelsel of het volledig individuele stelsel.123 Een samenvoegingsstelsel zou, zoals uit het verleden al is gebleken, discriminatie van gehuwden ten opzichte van ongehuwden opleveren. Dit levert dan een schending op met artikel 6 van de Grondwet. Aan de andere kant zou een volledig individueel stelsel ervoor zorgen dat echtgenoten met hetzelfde gezinsinkomen, maar een verschillende inkomensaanbreng, ongelijk belast worden. Dit levert strijd op met het gelijkheidsbeginsel van artikel 3 van de Grondwet.124 Omdat gehuwde paren met hetzelfde gezinsinkomen even efficiënt zijn, moeten zij ook op dezelfde manier worden belast.125 Het splitsingsstelsel garandeert een gelijke belastingheffing voor gehuwde paren met hetzelfde gezinsinkomen.126 Hierbij maakt het niet uit hoeveel inkomen ieder van de echtgenoten bijdraagt aan het gezinsinkomen.127 Het splitsingsstelsel kom dus overeen met de grondwettelijke bescherming van het huwelijk en het gelijkheidsbeginsel.128

Daarnaast halen voorstanders van het splitsingsstelsel aan dat het stelsel overeenkomt met het principe van belastingheffing naar draagkracht.129 Zij gaan namelijk uit van het model van het huwelijk waarin echtgenoten een gemeenschap van inkomensverwerving en inkomensbesteding vormen. Daarom moet draagkracht volgens hen op gezinsniveau worden benaderd.130

Tot slot betogen voorstanders dat het splitsingsstelsel de inkomenssituatie van echtgenoten aanzienlijk verbetert. Bij zowel echtgenoten met als zonder kinderen neemt het armoederisico af en wordt de economische stabiliteit vergroot.131 Dit komt doordat het splitsingsstelsel een bestaansminimum voor beide partners verzekerd, ook wanneer één van de partners geen betaald werk verricht.132

122 Schulemann 2007, p. 2.

123 Schulemann 2007, p. 14.

124 Schulemann 2007, p. 2.

125 Spangenberg 2013, p. 33.

126 Scherf, Wirtschaftsdienst 1999, p. 30.

127 Rotino 2016, p.16.

128 Spangenberg 2013, p. 33.

129 Schulemann 2007, p. 13.

130 Rotino 2016, p. 17.

131 Holger e.a., p. 112.

132 Spangenberg 2016, p. 7.

25 4.5 Argumenten tegenstanders Duitse stelsel

Tegenstanders van het splitsingsstelsel claimen dat het splitsingsstelsel een negatief effect vormt op de arbeidsparticipatie van de echtgenoot met het lagere inkomen, de tweede verdiener. Dit is ook uit verschillende empirische studies gebleken. De tweede verdiener wordt als gevolg van de gezamenlijke behandeling voor hetzelfde marginale tarief belast als de partner met het hogere inkomen. Wanneer de partners individueel zouden worden belast, zou de partner met het lagere inkomen voor een lager marginaal tarief worden belast.133 De tweede verdiener wordt onder het splitsingstarief dus hoger belast dan het geval was geweest bij een individuele behandeling.134 De relatief hogere belastingdruk op de tweede verdiener kan leiden tot een vermindering van de arbeidsparticipatie van deze tweede verdiener.

Dit kan de tweede verdiener, vaak de vrouw, weerhouden van deelname aan het arbeidsproces. Het splitsingsstelsel draagt dus niet bij aan de arbeidsparticipatie en daarmee economische onafhankelijkheid.135 Hierdoor is de partner met het lage/geen inkomen vaak financieel afhankelijk van de andere partner.136

Bij dit argument moet wel een kanttekening worden geplaatst. Empirische studies schatten het negatieve effect van het splitsingsstelsel op de arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen op ongeveer 2 procentpunten. Echter, hierbij wordt geen rekening gehouden met het feit dat de lonen kunnen dalen als gevolg van de toename in het arbeidsaanbod bij het invoeren van een individueel stelsel. Wat de werkelijke gevolgen zullen zijn op de arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen bij het invoeren van een individueel stelsel is niet vastgesteld.137

Als tweede kanttekening wordt aangehaald dat het genereren van arbeidsinkomsten financieel vaak aanzienlijk winstgevender is dan het splitsingsvoordeel. Het is dus niet meer gebruikelijk dat één van de echtgenoten zijn of haar betaalde baan opgeeft zodra ze gaan trouwen.138 Fiscale overwegingen zijn

Als tweede kanttekening wordt aangehaald dat het genereren van arbeidsinkomsten financieel vaak aanzienlijk winstgevender is dan het splitsingsvoordeel. Het is dus niet meer gebruikelijk dat één van de echtgenoten zijn of haar betaalde baan opgeeft zodra ze gaan trouwen.138 Fiscale overwegingen zijn