• No results found

Hoofdstuk 4 Rechtsvergelijking tussen Nederland en Duitsland

4.2 Argumenten voorstanders Nederlandse stelsel

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel is voorstander van het Nederlandse stelsel van inkomenstoerekening tussen partners. Ondanks dat dit stelsel een verschil tussen een- en tweeverdieners veroorzaakt, kan het individuele stelsel volgens hem worden gerechtvaardigd op basis van vier sociaaleconomische doelen.

Ten eerste draagt het stelsel bij aan de arbeidsparticipatie van met name vrouwen.104 Dit is ook het belangrijkste argument van de wetgever voor het invoeren van het individuele stelsel.105 Een gezamenlijke behandeling zou de arbeidsparticipatie van vrouwen belemmeren zoals als argument wordt aangevoerd tegen het splitsingsstelsel, waar in paragraaf 4.5 nader op in zal worden gegaan. Een individuele belasting kan dus als middel worden ingezet voor de bevordering van de arbeidsparticipatie.106 Volgens de A-G draagt het individuele stelsel daarnaast ook bij aan de bevordering van de economische zelfstandigheid van de tweede verdiener en wordt werken onder het individuele stelsel lonender. Uiteindelijk draagt dit bij aan de houdbaarheid van de AOW.107

Daarnaast is een individueel stelsel met progressieve tarieven volgens de optimale belastingtheorie economisch het meest efficiënt. Dit komt doordat het arbeidsaanbod van tweede verdieners, vaak vrouwen, meer elastisch is dan het arbeidsaanbod van mannen. Deze tweede verdiener zal dus sneller reageren op prikkels om wel of niet te gaan werken. Daarom is het uit oogpunt van arbeidsparticipatie bevorderlijk om het inkomen van de tweede verdiener met het meest elastische arbeidsaanbod lager te belasten. Op deze manier wordt het welvaartsverlies dat ontstaat bij het heffen van belasting zo laag mogelijk gehouden.108

104 PHR 21 november 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1300.

105 Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 17 (MvT).

106 Gubbels 2011, p. 52.

107 PHR 21 november 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1300.

108 Verheij 2010, p. 12-13.

22 4.3 Argumenten tegenstanders Nederlandse stelsel

Tegenstanders van het Nederlandse stelsel halen aan dat er een verschil in belastingdruk is ontstaan tussen een- en tweeverdieners. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat onder het individuele stelsel partners maar beperkt bepaalde inkomensbestanddelen aan elkaar toe kunnen rekenen.109 In vergelijking met andere landen ligt de marginale druk van eenverdieners in Nederland 10 procentpunt hoger dan het OESO gemiddelde.110 De oorzaak van deze hogere marginale druk ligt met name in de progressie. Deze wordt hoger naarmate de inkomens van partners sterker afwijken van een 50/50-aanbrengverhouding.111 Andere factoren die een rol spelen zijn de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting sinds 2009, de verhoging van de arbeidskorting, het inkomensafhankelijk maken van heffingskortingen en de verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waar eenverdieners geen gebruik van kunnen maken.112

Verschillende gezinnen met hetzelfde gezinsinkomen, maar een verschillende aanbrengverhouding worden derhalve verschillend belast.113 Partners waarbij het gezinsinkomen geheel of voor het grootste gedeelte door de ene partner wordt verdiend worden zwaarder belast dan partners die een gelijk inkomen hebben.114 Belastingheffing naar draagkracht betekent volgens Stevens:

“… dat gelijke inkomens gelijk worden belast en ongelijke inkomens ongelijk in verhouding tot hun ongelijkheid.”

De verschillende behandeling van gezinnen met hetzelfde gezinsinkomen is wanneer uit wordt gegaan van gezinsdraagkracht dus niet te verdedigen met het gelijkheidsbeginsel.115 De oorzaak van deze verschillende behandeling is dat de wetgever door de jaren heen vooral heeft gefocust op het stimuleren van arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van met name de vrouw.116

109 Hemels, WFR 2019/249, p. 1504; Rapport Commissie Draagkracht,V-N Vandaag 2021/709, p. 14.

110 Caminada & Stevens, WFR 2017/50.

111 Teunissen, WFR 2010/674.

112 Hemels, WFR 2019/249, p. 1504; Rapport Commissie Draagkracht,V-N Vandaag 2021/709, p. 14.

113 Stevens 2006, p. 43.

114 Caminada & Stevens, WFR 2017/50.

115 Stevens 2006, p. 43.

116 Rapport Commissie Draagkracht,V-N Vandaag 2021/709, p. 49.

23

Op 24 mei 2018 is er een motie ingediend door de SGP, ondertekend door de ChristenUnie en het CDA, waarin wordt verzocht om op korte termijn actie te ondernemen om het steeds groter wordende verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners aan te pakken.117 Op 18 juni 2019 werd er nog een motie ingediend door de CDA, VVD en D66 waarin ook werd verzocht om het evenwicht tussen een- en tweeverdieners te verbeteren.118 Dit thema staat dus hoog op de politieke agenda en moet aangepakt worden. Een oplossing die wordt aangehaald is een gezinsbelasting.119 Als reactie hierop zijn verschillende beleidsopties gemaakt om deze ongelijkheid aan te pakken. Het nadeel van deze opties is dat ze een negatief effect hebben op de arbeidsparticipatie en de progressie van het stelsel.120

In tegenstelling tot wat voorstanders van het individuele stelsel aanhalen stelt Gubbels dat de arbeidsparticipatie niet meer de reden mag zijn om het individuele stelsel aan te houden. Uit onderzoek is gebleken dat het individuele stelsel wel het arbeidsaanbod kan bevorderen, maar dat het afschaffen van dit stelsel minder effect heeft op het ontmoedigen van het arbeidsaanbod. Daarnaast is het niet zo dat landen die een individueel stelsel hebben per se een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen kennen.

Dit mag dan wel zo zijn in Scandinavische landen, maar Nederland zit ver onder het gemiddelde in Europa wat betreft de hoeveelheid arbeidsuren van de vrouw. In landen waar ze wel rekening houden met gezinsdraagkracht en het dus juist minder aantrekkelijk zou moeten zijn om te werken dan in Nederland, is het aantal arbeidsuren van vrouwen hoger dan in Nederland. Afgevraagd kan dus worden of het individuele stelsel wel zoveel effect heeft op de arbeidsparticipatie. Gubbels bedoelt hiermee niet te beweren dat de fiscaliteit geen effect kan hebben op de arbeidsparticipatie, maar ze stelt wel de vraag of dit het juiste instrument daarvoor is. 121

117 Kamerstukken II 2017/18, 34785, nr. 86.

118 Kamerstukken II 2018/19, 31369, nr. 17.

119 Hemels, WFR 2019/249, p. 1504.

120 Rapport Commissie Draagkracht,V-N Vandaag 2021/709, p. 50.

121 Gubbels 2011, p. 63-64.

24 4.4 Argumenten voorstanders Duitse stelsel

Voorstanders van het splitsingsstelsel stellen dat er geen alternatieven zijn voor dit stelsel, omdat het splitsingsstelsel zowel fiscaaltechnisch als constitutioneel geboden is.122 Om dit duidelijk te maken kan er gekeken worden naar alternatieve stelsels, zoals het samenvoegingsstelsel of het volledig individuele stelsel.123 Een samenvoegingsstelsel zou, zoals uit het verleden al is gebleken, discriminatie van gehuwden ten opzichte van ongehuwden opleveren. Dit levert dan een schending op met artikel 6 van de Grondwet. Aan de andere kant zou een volledig individueel stelsel ervoor zorgen dat echtgenoten met hetzelfde gezinsinkomen, maar een verschillende inkomensaanbreng, ongelijk belast worden. Dit levert strijd op met het gelijkheidsbeginsel van artikel 3 van de Grondwet.124 Omdat gehuwde paren met hetzelfde gezinsinkomen even efficiënt zijn, moeten zij ook op dezelfde manier worden belast.125 Het splitsingsstelsel garandeert een gelijke belastingheffing voor gehuwde paren met hetzelfde gezinsinkomen.126 Hierbij maakt het niet uit hoeveel inkomen ieder van de echtgenoten bijdraagt aan het gezinsinkomen.127 Het splitsingsstelsel kom dus overeen met de grondwettelijke bescherming van het huwelijk en het gelijkheidsbeginsel.128

Daarnaast halen voorstanders van het splitsingsstelsel aan dat het stelsel overeenkomt met het principe van belastingheffing naar draagkracht.129 Zij gaan namelijk uit van het model van het huwelijk waarin echtgenoten een gemeenschap van inkomensverwerving en inkomensbesteding vormen. Daarom moet draagkracht volgens hen op gezinsniveau worden benaderd.130

Tot slot betogen voorstanders dat het splitsingsstelsel de inkomenssituatie van echtgenoten aanzienlijk verbetert. Bij zowel echtgenoten met als zonder kinderen neemt het armoederisico af en wordt de economische stabiliteit vergroot.131 Dit komt doordat het splitsingsstelsel een bestaansminimum voor beide partners verzekerd, ook wanneer één van de partners geen betaald werk verricht.132

122 Schulemann 2007, p. 2.

123 Schulemann 2007, p. 14.

124 Schulemann 2007, p. 2.

125 Spangenberg 2013, p. 33.

126 Scherf, Wirtschaftsdienst 1999, p. 30.

127 Rotino 2016, p.16.

128 Spangenberg 2013, p. 33.

129 Schulemann 2007, p. 13.

130 Rotino 2016, p. 17.

131 Holger e.a., p. 112.

132 Spangenberg 2016, p. 7.

25 4.5 Argumenten tegenstanders Duitse stelsel

Tegenstanders van het splitsingsstelsel claimen dat het splitsingsstelsel een negatief effect vormt op de arbeidsparticipatie van de echtgenoot met het lagere inkomen, de tweede verdiener. Dit is ook uit verschillende empirische studies gebleken. De tweede verdiener wordt als gevolg van de gezamenlijke behandeling voor hetzelfde marginale tarief belast als de partner met het hogere inkomen. Wanneer de partners individueel zouden worden belast, zou de partner met het lagere inkomen voor een lager marginaal tarief worden belast.133 De tweede verdiener wordt onder het splitsingstarief dus hoger belast dan het geval was geweest bij een individuele behandeling.134 De relatief hogere belastingdruk op de tweede verdiener kan leiden tot een vermindering van de arbeidsparticipatie van deze tweede verdiener.

Dit kan de tweede verdiener, vaak de vrouw, weerhouden van deelname aan het arbeidsproces. Het splitsingsstelsel draagt dus niet bij aan de arbeidsparticipatie en daarmee economische onafhankelijkheid.135 Hierdoor is de partner met het lage/geen inkomen vaak financieel afhankelijk van de andere partner.136

Bij dit argument moet wel een kanttekening worden geplaatst. Empirische studies schatten het negatieve effect van het splitsingsstelsel op de arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen op ongeveer 2 procentpunten. Echter, hierbij wordt geen rekening gehouden met het feit dat de lonen kunnen dalen als gevolg van de toename in het arbeidsaanbod bij het invoeren van een individueel stelsel. Wat de werkelijke gevolgen zullen zijn op de arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen bij het invoeren van een individueel stelsel is niet vastgesteld.137

Als tweede kanttekening wordt aangehaald dat het genereren van arbeidsinkomsten financieel vaak aanzienlijk winstgevender is dan het splitsingsvoordeel. Het is dus niet meer gebruikelijk dat één van de echtgenoten zijn of haar betaalde baan opgeeft zodra ze gaan trouwen.138 Fiscale overwegingen zijn niet de doorslaggevende factor om wel of geen betaald werk te gaan verrichten. Doorslaggevende factoren kunnen de opvoeding van kinderen, een handicap, voorkeur voor vrije tijd, de arbeidsmarktsituatie of andere redenen zijn.139

133 Müller e.a. 2013, p. 80.

134 Buslei & Wrohlich, Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung 2014, p. 4.

135 Holger e.a., p. 7.

136 Färber, Spangenberg & Stiegler, WISO direct 2008, p. 3.

137 Buslei & Wrohlich, Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung 2014, p. 4.

138 Renesse, Zeitschrift für Rechtspolitik 2013, p. 89.

139 Schulemann 2007, p. 21.

26

Als argument halen tegenstanders van het splitsingsstelsel daarnaast aan dat de visie dat echtgenoten een inkomensverwervende en inkomensbestedende gemeenschap vormen onjuist is.140 De Duitse inkomstenbelasting is gebaseerd op het beginsel van individuele belasting. Op basis van dit beginsel wordt elke persoon individueel belast voor zijn of haar inkomen. Echter, het splitsingsstelsel maakt hier een uitzondering op daar echtgenoten kunnen kiezen om gezamenlijk te worden beoordeeld op basis van hun gezinsinkomen. Deze gezamenlijke behandeling komt volgens voorstanders van het splitsingsstelsel, zoals eerder aangehaald, uit de visie dat echtgenoten een gemeenschap vormen en voor de helft over elkaars inkomsten en uitgaven beschikken.141 Tegenstander stellen daarentegen dat deze visie juridisch en feitelijk niet is bewezen..142 Tot op heden is er weinig bewijs over de feitelijke verdeling van inkomen binnen een huwelijk.143 Uit empirische studies is naar voren gekomen dat degene die het inkomen verdient ook over dit inkomen beschikt en bepaalt wat er met dit inkomen gebeurt.144 Hieruit blijkt ook dat betaald werk vaak hoger wordt gewaardeerd dan het onbetaalde huishoudelijke werk en ouderschap dat binnen een gezin wordt uitgevoerd.145 De visie dat echtgenoten een gemeenschap vormen waarin ze voor de helft over elkaars inkomsten en uitgaven beschikken sluit dus niet aan bij de realiteit.

Vervolgens stellen tegenstanders van het splitsingsstelsel dat eenverdieners meer baat hebben bij het splitsingsstelsel.146 Het splitsingsvoordeel wordt immers groter naarmate het verschil in inkomen tussen man en vrouw groter is. Daarmee worden met name eenverdienershuwelijken of huisvrouwenhuwelijk bevorderd.147 Ook wordt het splitsingsvoordeel groter naarmate het inkomen hoger is.148 Echtgenoten die weinig of geen inkomsten hebben profiteren derhalve minder van het splitsingsstelsel.149 Dit maakt dat het splitsingsstelsel vooral hoge inkomens ten goede komt150 en er een herverdeling ontstaan naar midden- en hogere inkomens.151

140 Rotino 2016, p.18.

141 Färber, Spangenberg & Stiegler, WISO direct 2008, p. 3.

142 Rotino 2016, p.16.

143 Färber, Spangenberg & Stiegler, WISO direct 2008, p. 3.

144 Rotino 2016, p.16.

145 Färber, Spangenberg & Stiegler, WISO direct 2008, p. 3.

146 Buslei & Wrohlich, Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung 2014, p. 4.

147 Renesse, Zeitschrift für Rechtspolitik 2013, p. 88.

148 Färber, Spangenberg & Stiegler, WISO direct 2008, p. 2.

149 Holger e.a., 112.

150 Renesse, Zeitschrift für Rechtspolitik 2013, p. 88.

151 Holger e.a., p. 112.

27

Een ander argument dat wordt aangehaald door tegenstanders van het splitsingsstelsel is dat vooral echtparen zonder kinderen van dit stelsel profiteren.152 Het splitsingsvoordeel is niet afhankelijk van het aantal kinderen of de leeftijd van deze kinderen, alleen van het verschil tussen het inkomen van de echtgenoten.153 Het splitsingsstelsel houdt geen rekening met de kosten die het hebben van kinderen met zich meebrengt en de draagkracht van echtgenoten met kinderen verlaagt.154 Dit levert een voordeel op voor echtgenoten zonder kinderen ten opzichte van echtgenoten met kinderen.155

Tegenstanders van het splitsingsstelsel halen ten slotte nog aan dat partners die samenwonen zonder contract niet kunnen profiteren. Alleen echtgenoten en geregistreerd partners kunnen voordeel halen uit dit stelsel.156 Dit zorgt voor discriminatie van alleenstaande ouders157 en ongehuwden met kinderen ten opzichte van gehuwde partners.158 In 2008 was ongeveer een kwart van de ouders alleenstaand of ongehuwd. Zij zijn uitgesloten van het financiële voordeel van het splitsingsstelsel.159 Hierdoor vormt het splitsingsstelsel met haar progressieve belastingtarief een splitsingsvoordeel voor gehuwden ten opzichte van ongehuwden met hetzelfde gezinsinkomen. Het voordeel wordt groter naarmate het verschil in individuele inkomens van partners groter wordt, maar ook naarmate het gezinsinkomen hoger wordt.160 Dit levert strijd op met het gelijkheidsbeginsel van artikel 3 van de Grondwet.

Tegenstanders stellen dat de keuze voor een bepaalde leefvorm niet door de fiscaliteit mag worden beïnvloed, maar dat het splitsingsstelsel dit wel doet door een voorkeur te geven aan bepaalde leefvormen.161 Daarnaast zijn sinds het invoeren van het splitsingsstelsel de genderverhoudingen en de manier waarop mensen leven behoorlijk veranderd.162 Het gezin met getrouwde ouders is niet meer het standaardbeeld. Steeds vaker zijn er ongetrouwde stellen, alleenstaande ouders, gemengde stellen of homoseksuele stellen. De leefvormen van echtgenoten en geregistreerd partners sluiten dus niet meer aan bij de realiteit. Om deze reden zou het splitsingsstelsel veranderd moeten worden en rekening moeten houden met de huidige leefvormen van gezinnen.163

152 Rotino 2016, p. 20.

153 Färber, Spangenberg & Stiegler, WISO direct 2008, p. 2.

154 Spangenberg 2016, p. 22.

155 Rotino 2016, p. 20.

156 Renesse, Zeitschrift für Rechtspolitik 2013, p. 88.

157 Rotino 2016, p.20.

158 Renesse, Zeitschrift für Rechtspolitik 2013, p. 88.

159 Färber, Spangenberg & Stiegler, WISO direct 2008, p. 2.

160 Müller e.a. 2013, p. 79-80.

161 Renesse, Zeitschrift für Rechtspolitik 2013, p. 88.

162 Färber, Spangenberg & Stiegler, WISO direct 2008, p. 2.

163 Renesse, Zeitschrift für Rechtspolitik 2013, p. 89.

28 4.6 Conclusie

De voordelen van het Nederlandse individuele stelsel zijn de nadelen van het Duitse splitsingsstelsel en andersom. Voorstanders van het individuele stelsel halen aan dat het de arbeidsparticipatie van met name vrouwen bevordert. Bij dit argument kunnen echter wel vraagtekens worden gezet. Ondanks dat Nederland een individueel stelsel kent, ligt het aantal arbeidsuren van vrouwen ver onder het gemiddelde in Europa. Tegenstanders van het Nederlandse stelsel en voorstanders van het Duitse stelsel stellen beiden dat fiscale overwegingen voor de tweede verdiener niet de doorslaggevende factor zijn om betaald werk te gaan verrichten. Daarnaast zou het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners onder het Nederlandse stelsel opgelost kunnen worden door het invoeren van het splitsingsstelsel. Daarentegen stellen tegenstanders van het Duitse stelsel op hun beurt dat het splitsingsstelsel eenverdieners bevoordeelt. Voorstanders van het Duitse stelsel halen ook aan dat dit stelsel fiscaaltechnisch en constitutioneel geboden is. Zij beweren dat alternatieve stelsels in strijd zouden komen met de grondwettelijke bescherming van het huwelijk of het gelijkheidsbeginsel.

Tegenstanders van het Nederlandse stelsel halen aan dat dit stelsel inderdaad in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als wordt gekeken naar gezinsdraagkracht. Tenslotte halen tegenstanders van het Duitse stelsel nog aan dat vooral echtparen zonder kinderen profiteren en dat alleen geregistreerd partners en echtgenoten, dus niet andere levensvormen, van het stelsel kunnen profiteren. Nu het ene stelsel de problemen van het andere stelsel oplost en andersom kan worden afgevraagd welke argumenten zwaarder wegen en welk stelsel dus de voorkeur verdient.

29

Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen

5.1 Conclusies

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de vraag: ‘Waarom heeft Nederland gekozen voor het individuele stelsel en Duitsland voor het splitsingsstelsel en wat zijn de voor- en nadelen van deze verschillende stelsels?’

In de ontwikkeling naar het huidige stelsel heeft de Nederlandse wetgever altijd geprobeerd aan te sluiten bij de maatschappelijke werkelijkheid. Bij deze ontwikkeling stond een steeds zelfstandiger beeld van de gehuwde vrouw centraal. Hier heeft de wetgever op ingespeeld door het samenvoegingsstelsel dat tot 1973 gold steeds verder te individualiseren. De wetgever heeft daarnaast maatregelen ingevoerd om gehuwden en ongehuwd samenwonenden steeds gelijker te behandelen. Bij de invoering van de huidige Wet IB 2001 heeft de wetgever nog verdere stappen gezet naar een individueel stelsel, waarbij het belangrijkste doel was om de arbeidsparticipatie van de vrouw te verhogen.

De Duitse wetgever heeft altijd rekening willen houden met het feit dat echtgenoten een gemeenschap van inkomensverwerving en inkomensbesteding vormen. Nadat het samenvoegingsstelsel in 1957 door het BVerfG nietig werd verklaard vanwege strijd met artikel 6 van de Grondwet, heeft de Duitse wetgever daarom het splitsingsstelsel ingevoerd. Het invoeren van een ander stelsel zou strijd opleveren met de grondwettelijke bescherming van het huwelijk of het gelijkheidsbeginsel.

In hoofdstuk 4 zijn de voor- en nadelen volgens voor- en tegenstanders van het Nederlandse individuele stelsel en het Duitse splitsingsstelsel uitgewerkt. Wat hieruit naar voren kwam is dat de voordelen van het ene stelsel de nadelen van het andere stelsel zijn en andersom. Dit impliceert dat beide stelsels niet perfect zijn. Het ene stelsel kan dus niet de problemen van het andere stelsel oplossen zonder haar eigen problemen mee te brengen.

30 5.2 Aanbevelingen

Omdat de voordelen van het ene stelsel de nadelen van het andere stelsel zijn en andersom kan worden afgevraagd welk stelsel de voorkeur verdient. Daarvoor dient af te worden bepaald welk doel het stelsel dient te bereiken. Moet het stelsel de arbeidsparticipatie van vrouwen bevorderen, dan kan worden gekozen voor het Nederlandse individuele stelsel. Het Duitse stelsel kan worden gekozen wanneer draagkracht op gezinsniveau moet worden bepaald.

Naar mijn mening verdient het Duitse splitsingsstelsel voorkeur, omdat dit stelsel het meest rechtvaardig is. Het Duitse stelsel houdt namelijk rekening met gezinsdraagkracht en belast echtgenoten met hetzelfde gezinsinkomen gelijk. Als argument voor het individuele stelsel wordt dan wel aangehaald dat dit stelsel de arbeidsparticipatie van vrouwen zou bevorderen. In werkelijkheid blijkt, zoals in hoofdstuk 4 duidelijk naar voren kwam, dat fiscale overwegingen niet de doorslaggevende factor zijn bij arbeidsparticipatie. Daarnaast vraag ik mij net als Gubbels164 af of de fiscaliteit wel het juiste instrument is om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen.

Ondanks dat het Duitse splitsingsstelsel mijn voorkeur verdiend, ben ik wel van mening dat het stelsel rekening dient te houden met de eventuele aanwezigheid van eventuele kinderen. Het hebben van kinderen brengt namelijk extra kosten mee, waar het Duitse splitsingsstelsel geen rekening mee houdt.

Een stelsel dat hier wel rekening mee houdt, is het Franse splitsingsstelsel.165 Om de wenselijkheid van dit stelsel te kunnen beoordelen, zou hier verder onderzoek naar moeten worden gedaan.

Tenslotte vind ik dat andere leefvormen naast het huwelijk of geregistreerd partnerschap ook gebruik moeten kunnen maken van het splitsingsstelsel gezien de maatschappelijke realiteit, nu er steeds meer leefvormen komen naast het standaard huwelijk.

Net als belanghebbende in de zaak van de Hoge Raad op 13 april 2018166 vind ik dus dat het Duitse splitsingsstelsel voorkeur verdient.

164 Gubbels 2011, p. 64.

165 Système du quotient familial

166 HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:429.

31 Literatuurlijst

Literatuur

Albers, Wirtschaftdienst 1988

W. Albers, ‘Das splittingverfahren in der Einkommensteuer’, Wirtschaftdienst (68) 1988, afl. 8, p.

412-418.

Althammer, Vierteljahrshefte zur Wirtschaftsforschung 2002

J. Althammer, ‘Familienbesteuerung – Reformen ohne ende?’, Vierteljahrshefte zur Wirtschaftsforschung (71) 2002, p. 62-82.

Arendonk e.a. 2005

H.P.A.M. van Arendonk, Wegwijs in de inkomstenbelasting, Den Haag: Sdu 2005.

Bach e.a., Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung 2003

S. Bach e.a., ‘Untersuchung zu den Wirkungen der gegenwärtigen Ehegattenbesteuerung. Auf Grundlage von fortgeschriebenen Einzeldaten der Einkommensteuerstatistik’, Deutsches Institut für

S. Bach e.a., ‘Untersuchung zu den Wirkungen der gegenwärtigen Ehegattenbesteuerung. Auf Grundlage von fortgeschriebenen Einzeldaten der Einkommensteuerstatistik’, Deutsches Institut für