• No results found

Het Tropenmuseum is een volkenkundig museum in Amsterdam met tentoonstellingen over wereldwijde levensvragen en de wijze waarop verschillende culturen hier invulling aan geven: ‘Wat ons verbindt zijn universele menselijke emoties. De objecten uit onze collectie vertellen stuk voor stuk een menselijk verhaal.’120 Het Tropenmuseum opende in 1864 als Koloniaal Museum in Haarlem. Begin jaren twintig van de vorige eeuw verhuisde het museum naar de huidige locatie in Amsterdam. In 1945 werd vanwege de steeds negatievere connotatie van het woord ‘koloniaal’ de naam van het museum gewijzigd in ‘Tropenmuseum’. De inhoud van het museum veranderde van een museum dat kolonialisme propageerde naar een educatief volkenkundig museum.121 In 2014 werden het Tropenmuseum, het Afrika Museum en het Museum Volkenkunde samengevoegd tot Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen (NMVW) en in 2017 werd het Wereldmuseum Rotterdam als samenwerkingspartner gelieerd aan het NMVW.

In oktober 2017 opende de tentoonstelling Heden van het slavernijverleden in het Tropenmuseum. Volgens conservator Martin Berger en tentoonstellingsmaker Richard Kofi staat in Nederland het idee van neutraliteit vaak centraal in musea, omdat deze niet worden gezien als een politieke actor, maar eerder als een archief van sociaal-culturele ontwikkelingen en trends. Deze vermeende neutraliteit is volgens hen echter vaak een wit, cisgender en eurocentrisch perspectief. In de tentoonstelling neemt het Tropenmuseum daarom afstand van elke notie van neutraliteit en is het perspectief van de tot slaaf gemaakten en hun nakomelingen het uitgangspunt.122 Het thema van de tentoonstelling is het verzet, zowel fysiek als cultureel, van de tot slaaf gemaakten als een manier om de menselijke waardigheid te herstellen.123

Samenwerking met anderen buiten het museum was volgens Berger en Kofi de enige manier om dit perspectief weer te geven. Dit was volgens hen vooral belangrijk, omdat twee van de drie curatoren van de tentoonstelling wit waren en geen van hen wortels had in de voormalige Nederlandse koloniën. Hierdoor moesten ze naar eigen zeggen voortdurend hun eigen vooroordelen in twijfel trekken wat hun ogen deed openen voor vele fouten en

120 Over het Tropenmuseum, https://www.tropenmuseum.nl/nl/over-het-tropenmuseum (geraadpleegd 9 februari

2019).

121 Christina Kreps, Decolonizing Anthropology Museums: The Dutch Example (Michigan 1988), 47-48. 122 Martin Berger en Richard Kofi, ‘Counter-perspectives,’ CO-LAB: Afterlives of Slavery (2018). 123 Bijnaar, ‘Only team work makes a dream work’.

49

vergissingen.124 Vanaf het eerste moment deelden zij autoriteit met een klankbordgroep die hen begeleidde bij de selectie van de objecten, het samenstellen van de teksten en het definiëren van de verhaallijn. Het doel van dit proces was niet alleen om de tentoonstelling meerstemmiger te maken, maar ook om de gezaghebbende stem van het museum te decentraliseren.125 Ook na de opening van de tentoonstelling delen de werknemers van het Tropenmuseum autoriteit met bezoekers, bijvoorbeeld door een vitrine waar bezoekers objecten kunnen tentoonstellen en een muur waar bezoekers zelf antwoorden op vragen kunnen achterlaten. In dit hoofdstuk worden twee wijzen behandeld waarop het Tropenmuseum autoriteit deelt bij Heden van het slavernijverleden, namelijk met experts en bezoekers.

Experts

In de aanloop naar de tentoonstelling vond ongeveer wekelijks in verschillende samenstellingen een klankbordgroep bijeenkomst met experts plaats. De groep experts bestond uit intellectuelen, activisten, kunstenaars, rappers en ontwerpers, die varieerden in etniciteit, geslacht en leeftijd.126 Kofi en Berger kwamen met een plan voor een objectselectie en dat werd gepresenteerd aan de groep: ‘Wij hadden een balletje opgegooid en iedereen mocht er op schieten en zijn eigen input geven. Zij stelden heel veel vragen en wij moesten dat dan beantwoorden.’ Dit waren vragen die volgens Kofi niet zo makkelijk vanuit het museum zelf werden gesteld.127

Bijnaar gaf als lid van de klankbordgroep commentaar op het tentoonstellingsconcept, op alle tentoonstellingsteksten en presenteerde en modereerde tijdens de paneldiscussie bij de opening van de tentoonstelling. Volgens Bijnaar werd de samenstelling van de klankbordgroep weerspiegeld in deze opening. Ze stelt dat het Tropenmuseum succesvol is gebleken in het streven om een jong en cultureel divers publiek te bereiken dat nieuwe en kritische perspectieven heeft bijgedragen aan de erfenis van de slavernij.128 Het samenwerkingsproces heeft volgens haar geresulteerd in een boeiende tentoonstelling, waarin de suggesties van de klankbordgroep zijn verwerkt.129 Een voorbeeld van een van haar

124 Berger en Kofi, ‘Counter-perspectives’. 125 Ibidem.

126 Bijnaar ‘Only team work makes a dream work’.

127 Richard Kofi. Geïnterviewd door Eline Palthe. Berg en Dal, 28 november 2018. 128 Bijnaar ‘Only team work makes a dream work’.

50

suggesties is de wijze waarop het Maron fort Buku werd omschreven in een concepttekst. In de tekst stond geschreven dat het fort moeilijk te veroveren was en onder Nederlandse koloniale controle kwam te staan. Bijnaar wees erop dat als het museum echt vanuit het perspectief van de tot slaaf gemaakten wilde schrijven, zij in de tekst moesten schrijven dat de vesting dapper werd verdedigd en pas viel na een lange belegering van de Nederlanders.130 Dit voorbeeld laat zien dat teksten vaak automatisch vanuit een eurocentrisch perspectief worden geschreven en wanneer musea dit willen veranderen zij echt iemand van buiten nodig hebben die dit perspectief heeft. Zo belichtte Bijnaar het master narrative, van waaruit museumteksten doorgaans worden geschreven.

Er zijn volgens Bijnaar vijf manieren waarop museuminstellingen de rol van dergelijke experts kunnen optimaliseren. Allereerst is het volgens haar diversiteit onder het personeel belangrijk. Ten tweede moeten externe experts hun expertise kunnen inzetten in meerdere aspecten van het creatieve proces door hen commentaar te laten geven vanuit hun eigen perspectief. Volgens haar gebeurt dit in het Topenmuseum, maar is het nog geen gemeengoed in de museale praktijk. Ten derde stelt Bijnaar dat de samenwerking door moet lopen tot na het einde van de tentoonstelling om zo het perspectief van experts in kaart te brengen op onderwerpen die het museum in de toekomst wil verkennen. Nu de tentoonstelling Heden van het slavernijverleden ruim een jaar open is, praten de medewerkers nog regelmatig met de experts over de inhoud.131 Dit levert volgens Bijnaar een grotere betrokkenheid op wat leidt tot evenwichtigere tentoonstellingen voor een diverser publiek. Ten vierde moeten musea de samenwerkingen evalueren en tot slot moeten sleutelfiguren met expertise worden beloond voor hun diensten.132 Zo’n evaluatie vindt meestal intern plaats. Het Tropenmuseum deelde dit echter publiekelijk, zodat andere musea hier ook van kunnen leren. In december 2018 publiceerde het Research Center for Material Culture (RCFMC) CO-LAB: Afterlives of Slavery, waarin de experts de verschillende, soms zelfs tegenstrijdige perspectieven op de samenwerking binnen de museale context lieten zien aan de hand van de samenwerkingen tijdens Heden van het slavernijverleden.133 In deze publicatie werden partners met wie het museum samenwerkte uitgenodigd om vrij en open te schrijven over hun ervaringen en kritisch te reflecteren op het proces en het eindresultaat.134 Deze evaluatie met de klankbordgroep getuigt van een samenwerking gedurende het hele proces. Er werd vanaf het

130 Berger en Kofi, ‘Counter perspectives’. 131 Ibidem.

132 Bijnaar ‘Only team work makes a dream work’.

133 Research Centre for Material Culture, CO-LAB: Afterlives of Slavery (Amsterdam 2018). 134 Ouédraogo en Modest, ‘Foreword: On Collaboration’ CO-LAB: Afterlives of Slavery (2018).

51

begin tot en met de evaluatie autoriteit gedeeld met de klankbordgroep. Bijnaars derde en vierde punt houden sterk verband met elkaar. Een grotere betrokkenheid en langdurige samenwerking zorgen voor meer ruimte voor evaluatie. Er vond dus niet alleen een evaluatie plaats over het eindresultaat, maar ook over het proces.

Bijnaar stelt dat samenwerking met adviseurs impliceert dat het museum hen erkent als co-curators van de tentoonstelling. Ze noemt het Tropenmuseum daar een pionier in. Jouwe was via Mapping Slavery vanaf het begin betrokken bij de tentoonstelling. Zij omschrijft de samenwerking tussen het Tropenmuseum en de experts als bijna co-curating. Er was namelijk een curatorenteam, maar de klankbordgroep had bijna evenveel inspraak. Net als het model van co-creative projects van Simon werkten de experts vanaf het begin samen om de doelstelling van het project te definiëren. De klankbordgroep was vanaf het eerste moment onderdeel van het project. Het Tropenmuseum en de experts stonden dus bijna op gelijke voet en deelden autoriteit. Volgens Kofi kon door de samenwerking iedereen nog beter van zichzelf uitgaan wanneer zij ‘het podium deelden en iedereen’ daar zijn of haar eigen rol in vond.135 Deze samenwerkingsvorm van shared authority heeft bijgedragen aan het doel van het Tropenmuseum om de macht te decentraliseren.

Volgens Jouwe is het belangrijk dat het NMVW, dat een monopolie heeft op etnografie in het Nederlandse museumlandschap, zelfreflectie blijft plegen over de rol van het museum in de samenleving. De afgelopen tien jaar heeft het NMVW een nieuwe manier van werken ontwikkeld waarbij samenwerking een hoge prioriteit heeft gekregen, waardoor een samenwerking met Mapping Slavery kon ontstaan. Mapping Slavery is een publiekshistorisch project dat zich richt op het Nederlandse slavernijverleden en zijn erfenissen en werkt met een groeiende database van honderden locaties met betrekking tot slavernij in Nederland en voormalige koloniën, die kunnen worden gebruikt in publicaties, stadswandelingen, educatieve modules en tentoonstellingen. De locaties maken het bestaan van de slavernij tastbaar en laten onder andere zien waar mensen uit de koloniën woonden in Nederlandse steden, discussies plaatsvonden over slavernij, ministers spraken over slavernij en abolitionisten vochten voor gerechtigheid. Vanaf oktober 2018 maakt Mapping Slavery onderdeel uit van Heden van het slavernijverleden. Door middel van een interactieve kaart kunnen bezoekers meer informatie krijgen over plekken met een link naar het koloniale slavernijverleden. Het doel hiervan is dat de bezoekers slavernij ook gaan zien als onderdeel van het dagelijks leven in Nederland destijds. Ook kunnen bezoekers verhalen of

52

onderwerpen aandragen voor de interactieve kaart, maar die moeten wel eerst via het museum verwerkt worden.136

Een belangrijke toevoegde waarde van dit project is dat deze interactieve kaart het verhaal van de Nederlandse koloniale slavernij rondom de Indische Oceaan vertelt. Als lid van de klankbordgroep pleitte Jouwe voor de opname van dit verhaal. Aanvankelijk koos het museum ervoor om het verhaal vanwege het korte tijdsbestek niet op te nemen in de tentoonstelling, maar later werd het onderdeel alsnog toegevoegd in de vorm van de interactieve kaart. Er bleek ook vanuit het publiek een grote behoefte aan meer informatie over het slavernijverleden in Nederlands-Indië te zijn. Het onderwerp kwam naar voren in de vraag ‘Mis je iets in deze tentoonstelling, of heb je een verhaal dat je zou willen delen over het slavernijverleden?’ die het museum stelde in het participatieve deel van de tentoonstelling. Later in het hoofdstuk wordt er verder op dit participatieve deel ingegaan.137 Jouwe schrijft over deze gang van het zaken het volgende: ‘The Tropenmuseum has taken note though, and I applaud them for their willingness to open their doors further in order to cooperate and co- curate. The Tropenmuseum no longer stands on a pedestal: it has become a space where the conversation about who we are, together, and what that means, now takes place.’138

Voor de komst van een interactieve kaart in de tentoonstelling deelde het Tropenmuseum autoriteit op een co-creative manier, waarbij beide partijen op gelijke voet samenwerkten. Volgens Jouwe is het grote verschil tussen het geven van advies en een collaborative project dat een museum een advies naast zich neer mag leggen, maar bij co-

creative project kan dit niet.139 Dit is ook terug te zien in de samenwerking van het

Tropenmuseum met zowel de klankbordgroep als met Mapping Slavery. Vanaf het begin werden personen bij het proces betrokken en werd hun visie geïncorporeerd, volgens de wijze waarop Frisch shared authority beschreef in 1990. Doordat er op gelijke voet werd samengewerkt, herdefinieerde het Tropenmuseum haar gezag. Dit is nodig om het museum te dekoloniseren en het Nederlandse slavernijverleden op een inclusievere wijze te representeren. Shared authority heeft niet alleen invloed op de representatie, maar ook op de machtsstructuren. Bij het delen van autoriteit zoals Frisch beschrijft, vallen de hiërarchische verhoudingen weg. Het feit dat het Tropenmuseum gehoor geeft aan het commentaar van bezoekers is van groot belang als het museum wil dat bezoekers blijven reageren, want

136 Richard Kofi. Geïnterviewd door Eline Palthe. Berg en Dal, 28 november 2018. 137 Ibidem.

138 Nancy Jouwe, ‘Mapping Slavery,’ CO-LAB: Afterlives of Slavery (2018). 139 Nancy Jouwe. Geïnterviewd door Eline Palthe. Utrecht, 17 december 2018.

53

waarom zou je als bezoeker een bijdrage leveren als er niets gedaan wordt met de uitkomst?140 Doordat het Tropenmuseum autoriteit deelt, open staat voor commentaar en dit ook verwerkt en toepast, wordt de betrokkenheid van het publiek groter en de tentoonstelling meerstemmiger.

Hodan Warsame, Simone Zeefuik en Phoenix van #DecolonizeTheMuseum controleerden in latere fasen van het project alle concepttentoonstellingsteksten. Volgens Zeefuik getuigden de teksten van inzet en toewijding, omdat de medewerkers van het Tropenmuseum lieten zien dat zij wilden groeien in dit proces.141 De medewerkers van het Tropenmuseum waren ontvankelijk voor kritiek en wilden van #DecolonizeTheMuseum leren. Dit toont de gelijkwaardige relatie die nodig was voor co-curating. Ondanks de grote invloed die #DecolonizeTheMuseum had op het eindresultaat van de teksten koos het museum ervoor om eindverantwoordelijk te blijven voor de teksten. Kofi legt uit waarom: ‘We wilden wel dat het museum zijn eigen verantwoordelijkheid daarvoor nam. Wij hebben hen benaderd en wij hebben het materiaal geselecteerd. Wij hebben hun informatie op een bepaalde manier geïnterpreteerd.’142 Zeefuik stelt dat ideeën van zwarte mensen vaak worden toegeëigend door medewerkers van een instituut, maar medewerkers van het Tropenmuseum doen dit volgens haar niet. Medewerkers van het Tropenmuseum begrijpen dat het dekoloniseren van een instituut inhoudt dat je expertise moet crediteren en machtsposities moet veranderen.143

Om museumteksten te dekoloniseren is het niet genoeg om slechts een term in het vocabulaire te veranderen. Volgens Zeefuik gebruiken sommige musea wel de term 'tot slaaf gemaakt', maar weigeren ze nieuwe teksten te schrijven die zij beschouwen als ‘een ongezellig perspectief’. Je kunt bijvoorbeeld een woord als 'ongehoorzaam' schrappen en vervangen door 'weerstand' en nog steeds vanuit een koloniaal perspectief schrijven. Het gaat volgens Zeefuik niet om een incident, maar om het koloniale systeem waarbinnen slavernij plaatsvond en wat de machtsdynamiek tegenwoordig nog steeds vormgeeft. Ze stelt dat Heden van het slavernijverleden meer doet dan alleen vocabulaires ruilen. Het museum verwerpt het koloniale systeem en zijn voortdurende effecten. Sommige werknemers in het NMVW verwierpen deze koloniale eurocentrische vertellingen al, maar hadden wat hulp van buitenstaanders nodig om deze koloniale teksten te veranderen.144 Het Tropenmuseum was al lange tijd bezig met het aanpassen van teksten en vroeg daarbij hulp van

140 Simon, The Participatory Museum, 17.

141 Simone Zeefuik, ‘Through the barrel of a hashtag,’ CO-LAB: Afterlives of Slavery (2018). 142 Richard Kofi. Geïnterviewd door Eline Palthe. Berg en Dal, 28 november 2018.

143 Zeefuik, ‘Through the barrel of a hashtag’. 144 Ibidem.

54

#DecolonizeTheMuseum. Door autoriteit te delen en het perspectief van

#DecolonizeTheMuseum te incorporeren, kon de al bestaande visie van sommige werknemers in het museum uitgedragen worden. Dit voorbeeld van de museale teksten met koloniale eurocentrische vertellingen laat zien dat het delen van autoriteit niet enkel de problemen rond methodologie en vertaling blootlegt. Frisch stelt dat shared authority niet alleen gaat over een wijzere en sensitievere vorm van samenwerking, maar over klasse en positie.145 De erfenis van het koloniale systeem is (vaak onbewust) nog terug te zien in het perspectief vanuit waar museumteksten zijn geschreven. Om dit te kunnen veranderen is bewustwording nodig van de culturele politiek die dit tot stand heeft gebracht.

Volgens Warsame zijn er enkele belangrijke lessen die museummedewerkers moeten leren als ze willen samenwerken met anti-onderdrukkingsactivisten. Zijn eerste punt betreft de recente institutionele belangstelling voor onderwerpen als diversiteit en dekolonisatie. Deze belangstelling heeft volgens hem evenveel te maken met antiracisme activisme als met toenemende institutionele bezorgdheid over afnemende bezoekersaantallen en het verliezen van financiering in tijden van bezuinigingen. Musea zijn tegenwoordig steeds vaker geïnteresseerd in samenwerking met anti-onderdrukkingsactivisten, maar zijn vaak enkel geïnteresseerd in presenteren van diversiteit en dekolonisatie zonder een werkelijke toewijding aan het werk van gerechtigheid en herstelbetalingen. Door deze samenwerking krijgen culturele instellingen subsidies voor diversiteit, maar blijven het personeel, de programma's en marketing wit, gericht op het witte publiek. Echte diversiteit en dekolonisatie gaat volgens Warsame over gerechtigheid en het creëren van platforms voor aanvankelijk verborgen verhalen uit alle hoeken van de samenleving. Echt dekoloniseren betekent ook het delen van middelen, autoriteit en geld met gemarginaliseerde gemeenschappen.146 De motivatie van musea is dus van grote invloed op of en hoe er wordt samengewerkt met activisten. Niet de inhoud van deze samenwerking, maar de samenwerking zelf toont de motivatie van het museum.

Ten tweede stelt Warsame dat wanneer musea samenwerken met activisten van gemarginaliseerde groepen, zij moeten onthouden dat niet iedereen uit de gemarginaliseerde groep dezelfde identiteit deelt als de activisten. Het uitnodigen van dergelijke activisten is een gebaar van inclusie, maar het is geen garantie voor een structurele toegang of het delen van middelen voor alle leden van die groep. De personen met wie het museum samenwerkt, worden vertegenwoordigers van een groep en de rest van de groep verdwijnt naar de

145 Frisch, A shared authority, xxiii.

55

achtergrond. Echte verandering gaat niet over uiterlijkheden, maar over herverdeling van macht en middelen. Ten derde moeten musea activisten betalen voor hun werk. Het zou een gegeven moeten zijn, maar volgens Warsame er is een lange geschiedenis van instellingen die gratis kennis onttrekken aan activisten die zich inzetten voor verandering. Niet alleen de inhoud van de samenleving maakt verschil, ook de voorwaarden zoals eerlijke betaling. Daarnaast stelt hij dat het werk dat anti-onderdrukkingsactivisten doen vaak emotioneel, geestelijk en lichamelijk zwaar is, omdat ze de last dragen van het ervaren van de onderdrukking die het museum hopelijk wil beëindigen.147

Ten vierde moet het museum het werk niet uitbesteden, maar zelf met persoonlijke toewijding bijdragen aan de samenwerking. Volgens Warsame hebben de perspectieven van activisten geen impact als de institutionele vertegenwoordigers die hen hebben uitgenodigd niet het interne werk doen om het meeste uit de activisten te halen. Ten vijfde moeten musea divers personeel aannemen. Er zal volgens Warsame geen langdurige verandering plaatsvinden als volledig blank personeel uit de middenklasse volledig blank personeel uit de middenklasse blijft. Hij stelt dat naast het omscholen van het bestaande personeel het nog belangrijker is om mensen van verschillende geslachten, rassen, seksuele achtergronden, klassenachtergronden en vaardigheden aan te nemen. Door de kennis en verhalen die zij ter tafel brengen, ontstaat er een groter institutioneel vermogen om verbinding te maken met de buitenwereld, na te denken en te veranderen.148

Tot slot waarschuwt Warsame voor verzet binnen de organisatie. Werknemers kunnen zich bedreigd voelen door kritiek van activisten. Zoals de meeste witte mensen, zullen