• No results found

Gedeeld verleden. De rol van shared authority bij een meer inclusieve representatie van het Nederlandse koloniale slavernijverleden in vier Amsterdamse musea.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gedeeld verleden. De rol van shared authority bij een meer inclusieve representatie van het Nederlandse koloniale slavernijverleden in vier Amsterdamse musea."

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gedeeld verleden

De rol van shared authority bij een meer inclusieve representatie van het Nederlandse koloniale slavernijverleden in vier Amsterdamse musea.

Student: E. Palthe (11785578) Masterscriptie Publieksgeschiedenis Begeleider: Dr. A. Nobel

(2)

2

Inhoud

Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Theoretisch kader ... 8 Doelstelling ... 13 1. Historische context ... 16

De zeventiende eeuw tot medio de twintigste eeuw ... 16

Na 1950 ... 20

2. Het Amsterdam Museum ... 23

Het Slavernijspoor ... 24

New Narrative Tour... 26

3. Het Scheepvaartmuseum ... 33

Een nieuwe koers ... 33

Het famille noire beeld ... 36

4. Het Tropenmuseum ... 48

Experts ... 49

Bijdragen van bezoekers ... 56

5. Het Rijksmuseum ... 62 De Denktank ... 63 Wikipedia ... 68 Conclusie ... 72 Dekoloniseren ... 72 Perspectieven... 73

Het museum als relevante instelling ... 75

Dankwoord ... 77 Bronnenlijst ... 78 Secundaire literatuur ... 78 Internetbronnen ... 79 Krantenartikelen ... 80 Interviews ... 81 Overige bronnen ... 81

(3)

3

Abstract

A Shared Past: The role of shared authority in a more inclusive representation of Dutch colonial slavery past in four Amsterdam museums.

The goal of this study is to determine the role of shared authority in a more inclusive representation of the Dutch colonial slave past. The subjects of this study were four museums in Amsterdam - namely the Amsterdam Museum, the Tropenmuseum, the National Maritime Museum and the Rijksmuseum. Shared authority contributes to more inclusiveness in museums, and has the ability to decentralize institutional power and offer an alternative to the master narrative from which the history of slavery is principally told. Data for this research was obtained from secondary literature, interviews with staff members of the four researched museums, people the staff members in the museums worked with and visitors. The results show that the collaborations in museums are a gesture of inclusion, but that not a great deal of authority is being shared. Therefore the role of shared authority in a more inclusive representation of Dutch slave history is limited, although this potentially could contribute to more inclusiveness. In order to decolonize museums, an equal sharing of power is necessary. This means that museums should not only represent diversity on the outside, but should be inclusive within the structures of the organisation. This is even more important within this particular topic, because the legacy of the colonial system can still be seen in today’s society.

(4)

4

Inleiding

‘Public historians do not own history, but are merely collaborators, particularly in community-based histories.’ Dat stellen publiekshistorici Hilda Kean en Paul Ashton. In plaats van een onderscheid te maken tussen ‘historici’ en ‘hun publiek’ pleiten zij voor een nauwe samenwerking tussen professionele historici en gemeenschappen.1 De laatste jaren zijn samenwerkingsverbanden een belangrijk aandachtspunt geworden voor veel musea. Een paar decennia geleden begon de verandering naar een meer inclusieve werkwijze, waarbij samenwerkingen tot stand kwamen tussen musea en verschillende belanghebbenden. Vooral de problemen rond positie, autoriteit en perspectieven werden aangepakt.2 Volgens de Britse erfgoeddeskundige Gerard Corsane kunnen musea tegenwoordig geen absolute kennis meer presenteren en overbrengen. Zij hebben niet langer dezelfde autoriteit die ze vroeger hadden en kunnen volgens hem alleen representaties en interpretaties van de wereld bieden.3

Musea besteden tegenwoordig meer aandacht aan het Nederlandse koloniale slavernijverleden. Aanvankelijk werd slavernij gezien als een onderdeel van de geschiedenis dat interessant was voor wetenschappers om te onderzoeken, te interpreteren en te vertegenwoordigen op de manier zoals zij die voor ogen hadden. Dit is aanzienlijk veranderd. Het Scheepvaartmuseum was in 2001 het eerste museum dat een tentoonstelling maakte over het Nederlandse slavernijverleden en daarna volgden meer tentoonstellingen in verschillende musea over dit onderwerp. Het hoogtepunt was het jaar 2013. In dat jaar werd herdacht dat Nederland 150 jaar geleden de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen afschafte. In Amsterdam werd er veel aandacht geschonken aan dit ‘jubeljaar’. De gemeente trok 850.000 euro uit om de vele activiteiten die plaatsvonden te coördineren. Ook werd in dat jaar de Stichting Herdenking Slavernijverleden opgericht met als doel kennis over het slavernijverleden te vergroten onder de Nederlandse bevolking. Tijdens het herdenkingsjaar in 2013 lag de focus echter met name op enkel Amsterdam, waar destijds bijvoorbeeld zes verschillende historische tentoonstellingen te zien waren.4

Volgens Aspha Bijnaar, socioloog en onafhankelijk onderzoeker, realiseren musea zich dat het onmogelijk is om tentoonstellingen over slavernij te maken zonder deskundigen wier afkomst, affiniteit en persoonlijke betrokkenheid rechtstreeks verbonden zijn met de

1 Hilda Kean en Paul Ashton, ‘Introduction: People and their Pasts and Public History Today’ in: Idem, Public

History and Heritage Today: People and their pasts (Basingstoke 2012) 1-20, aldaar 2.

2 Rita Ouédraogo en Wayne Modest, ‘Foreword: On Collaboration,’ CO-LAB: Afterlives of Slavery (2018). 3 Gerard Corsane, ‘Issues in heritage, museums and galleries: A brief introduction’ in: Idem, Heritage, Museums

and Galleries: An Introductory Reader (New York 2005) 1-12, aldaar 9.

(5)

5

geschiedenis van slavernij. Aangezien het grootste deel van alle werknemers in de nationale musea wit is, stellen musea begeleidingscommissies, denktanks, focusgroepen en adviesclubs samen die voornamelijk bestaan uit zwarte experts en sleutelfiguren die hun wortels hebben in landen die hebben geleden onder koloniale slavernij. Het koloniale verleden is een gevoelig onderwerp en daarom onderzoeken musea hoe zij dit onderwerp het beste kunnen presenteren in samenwerking met dergelijke adviesgroepen.5

Deze toegenomen samenwerking zorgt ook voor steeds meer kritiek. De belofte van meer democratisering en een gelijkere verdeling van de besluitvorming en autoriteit wordt in de praktijk vaak niet bereikt.6 Volgens Wayne Modest en Rita Ouédraogo van het Research Centre for Material Culture van het Nationaal Museum voor Wereldculturen is het slavernijverleden een onderwerp geworden voor competitieve aandacht. Culturele instellingen, en misschien zelfs geleerden, strijden volgens hen onderling voor de beste representatie van dit verleden. Maar is dat eigenlijk wel een slechte zaak? De aandacht voor het slavernijverleden zorgt ervoor dat het onderwerp vanuit de taboesfeer is verplaatst naar het centrum van de discussie. Naast historici en instellingen spelen grassroots activisten ook een grote rol in deze laatste ontwikkeling. Zij eisen alternatieve vormen van geschiedschrijving en een herverdeling van macht voor een hedendaagse representatie van het slavernijverleden.7

Meer aandacht voor het onderwerp leidt echter niet tot meer consensus. Nog altijd is er een groot contrast tussen het maatschappelijke debat, waarin emoties een grote rol spelen, en de zakelijke wetenschappelijke benadering van historici. Volgens historicus Alex van Stipriaan moet eerst het trauma van het slavernijverleden worden opgelost, voordat verder naar de toekomst kan worden gekeken. Volgens hem wordt op dit moment door wetenschappers erkend dat er verschrikkelijke dingen zijn gebeurd, maar vervolgens worden deze gebeurtenissen weg gerelativeerd.8 Het verzwijgen heeft volgens Van Stipriaan plaats gemaakt voor bagatelliseren. Volgens historicus Pepijn Brandon is de Leidse historicus Piet Emmer de aanjager van deze visie en zet hij de toon in het debat. Hij stelt volgens Brandon ‘in feite dat de slavenhandel nauwelijks van betekenis is geweest voor de economie, en cijfert de Nederlandse verantwoordelijkheid voor de gruwelen van de slavernij op belangrijke punten weg’.9 Emmer stelt dat ‘de rede zou moeten prevaleren boven emotie’.10 Hij stelt dat slavernij

5 Aspha Bijnaar, ‘Only team work makes a dream work,’ CO-LAB: Afterlives of Slavery (2018). 6 Ouédraogo en Modest, ‘Foreword: On Collaboration’.

7 Ibidem.

8 Alex van Stipriaan, ‘Hunne vrijmaking zou zoo veel geld kosten,’ Trouw (31 maart 2001). 9 Pepijn Brandon, ‘Slavernij: een blinde vlek in de geschiedschrijving,’

http://socialisme.nu/blog/nieuws/36381/slavernij-een-blinde-vlek-in-de-geschiedschrijving/ (geraadpleegd 12 november 2018).

(6)

6

niet kan worden bekeken door de lens van de moraliteit van onze eenentwintigste eeuw. Een goed voorbeeld van deze bagatellisering is wanneer Emmer een vergelijking maakt tussen een slavenschip en een passagiersvliegtuig om aan te tonen hoe weinig ruimte tot slaaf gemaakten hadden tijdens de overtocht van Afrika naar Amerika: ‘De slaven lagen en zaten dicht op elkaar geperst. Per persoon was er ongeveer dezelfde ruimte ter beschikking als voor een economy-classpassagier in een Boeing 747. Een vliegreis zonder tussenlanding duurt echter ten hoogste tien tot twaalf uur en een slavenreis nam minimaal een maand in beslag.’11 Deze vergelijking tussen vakantiegangers en tot slaaf gemaakten leverde een storm van kritiek op. Volgens socioloog en econoom Kwame Nimako heeft de toename van het aantal Surinaamse en Antilliaanse wetenschappers in het wetenschappelijke veld geleid tot de opname van meer postkoloniale, kritische en zwarte stemmen in de academische literatuur. Echter, deze verschuiving heeft het populaire discours over Nederlandse slavernij nog niet (volledig) veranderd.12

Binnen de museale literatuur is er een langdurig debat geweest over de rol die musea kunnen spelen bij het faciliteren van het publieke debat en het bieden van een platform voor de geschiedenis van gemeenschappen en sociale actie. De samenleving wordt steeds multicultureler, maar musea blijven witte instituties in plaats van universele plaatsen van kennis. Musea kunnen het publiek betrekken bij de representatie van het slavernijverleden door met hen samen te werken. Hiermee kunnen musea een alternatief bieden voor het zogenaamde master narrative, van waaruit het slavernijverleden overwegend wordt verteld. Het gebruik van het master narrative is bekritiseerd door een aantal theoretici die zich bezighouden met de manier waarop imperialistische noties van de geschiedenis worden aangepast aan het culturele en historische discours. Het master narrative definieert de terminologie en daarmee de wijze waarop het verleden wordt besproken. En toch, in het geval van de slavernij, is het opnemen van andere verhalen essentieel voor een volledig begrip van de erfenis van de slavernij en de ongelijke machtsverhoudingen die in haar kielzog ontstonden.13 Zo richt het master narrative zich veelal op de slavenhandel en niet op de slavernij zelf, waardoor er minder aandacht wordt geschonken aan de persoonlijke kant van het verhaal. Volgens Erfgoeddeskundige Laurajane Smith tracht de museumsector het master

10 Piet Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 (2e druk; Amsterdam 2003), ix. 11 Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, 117.

12 Kwame Nimako, Amy Abdou en Glenn Willemsen, ‘Chattel Slavery and Racism: A Reflection on the Dutch Experience,’ in: Philomena Essed en Isabel Hoving eds., Dutch Racism. Intersecting (Amsterdam 2014) 33-52, aldaar 37.

(7)

7 narrative te betwisten en de (publieke) blik meer te richten op het verzet van de tot slaaf gemaakten en de erfenissen van racisme en multiculturalisme in plaats van op de afschaffing van de slavenhandel.14

Anno 2019 liggen er concrete plannen op tafel voor de totstandkoming van een Nationale Museale Voorziening Slavernijverleden in Amsterdam. Tussen 1 juli en 1 oktober 2018 werd er een uitnodiging geplaatst op de website van de Gemeente Amsterdam met de vraag om een voorstel in te dienen voor een plan voor een Nationale Museale Voorziening Slavernijverleden. De ingezonden plannen zijn beoordeeld door een daarvoor aangestelde commissie. De drie beste plannen worden momenteel uitgewerkt om zo samen tot een volledig plan voor een Nationale Museale Voorziening Slavernijverleden te komen.15 De beoordelingscommissie vermeldt ‘dat de call laagdrempelig geweest is en dat een brede groep mensen zich uitgenodigd heeft gevoeld om een voorstel in te dienen.’16 Het beroep dat de gemeente hiermee deed op het brede publiek is een voorbeeld van het concept shared authority, waarbij traditionele instellingen zoals musea niet-professionals uitnodigen om hun visie en ervaringen te delen met het publiek.

Er is een trend waarneembaar bij musea, waarbij zij proberen te veranderen in inclusieve instellingen die ruimte bieden voor meerdere perspectieven, communiceren met de samenleving en autoriteit delen met mensen buiten de museummuren. Volgens cultuurhistoricus Nancy Jouwe vallen musea deels van hun voetstuk af.17 Ook besteden musea steeds vaker en uitgebreider aandacht aan het koloniale slavernijverleden van Nederland. Het Rijksmuseum werkt aan een tentoonstelling over slavernij, het Amsterdam Museum organiseert rondleidingen waarbij het alternatieve perspectief wordt belicht en volkenkundige musea werken aan het dekoloniseren van hun museum. Het internationale buzz word ‘dekoloniseren’ werd in Nederland geïntroduceerd door Modest.18 Musea werken steeds vaker samen met nazaten van tot slaaf gemaakten bij de representatie van het slavernijverleden. Hoe gelijkwaardig zijn deze samenwerkingen en in hoeverre draagt dit bij aan een meer inclusieve representatie van het slavernijverleden? In deze studie zal de vraag ‘Welke rol speelt shared

14 Laurajane Smith, ‘Man’s inhumanity to man and other platitudes of avoidance and misrecognition: An analysis of visitor responses to exhibitions marking the 1807 bicentenary,’ Museum and society 8:3 (2010) 193-214, aldaar 194-195.

15 Naar een nationale museale voorziening slavernijverleden,

https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/organisatie/sociaal/onderwijs-jeugd-zorg/diversiteit/gedeelde/museale-voorziening/ (geraadpleegd 9 februari 2019).

16 ‘Historisch besef, vruchtbare toekomst. Advies nationale museale voorziening slavernijverleden’ Rapport

beoordelingscommissie, december 2018.

17 Nancy Jouwe. Geïnterviewd door Eline Palthe. Utrecht, 17 december 2018.

(8)

8 authority in een meer inclusieve representatie van het Nederlandse koloniale slavernijverleden?’ centraal staan en wordt middels voorbeelden uit vier Amsterdamse musea geanalyseerd welke rol shared authority speelt. Op deze vier musea zal later worden ingegaan. De deelvragen die tijdens dit betoog beantwoord zullen worden zijn: Waarom is het belangrijk dat musea deze samenwerkingen aangaan? Wordt bij deze samenwerking ook autoriteit gedeeld? Zo ja, op welke manier wordt shared authority in de museale praktijk toegepast? Wat is het standpunt van het museum en welke invloed heeft dat op de representatie van het slavernijverleden?

Theoretisch kader

In dit onderzoek zal de rol van gelijkwaardige samenwerkingsverbanden tussen professionals en gemeenschappen, ofwel shared authority, centraal staan. Samenwerkingsverbanden tussen professionals en niet-professionals bestonden al langer, maar het begrip shared authority werd in 1990 voor het eerst geïntroduceerd door de Amerikaanse historicus Micheal Frisch in zijn werk A Shared Authority: Essays on the craft and meaning of oral and public history. Hij pleit in dit werk voor een gelijkwaardige samenwerking tussen professionals en gemeenschappen, waarbij onder andere historici en erfgoedmedewerkers hun autoriteit delen. Volgens Frisch hebben niet-professionals en gemeenschappen namelijk net zoveel vermogen om vanuit hun eigen ervaring en kennis de geschiedenis te incorporeren.19

Volgens Frisch is het publiek misschien wel het meest consequent over het hoofd gezien en het slechtst begrepen onderdeel in hedendaagse discussies over publieksgeschiedenis. Onderwerpen die met betrekking tot het publiek besproken worden zijn vaak: de doelgroepen die moeten worden bereikt, de behoeftes van het publiek, de keuzes die het publiek worden geboden en wat historici hopen dat het publiek uit hun werk zal halen als het gaat om het verbeterde historisch inzicht, begrip en gevoeligheid. In dit alles ligt volgens Frisch de nadruk echter op het uiteindelijke doel in plaats van op het proces waarmee het publiek historische interpretaties daadwerkelijk benadert.20

Volgens Frisch hebben oral history en publieksgeschiedenis het vermogen om intellectueel gezag opnieuw te definiëren en te verdelen, zodat historici historisch onderzoek

19 Michael Frisch, A shared authority: Essays on the craft and meaning of oral and public history (Albany 1990) xxi.

(9)

9

breder kunnen delen in plaats van het te laten dienen als een instrument van macht en hiërarchie.21 Nieuwe vormen van publieksgeschiedenis, waarbij historici autoriteit delen met gemeenschappen, hebben volgens Frisch een soort guerrillaoorlog gevoerd tegen de professionele wetenschappelijke autoriteit. Door het onderzoeken en interpreteren vanuit de eigen ervaring werd autoriteit gegenereerd. Dit werpt een nieuw licht op het master narrative dat is gebaseerd op voorspelbare aannames over wie en wat belangrijk is. Frisch stelt dat de hegemonie van wetenschappelijke autoriteit moet worden uitgedaagd, maar dat publiekshistorici niet per definitie de inzichten van geleerden moeten verwerpen. Het verwerpen van deze inzichten onderschat namelijk de diepgewortelde veronderstellingen die vaak worden geïnternaliseerd in conventionele en populaire ideeën.22 Door autoriteit te delen en door het gebruik van oral history kunnen nieuwe bronnen worden gegenereerd die bijdragen aan een completere geschiedschrijving van het Nederlandse koloniale slavernijverleden. Het delen van autoriteit draagt bij aan een participatieve historische cultuur die de Amerikaanse historicus David Thelen omschrijft als ‘a culture in which using the past could be treated as a shared human experience and opportunity for understanding, rather than a ground for division and suspicion.’23

Shared authority is volgens Frisch meer dan alleen een wijzere en sensitievere vorm van samenwerking. Het gaat over klasse en positie. Bij belangrijke onderwerpen wordt culturele autoriteit niet zomaar vrijwillig gedeeld, waardoor het delen van andere vormen van autoriteit steeds problematischer wordt. Culturele politiek is, met name binnen de context van het collectief geheugen en geheugen in relatie tot geschiedenis, een probleem. Frisch definieert geheugen als ‘living history, the remembered past that exists in the present.’ Enerzijds is geheugen volgens hem een kracht die kan worden gehoord, ontketend en gemobiliseerd via oral history en publieksgeschiedenis om een alternatief te vormen voor opgelegde orthodoxe en officieel gesanctioneerde versies van de historische realiteit. Dit leidt volgens hem tot breed verdeelde autoriteit in het heden waarmee een nieuw besef van het verleden kan worden gemaakt. Anderzijds noemt hij het geheugen ‘a deeply cultural artefact, manipulated in a host of direct and indirect ways, especially in an age of mass-mediation, to reproduce culturally appropriate attitudes and behaviours.’ Geheugen kan volgens Frisch steun bieden aan culturele macht en autoriteit, tenzij het op verschillende manieren wordt uitgedaagd. Historisch onderzoek en publieke presentatie kan daar zeker een rol in spelen. Dit

21 Frisch, A shared authority, xx. 22 Ibidem, xxi.

23 Afterthoughts: David Thelen: A Participatory Historical Culture, http://chnm.gmu.edu/survey/afterdave.html

(10)

10

maakt volgens Frisch de dynamiek rond het delen van culturele macht nog gecompliceerder in termen van oral history en publieksgeschiedenis, aangezien het niet enkel meer gaat om het interpreteren van de wereld, maar ook om het veranderen hiervan. Toch helpt het om de problemen te lokaliseren in plaats van shared authority af te doen als een zaak van methodologie, techniek en vertaling.24

Volgens de Nederlandse historicus Hendrik Henrichs zijn er drie verschillende manieren waarop historici met shared authority omgaan. Bij de eerste vorm baseert de historicus zich enkel op academisch onderzoek en is hij of zij onafhankelijk van de inbreng van het publiek. Bij de tweede vorm speelt het beïnvloeden van het publiek de belangrijkste rol in de omgang met het publiek. Er wordt samengewerkt tussen de historicus en het publiek, maar de historicus heeft het laatste woord en de verhouding is dus nog steeds top-down. Ten slotte is er de derde vorm van omgang tussen historici en publiek, hierbij staan historici en het publiek op dezelfde voet.25 Deze laatste vorm is in overeenstemming met de wijze waarop Frisch shared authority beschrijft.

Dit onderzoek richt zich hoofdzakelijk op de tweede en derde vorm van shared authority die Henrichs omschrijft. Deze twee vormen worden nader omschreven door museum designconsultant Nina Simon in haar boek The Participatory Museum. Zij stelt dat er nog steeds te weinig contact is tussen culturele instellingen en hun bezoekers, waardoor deze instellingen hun waarde en relevantie in het hedendaagse leven verliezen. Culturele instellingen, zoals musea, zouden volgens haar opnieuw in contact kunnen komen met hun bezoekers door hen uit te nodigen actief deel te nemen in plaats van passief te consumeren.26 Deze participatieve culturele instelling is volgens haar een plek waar bezoekers samen iets kunnen creëren, delen en zich met elkaar kunnen verbinden door de inhoud van de instelling. Creëren betekent dat bezoekers hun eigen ideeën, objecten en creatieve expressie kunnen bijdragen aan de instelling en aan elkaar. Delen gaat over bezoekers die met elkaar over de inhoud van het museum discussiëren of een verhaal of idee mee naar huis nemen en dat daar vertellen. Verbinden houdt in dat bezoekers in gesprek raken met andere mensen (zowel personeel als bezoekers) die hun specifieke interesse delen. Het doel van deze drie participerende technieken is ten eerste het voldoen aan de verwachtingen die bezoekers hebben wat betreft de betrokkenheid. Ten tweede moet het de missie en kernwaarden van de instelling bevorderen. Participerende instellingen verzamelen en delen de diverse,

24 Frisch, A shared authority, xxiii.

25 Hendrik Henrichs, ‘Historisch denken of het verleden beleven, public history en musea,’ Levend Erfgoed 2 (2009) 15-19, aldaar 15.

(11)

11

gepersonaliseerde en veranderende inhoud met bezoekers. Dit nodigt bezoekers uit om te reageren en objecten, wetenschappelijke bewijzen en historische gegevens bij te dragen. In plaats van ‘over’ of ‘voor’ bezoekers iets te maken, wordt de inhoud van een participerend museum gecreëerd ‘met’ de bezoeker.27 Wanneer een museum autoriteit deelt met haar bezoekers veranderen bezoekers van historische consumenten naar deelnemers die bijdragen aan de inhoud van het museum. De rol van de museumbezoeker verandert dan van consumeren in participeren.

Simon onderscheidt vier verschillende modellen voor publieksparticipatie, waarbij musea autoriteit delen met hun bezoekers. Het eerste model betreft de contributory projects (ofwel bijdragende projecten), waarbij instellingen bezoekers vragen om beperkte en gespecifieerde objecten, ideeën of acties bij te dragen aan een institutioneel gecontroleerd proces. Een voorbeeld hiervan zijn wanden waar bezoekers hun bijdrage op briefjes kunnen opschrijven. Museumbezoekers krijgen dus enige autoriteit over wat zij bijdragen aan het museum, maar enkel binnen de vooropgezette kaders die het museum heeft gegeven. Het tweede model betreft de collaborative projects (ofwel samenwerkingsprojecten), waarbij bezoekers als actieve partners worden uitgenodigd bij te dragen aan institutionele projecten die uiteindelijk worden gecontroleerd door de instelling. Hun bijdrage heeft invloed op het ontwerp en de inhoud van de tentoonstellingen, maar het museum heeft nog steeds het laatste woord. Het derde model betreft de co-creative projects (ofwel samen gecreëerde projecten), waarbij leden van een gemeenschap vanaf het begin samen met de werknemers van het museum de doelstellingen van het project definiëren om op basis van de interesse van de gemeenschap een tentoonstelling te genereren. Het personeel werkt samen met bezoekers om producties en programma's mede te produceren op basis van interesses van gemeenschapsleden en de collecties van de instelling. Bij deze samenwerking staan museumpersoneel en degenen met wie zij samenwerken op gelijke voet. Deze co-creative vorm komt het meest overeen met de wijze waarop Frisch het concept shared authority beschrijft. Het vierde en laatste model betreft de hosted projects (gastheer projecten), waarbij instellingen een deel van hun faciliteiten en/of middelen overdragen aan programma’s die worden ontwikkeld en geïmplementeerd door openbare groepen of toevallige bezoekers.28

Deze vier modellen zijn verschillend, maar veel musea hebben elementen van elk in zich. Het ene model is niet beter dan het andere model. Noch zouden ze als progressieve stappen in de richting van een model van maximale participatie moeten worden gezien. Tot

27 Simon, The Participatory Museum, ii-iii. 28 Ibidem, 187.

(12)

12

slot moet in acht worden genomen dat musea doorgaans meestal niet samenwerken of geen autoriteit delen met willekeurige bezoekers. Met name de co-creative projects, collaborative projects en hosted projects zijn vaak gebaseerd op samenwerking met experts binnen het onderwerp, bijvoorbeeld werknemers van belangenorganisaties of professionals van buiten het museum. Desalniettemin gaat het hier wel om het delen van autoriteit met personen buiten de museummuren. Daarom wordt in dit onderzoek niet alleen de gedeelde autoriteit met bezoekers behandeld, maar komen ook deze andere samenwerkingen hier aan de orde.

Ook bij de representatie van het slavernijverleden wordt er op verschillende manieren en in verschillende gradaties autoriteit gedeeld. Smith pleit voor een actieve betrokkenheid van het publiek bij erfgoedkwesties.29 In 2007 werkte zij mee aan een publieksonderzoek naar de betrokkenheid van museumbezoekers bij tentoonstellingen over slavernij in het kader van de herdenking van tweehonderd jaar afschaffing van de slavernij in Engeland. Hierbij onderzocht ze de impact van de tentoonstellingen die in 2007 werden gehouden op openbare debatten over de erfenissen van deze geschiedenis. Het algemene doel was om te onderzoeken wat de reden is waarom bezoekers zich bezighouden met de traumatische geschiedenis om zo het tentoonstellingsbeleid en de praktijk voor het interpreteren en tentoonstellen van controversiële geschiedenissen te verbeteren.30

Erfgoeddeskundige Kalliopi Fouseki deed onderzoek naar de inspraak van gemeenschappen bij de totstandkoming van de tentoonstellingen in 2007. Ze interviewde gemeenschapsleden, gemeenschapsambtenaren, curatoren en ander museumpersoneel als onderdeel van het 1807 Commemorated project. Leden van de Afrikaans-Caribische gemeenschap beschouwden hun deelname aan de overlegvergaderingen als emancipatie van hun gemeenschappen en een gebaar van sociale rechtvaardigheid en erkenning. Daarom is het volgens Fouseki noodzakelijk dat de gemeenschap werd geraadpleegd. De leden van de adviesgroep ervoeren echter vaak frustratie, woede en teleurstelling tijdens en na de ontwikkeling van de tentoonstellingen van het 1807 Commemorated project, omdat het gemeenschapsoverleg niet altijd een democratisch proces was en de autoriteit bij de museummedewerkers bleef.31

29 Laurajane Smith, Uses of heritage (Londen 2006) 11.

30 Smith, ‘Man’s inhumanity to man and other platitudes of avoidance and misrecognition,’ 193.

31 Kalliopi Fouseki, ‘Community voices, curatorial choices’: Community consultation for the 1807 exhibitions,’

(13)

13 Doelstelling

Volgens Frisch komen de belangrijkste vraagstukken van oral history en publieksgeschiedenis aan bod in de praktijk, bijvoorbeeld bij het afnemen en transcriberen van interviews, het organiseren van een tentoonstelling of documentaire en ook bij het opstellen van een historisch script of tekst waarbij wordt gestreefd naar het bereiken van een algemeen publiek. Theorieën over zowel oral history als publieksgeschiedenis zijn veelal gebaseerd op de praktijk en putten uit aanzienlijke praktische ervaring en concrete voorbeelden. Frisch stelt dat het debat zich moet focussen op concrete voorbeelden. Deze benadering roept namelijk belangrijke kwesties op over cultuur, communicatie en politiek. Deze kwesties zijn vooral terug te zien in processen zoals de veranderende relatie tussen historicus en bron, tussen wetenschap en publiek discours, tussen dominante culturele vormen, aannames, instituties en de alternatieven vormen die de beoefenaars van deze methoden vaak hopen te bekrachtigen. De alternatieve vormen kunnen volgens hem het beste worden onderzocht aan de hand van concrete voorbeelden, niet zozeer omdat ze concreetheid als zodanig vereisen, maar omdat ze een precieze locatie vereisen in de culturele ruimte en de historische tijd. 32 Daarom wordt in dit onderzoek de rol van shared authority aan de hand van concrete voorbeelden uit de museale praktijk geanalyseerd.

Dit onderzoek richt zich op vier Amsterdamse musea die allen streven naar een inclusievere representatie van het Nederlandse koloniale slavernijverleden en daarbij samenwerkingen aangaan buiten de museummuren namelijk: het Tropenmuseum, Het Scheepvaartmuseum, het Amsterdam Museum en het Rijksmuseum. Deze vier musea besteden op verschillende manieren en in verschillende mate aandacht aan het onderwerp slavernij. Een museum is meer dan alleen collectie en tentoonstellingen en daarom worden ook publieksevenementen en de online omgeving onderzocht.

Het onderzoek betreft dus enkel samenwerkingsverbanden waarbij er al een zekere mate van interesse is in het koloniale slavernijverleden en shared authority. De uitkomsten van dit onderzoek zijn dus niet representatief voor hoe musea over het algemeen het Nederlandse slavernijverleden representeren of hoe de gemiddelde Nederlander over het onderwerp nadenkt. De geanalyseerde voorbeelden in dit onderzoek zijn niet alle samenwerkingen die musea aangaan, maar het betreft een selectie. Deze selectie is ten eerste gebaseerd op afwisseling binnen het onderzoek. Er is gekozen om een variatie in samenwerkingsvormen te onderzoeken die laat zien welke vormen shared authority aanneemt

(14)

14

in de museale praktijk. Ten tweede is de toegankelijkheid van bronmateriaal van invloed geweest op de keuze voor deze voorbeelden. Hier zal hierna verder op worden ingegaan.

Dit onderzoek is hoofdzakelijk gebaseerd op literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek in de vorm van interviews. De geïnterviewde medewerkers van de vier musea zijn Annemarie de Wildt van het Amsterdam Museum, Gundy van Dijk en Ernst van Keulen van Het Scheepvaartmuseum, Richard Kofi van het Tropenmuseum en Eveline Sint Nicolaas van het Rijksmuseum. Er is gekozen voor deze medewerkers, omdat zij zich allen bezighouden met een meer inclusieve representatie van het Nederlandse koloniale slavernijverleden in het museum waar zij werken. Daarnaast gaan zij daarbij samenwerkingsverbanden aan met mensen van buiten het museum.

Naast deze museummedewerkers heb ik personen geïnterviewd met wie zij hebben samengewerkt. Voor het Amsterdam Museum interviewde ik Simone Weimans, presentator bij de NOS en juryvoorzitter van de Amsterdamprijs voor de Kunst. Tijdens haar New Narrative Tour in het Amsterdam Museum besteedde zij aandacht aan de representatie van het koloniale verleden in het museum. In hoofdstuk twee volgt meer informatie over de New Narrative Tour. Voor Het Scheepvaartmuseum heb ik 25 bezoekers geïnterviewd bij het famille noire beeld. Verdere uitleg over dit beeld volgt in hoofdstuk drie. Aan de hand van de bezoekersinterviews volgt een analyse over hoe Het Scheepvaartmuseum bezoekers advies vraagt over het beeld. De interviews met bezoekers van Het Scheepvaartmuseum zijn anoniem en zijn daarom genummerd. Wat betreft Het Scheepvaartmuseum had ik graag in willen gaan op de antwoorden die tot dan toe waren ingeleverd door bezoekers bij het famille noire beeld en het educatieprogramma Onvrije Verhalen over slavernij, maar op mijn verzoek tot verder onderzoek hiervoor heb ik geen reactie ontvangen. Tot slot heb ik Nancy Jouwe geïnterviewd, omdat zij zich al acht jaar verdiept in het onderwerp slavernij en deelnam aan de klankbordgroep van het Tropenmuseum en de Denktank van het Rijksmuseum. Bij het Rijksmuseum was zij enkel de eerste sessie aanwezig. Toch is zij een belangrijke bron van informatie voor beide musea en heeft zij de mogelijkheid om vergelijkingen te maken tussen de samenwerkingsverbanden in beide musea.

Daarnaast had ik graag willen spreken met de beoordelingscommissie van de Nationale Museale Voorziening Slavernijverleden, het Ninsee en The Black Archives, maar ik heb van deze organisaties helaas geen reactie ontvangen. Ook publieksinterviews bij de tentoonstelling Heden van het Slavernijverleden waren niet mogelijk, omdat ik geen reactie meer heb ontvangen van het Tropenmuseum. Alle interviews voor dit onderzoek zijn met toestemming van de geïnterviewden opgenomen en vervolgens getranscribeerd.

(15)

15

Het eerste hoofdstuk van dit onderzoek betreft een historische context van de wijze waarop het koloniale slavernijverleden wordt verbeeld in musea en de veranderende publieke rol van musea. In het daaropvolgende hoofdstuk zal worden onderzocht hoe het Amsterdam Museum als stadsmuseum de diversiteit van de stad probeert weer te geven en hoe het museum daarbij gebruik maakt van shared authority. In het derde hoofdstuk staat de nieuwe koers die Het Scheepvaartmuseum inslaat centraal. Hierbij wordt onderzocht hoe het museum probeert om de glorieuze verhalen uit het verleden te nuanceren. Daarbij ligt de focus op de analyse over het net aangeschafte famille noire beeld dat daaraan moet bijdragen. In hoofdstuk vier wordt geanalyseerd op welke wijze het Tropenmuseum probeert te dekoloniseren en tevens autoriteit probeert de decentraliseren. Vanaf het begin van de tentoonstelling Heden van het slavernijverleden werd er nauw samengewerkt met experts. Ook nu de tentoonstelling geopend is, blijft het museum ontvankelijk voor commentaar. In het laatste hoofdstuk staat de aanloop naar de tentoonstelling over slavernij die in 2020 in het Rijksmuseum wordt geopend centraal. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de Denktank en de rol van het Rijksmuseum in een inclusieve representatie van het slavernijverleden op Wikipedia.

(16)

16

1. Historische context

Er is een trend onder musea waarneembaar waarbij ze steeds dichterbij de samenleving en het publiek lijken te staan, meer aandacht besteden aan participatie, meerstemmigheid, maatschappijkritiek en soms autoriteit delen door samenwerkingsverbanden aan te gaan met mensen buiten de museale sector. Waarom het juist bij het onderwerp slavernij belangrijk is om autoriteit te delen, valt enkel te begrijpen binnen de historische context van de Nederlandse omgang met het cultureel erfgoed van het Nederlandse slavernijverleden. Dit cultureel erfgoed is al het erfgoed dat door Europeanen, Afrikanen, Aziaten, Zuid-Amerikanen en hun nazaten in de context van de slavernij is ge(re)produceerd en wat nu te traceren valt. Het gaat hierbij om zowel materieel, immaterieel als mentaal erfgoed en betreft daarnaast de hedendaagse elementen die in de toekomst historische waarde kennen. Cultureel erfgoed is dynamisch en verandert mee met de context waarin het zich bevindt of met de houding die de cultuurdrager of onderzoeker ten aanzien van dit verleden aanneemt.33 Hieronder volgt een uiteenzetting van dit cultureel erfgoed binnen de veranderde historische context en de rol van musea bij de representatie van dit erfgoed.

De zeventiende eeuw tot medio de twintigste eeuw

De wijze waarop er in Nederland over koloniale slavernij werd gedacht, is door de eeuwen heen erg veranderd. Vanaf het begin van het kolonialisme was slavernij een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse koloniën en werd het neergezet als een positief verschijnsel dat volkomen anders was dan Afrikaanse, Aziatische en Indiaanse slavernij. Nederlanders zagen koloniale slavernij als een redmiddel voor Afrikanen en Aziaten tegen honger, massamoord, vreemde rituelen en krijgsgevangenschap op hun eigen continent.34 Ondertussen was slavernij in de Republiek bijna volledig verdwenen. Historicus Rik van Welie verbaast zich over deze merkwaardige paradox, waarbij de zeventiende-eeuwse Nederlanders erg trots waren op hun hard bevochten vrijheid en klimaat van tolerantie in de Republiek, terwijl ze tegelijkertijd honderdduizenden mensen uitbuitten in hun koloniën. In tegenstelling tot de goederen die werden gekocht en verkocht door de handelaren van de Oost-Indische Compagnie (VOC) en

33 Alex van Stipriaan, Aspha Bijnaar, Waldo Heilbron en Valika Smeulders, Op zoek naar de stilte. Sporen van

het slavernijverleden in Nederland (Leiden 2007) 34.

34 Piet Emmer, Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en

(17)

17

de West Indische Compagnie (WIC), kwamen tot slaaf gemaakten zelden in de Republiek. Volgens Van Welie verklaart dit gedeeltelijk waarom de publieke aandacht voor slavernij in de Nederlandse geschiedenis tot voor kort zo beperkt was.35 Het Nederlandse slavernijverleden wordt vaak in verband gebracht met de trans-Atlantische slavenhandel, maar ook in Nederlands-Indië was slavernij een fundamenteel onderdeel van de kolonie. Op verschillende manieren was de import van goederen afhankelijk van tot slaaf gemaakten. Toch is er nog steeds bewondering voor de VOC en worden de meeste negatieve aspecten van kolonialisme verbonden met de geschiedenis van de WIC en zijn Caribische bezittingen.36

Een andere verklaring voor de tot voor kort beperkte publieke aandacht voor het onderwerp is het slecht gedocumenteerde leven van de tot slaafgemaakten en het bronmateriaal dat vaak verloren ging. Geschiedschrijving ging ten tijde van de koloniale slavernij enkel over de bovenlaag van de samenleving. Tot slaaf gemaakte personen werden ontdaan van hun identiteit en werden gezien als productiemodel dat arbeid verrichtte. Ook lieten tot slaaf gemaakten zelf weinig documentatiemateriaal na, omdat zij doelbewust analfabeet werden gehouden. Kennis en verhalen werden daarom doorverteld in plaats van opgeschreven. Op deze wijze zette de orale cultuur zich voort. Het is daarom volgens Van Stipriaan voor de geschiedschrijving noodzakelijk om kennis te nemen van deze orale geschiedenis. Daarbij moet in acht genomen worden dat het gaat om een vertekende geschiedenis. Verhalen die nu worden opgetekend, zijn afkomstig uit doorvertellingen in plaats van primaire bronnen. Toch is deze geschiedenis belangrijk, want het gaat niet alleen om tastbare feiten, maar ook om andere relevante gegevens, zoals andere percepties, andere wijzen van beschrijven en andere interpretaties.37 Oral history en goede bronnenkritiek dragen bij aan de meerstemmigheid van de geschiedschrijving. Het is daarom volgens Van Stipriaan bovenal van belang dat de nazaten van de tot slaaf gemaakten betrokken zijn bij het verzamelen en interpreteren van bronnen.38 Voor een inclusieve representatie van het Nederlandse slavernijverleden is het dus noodzakelijk om samen te werken en autoriteit te delen met de nazaten van de tot slaaf gemaakten.

Nederland schafte de slavernij in Nederlands-Indië in 1860 af en regelde dit in 1863 voor Suriname en de Nederlandse Antillen. Snel ging het echter niet. Het belangrijkste thema van het debat over de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen

35 Rik van Welie, ‘Patterns of slave trading and slavery in the Dutch colonial world,’ in: Gert Oostindie red.,

Dutch Colonialism, migration and cultural heritage (Leiden 2008) 155–259, aldaar 155-156.

36 Reggie Baay, Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië (Amsterdam 2015) 16-17. 37 Van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte, 30.

(18)

18

was de vergoeding voor de slavenhouders, omdat alternatieven zoals contractarbeiders en vrije arbeid veel duurder waren dan slavenarbeid. Er werd een compensatie vastgesteld van 300 gulden voor elk vrijgemaakt persoon en een periode van tien jaar ingesteld waarbij voormalige tot slaaf gemaakten nog verplicht moesten werken voor de voormalige slavenhouders.39 Tijdens dit debat werd compensatie voor de voormalige tot slaaf gemaakten uitgesloten, want zij hadden volgens de voormalige slavenhouders immers al die tijd voedsel, onderdak, kleding en medische zorg gekregen.40

Het verlichte wereldbeeld, waarin vrijheid tot een universeel principe werd verheven en ratio boven religie werd gesteld, had een paradoxale rol binnen de visie op slavernij. Enerzijds droeg het bij aan de afschaffing van de slavernij. Anderzijds vormde het de basis voor een nieuwe ideologie, namelijk het moderne wetenschappelijke racisme. ‘Beschaving’ vormde binnen deze ideologie het onderscheidend criterium waarin het blanke ras bovenaan in de hiërarchie stond en het zwarte ras dat zich tot slaaf had laten maken, en daarom primitief was, onderaan stond. Dit leidde tot paternalisme en gelegitimeerde exploitatie. Volgens Van Stipriaan is dat ‘een vorm van culturele schizofrenie die tot de erfenis van de slavernij kan worden gerekend’.41 De mentale erfenis van deze ideologie is terug te zien in het volgende citaat van de Nederlandse historicus C.K. Kesler uit de jaren twintig van de vorige eeuw:

‘Trotsch mag men zijn - behoudens de ieder geboden menschelijke bescheidenheid - op wat men zelf gedaan heeft, op wat men tot stand bracht, om de gemeenschap vooruit te brengen, eigen geluk en dat der mede-menschen te bevorderen. En dit aanvaardende, zal de Afro-Amerikaan, die nadenkt en de hand in eigen boezem steekt, moeten zeggen: “Voor mijn land en volk heb ik zoo goed als niets gedaan; wat daar is, is, hoe gebrekkig dan ook, gewrocht door blanken.”’42

Volgens Van Stipriaan is dit citaat in meerdere opzichten veelzeggend over de erfenis van het Nederlandse slavernijverleden. Er wordt namelijk volledig voorbij gegaan aan het erfgoed van de tot slaaf gemaakten zelf en het laat de mentale dimensie van het erfgoed zien. Daarnaast wordt het slavernijverleden of degene die hiervoor verantwoordelijk is niet genoemd, wat

39 Pepijn Brandon, ‘Slavernij: Een blinde vlek in de geschiedschrijving,’

http://socialisme.nu/blog/nieuws/36381/slavernij-een-blinde-vlek-in-de-geschiedschrijving/ (geraadpleegd 12 november 2018).

40 Emmer, Het zwart-wit denken voorbij, 21-22.

41 Alex van Stipriaan, ‘Hunne vrijmaking zou zoo veel geld kosten,’ Trouw (31 maart 2001).

42 C.K. Kesler, ‘Naar aanleiding van ‘De neger en zijne cultuurgeschiedenis,’ De West-Indische Gids 8:9 (1926)

(19)

19

volgens Van Stipriaan duidt op een taboe of stilte. Ook getuigt het volgens hem van een paternalistische, zo niet racistische visie.43 Binnen de koloniale verhoudingen werd zoveel mogelijk focus gelegd op een harmonieuze toekomst in plaats van op het slavernijverleden dat misschien wel onrust en agressie zou kunnen opwekken.44 Volgens historicus Pepijn Brandon werd de relatie tussen de trans-Atlantische slavernij en de Nederlandse rijkdom bewust verzwegen en was dit ‘misschien wel de grootste witwasoperatie in de Nederlandse geschiedenis’. Als bron voor de Nederlandse welvaart worden vaak de ‘koopmansgeest’ of de ‘VOC-mentaliteit’ genoemd, maar dat een deel van deze welvaart voortkwam uit slavenhandel en slavernij kreeg nauwelijks ruimte in de Nederlandse geschiedenis.45

Archieven, musea en bibliotheken kwamen op in de negentiende eeuw en fungeerden als steunpilaren voor de Nederlandse natiestaat. Documenten, artefacten en verbeeldingen zijn bijna volledig verzameld, beheerd en gepresenteerd door witte mensen. Deze eenzijdigheid kan leiden tot een spiraal van zelfbevestiging en vertekende zelfingenomenheid.46 Musea verzamelden en toonden het nationale erfgoed waar Nederland trots op kon zijn. In dezelfde periode werden volkenkundige musea opgericht, waarin aan de hand van etnografische artefacten werd gerepresenteerd hoe ‘de Ander’ leefde. Er werd een tegenstelling gemaakt tussen de moderne Europeaan en de primitieve ‘Ander’. Ook de wetenschap ondersteunde deze tegenstelling.47 Deze spiraal van zelfbevestiging en vertekende zelfingenomenheid hield sterk verband met de Westerse raciale theorieën waarmee kolonialisme en slavernij gelegitimeerd werden. Vanuit het eigen waargenomen perspectief had het Westen een wetenschappelijke, technologische, economische en militaire voorsprong en daarom achtten Europeanen zich superieur aan de rest van de wereld. Omdat de rest van de wereld een gekleurde huid had, legden Europeanen al snel het verband tussen inferioriteit en huidskleur.48 Dit wereldbeeld kan worden beschouwd als mentaal erfgoed en had grote invloed op de wijze waarop er over slavernij werd gedacht. Ook in het hedendaags racisme is de erfenis van dit mentale erfgoed nog steeds zichtbaar.

43 Van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte, 1.

44 Alex van Stipriaan, ‘Hunne vrijmaking zou zoo veel geld kosten,’ Trouw (31 maart 2001). 45 Pepijn Brandon, ‘Slavernij: Een blinde vlek in de geschiedschrijving,’

http://socialisme.nu/blog/nieuws/36381/slavernij-een-blinde-vlek-in-de-geschiedschrijving/ (geraadpleegd 12 november 2018).

46 Van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte, 18. 47 Ibidem, 31.

(20)

20 Na 1950

Vanaf het midden van de vorige eeuw kreeg de functie van het museum als steunpilaar voor de Nederlandse natiestaat langzamerhand steeds meer kritiek. Door migratie vanuit de voormalige koloniën, massamedia en groeiend toerisme kwam de wereld van ‘de Ander’ steeds dichterbij. Als gevolg van deze kritiek pasten musea hun beleid aan. Na de dekolonisatie kwam een groot aantal nazaten van tot slaaf gemaakten naar Nederland en tijdens de twintigste eeuw is er veel onderzoek verricht naar het Nederlandse slavernijverleden. Oude zekerheden werden ondermijnd en het Nederlandse zelfbeeld van het kleine tolerante land dat meedeed met de grote spelers begon barsten te vertonen. Dit veranderde ook de kijk op het verleden en de opvatting over wat als erfgoed van het slavernijverleden werd beschouwd.49 Nederlanders afkomstig uit Suriname en de Antillen voerden actie en stelden het onderwerp slavernij aan de kaak. Hierdoor werd het Nederlandse slavernijverleden een thema in het publieke en politieke debat. In 2001 sprak voormalig minister Roger van Boxtel op een antiracismeconferentie van de Verenigde Naties namens de Nederlandse regering gevoelens van ‘deep remorse ’ uit over het Nederlandse slavernijverleden. In 2002 werd er een nationaal slavernijmonument opgericht en het jaar daarop werd het Nationaal Instituut Nederlandse Slavernijverleden en Erfenis (Ninsee) geopend.50 Ook een klein slavernijmuseum maakte deel uit van het Ninsee, maar moest zijn deuren sluiten nadat de nationale subsidie werd ingetrokken in 2012.51

Ondanks de toename van onderzoek tijdens de laatste decennia is het Nederlandse slavernijverleden nog altijd een onderbelicht onderwerp. Volgens van Stipriaan heerst er een stilte over het Nederlandse slavernijverleden die het historisch bewustzijn vertekent: ‘Niet alleen wordt het historisch trauma van de erfgenamen van de slavernij ontkend, evenals het aandeel dat onze voorouders daarin hebben gehad, ook de impact die de slavernij op de Nederlandse samenleving heeft gehad en nog steeds heeft, wordt verdoezeld.’ Dit valt volgens hem te verklaren vanuit een historisch taboe gevoed door angst.

49 Van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte, 23. 50 Ibidem, 1.

51 Annemarie de Wildt, ‘From Multiculturalism to (Super)diversity: Examples from the Amsterdam Museum’ in:

Christopher Whitehead, Susannah Eckersley, Katherine Lloyd, & Rhiannon Mason eds., Museums, Migration

(21)

21

De prominente rol van slavernij in de geschiedenis van de VOC was ook begin 2000 nog niet doorgedrongen tot het Nederlandse collectieve geheugen.52 In 2002 werd het vierhonderd-jarig bestaan van de VOC groots gevierd met tentoonstellingen en dagjes uit. Bijzaken werden volgens schrijver Ewald Vanvugt uitvoerig belicht, maar de drie grote pijlers van het bedrijf, namelijk militair geweld, mensenhandel en opiumhandel bleven onbesproken: ‘Ook op Java komen slaven voor, maar toelichting ontbreekt, want bij uitweidingen over de slavernij in Oost-Indië gaat al gauw ‘de fun van de history af.’’53 In vergelijking tot het grote aantal publicaties over de trans-Atlantische slavenhandel werd er weinig geschreven over slavernij in Azië. De Amerikaanse historicus Markus Vink sprak over een ‘history of silence’. Zijn onderzoek zorgde voor een toename van het aantal publicaties over slavernij in voormalig Nederlands-Indië.54 In 2015 kwamen twee belangrijke publicaties over slavernij in Nederlands-Indië uit, van historici Reggie Baay en Matthias van Rossum, die een groter publiek bereikten.55 Met name het werk van Baay heeft veel teweeggebracht bij de Indische gemeenschap. Toch wordt er ook nu binnen de Indische gemeenschap nauwelijks over slavernij gesproken. Volgens Jouwe is de Indische herinneringscultuur vooral gekoppeld aan het trauma van de Tweede Wereldoorlog. Daar zit volgens haar alle aandacht, energie en kennisproductie.56

Identiteit is een belangrijk thema binnen de discussie over de Nederlandse geschiedenis. Een van de bestanddelen van identiteit is een gevoel van oorsprong. De identificatie van een individu, groep of gemeenschap ligt hierbij in een gezamenlijk verleden. Op deze wijze kan de geschiedschrijving zowel bindend als polariserend werken. Individuen en groepen positioneren zich graag zo voordelig mogelijk in relatie tot ‘de Ander’ en daarbij kunnen stereotyperingen en verzwijgingen een rol spelen. In situaties van machtsongelijkheid kan dit vertekende beeld als waarheid worden gezien. Eeuwen van slavernij en kolonisatie hebben zo geleid tot een structureel vertekend beeld en versteende identiteiten. In Nederland wordt dit pas sinds het einde van de twintigste eeuw bediscussieerd.57 Thema’s als het verzwegen verleden en het eenzijdige perspectief beheersen de discussies over het gedeeld

52 Reggie Baay, ‘Over deze Nederlandse slavernijgeschiedenis hebben we het nooit,’ De Correspondent (19

oktober 2017) https://decorrespondent.nl/7479/over-deze-nederlandse-slavernijgeschiedenis-hebben-we-het-nooit/3043775052153-27635759.; Van Welie, ‘Slave Trading and Slavery in the Dutch Colonial Empire,’ 47-48.

53 Ewald Vanvugt, Roofstaat. Wat iedere Nederlander moet weten (Amsterdam 2016) 716.

54 Markus Vink, ‘The World’s Oldest Trade: Dutch Slavery and Slave Trade in the Indian Ocean in the

Seventeenth century,’ Journal of Wold History 14:2 (2003) 133-177, aldaar 133. ; Piet Hagen,

Koloniale oorlogen in Indonesië̈. Vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing (Amsterdam 2018) 483.

55 Reggie Baay, Daar werd iets gruwelijks verricht.; Matthias van Rossum, Kleurrijke tragiek. De geschiedenis

van slavernij in Azië onder de VOC (Hilversum 2015).

56 Nancy Jouwe. Geïnterviewd door Eline Palthe. Utrecht, 17 december 2018. 57 Van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte, 17.

(22)

22

verleden. De Britse historicus John Tosh stelt dat de geschiedenis van het publiek identiteitsbepalend is. Volgens hem biedt geschiedenis twee verschillende vormen van emancipatie. Aan de ene kant kan geschiedenis worden gebruikt om het gevoel dat je tot een groep behoort te versterken (of het nu een natie of een gemeenschap is) door middel van gedeelde verhalen uit het verleden. Aan de andere kant kan geschiedenis de macht versterken door de beschikbare intellectuele hulpbronnen voor burgers te vergroten. In de praktijk is dit onderscheid volgens hem verre van duidelijk, maar geeft het niettemin een significante afbakening weer: de eerste vorm neigt naar retorische bevestiging, terwijl de tweede vorm over intellectuele emancipatie gaat.58

Tegenwoordig staat het museum dichter bij het publiek en de samenleving en is er ruimte voor participatie, specifieke doelgroepen en maatschappijkritiek. Deze verandering kan volgens Van Stipriaan nieuwe en voorheen verzwegen informatie van kennis en erfgoed opleveren.59 Musea hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in de representatie van het cultureel erfgoed van het Nederlandse slavernijverleden. Het is pas recentelijk dat historici zien hoe het aanhoudende en toenemende verzet onder nazaten van tot slaaf gemaakten de druk op de afschaffing van de slavernij heeft vergroot. Dit in tegenstelling tot de passieve wijze waarop tot slaaf gemaakten aanvankelijk werden neergezet binnen het proces van de afschaffing.60 Niet de toenemende beschaving, maar de druk van economische omstandigheden, het slavenverzet en de buitenlandse concurrentie hebben er voor gezorgd dat Nederland uiteindelijk de slavernij afschafte.61

58 John Tosh, Why history matters (Basingstoke 2008), ix. 59 Van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte, 33.

60 Alex van Stipriaan, ‘Hunne vrijmaking zou zoo veel geld kosten,’ Trouw (31 maart 2001). 61 Pepijn Brandon, ‘Slavernij: een blinde vlek in de geschiedschrijving,’

http://socialisme.nu/blog/nieuws/36381/slavernij-een-blinde-vlek-in-de-geschiedschrijving/ (geraadpleegd 12 november 2018).; Emmer, Het zwart-wit denken voorbij, 21.

(23)

23

2. Het Amsterdam Museum

Het Amsterdam Museum omschrijft zichzelf als ‘de schatkamer van de stad’ en heeft een collectie van ongeveer 100.000 voorwerpen. Het museum opende in 1926 en verhuisde in 1975 naar het pand waar het museum momenteel is gehuisvest, namelijk het voormalig Burgerweeshuis midden in het centrum van Amsterdam. Aanvankelijk stond het museum bekend als het ‘Amsterdam Historisch Museum’, maar in 2011 veranderde deze naam in het ‘Amsterdam Museum’. Met deze verandering toonde het museum dat bezoekers niet alleen kunnen leren over het verleden, maar ook over het heden en de toekomst.62 Het Amsterdam Museum vergaart, conserveert en deelt als historisch stadsmuseum de informatie over de Amsterdamse geschiedenis en de Amsterdamse cultuur.

Met de veranderingen in het dagelijks leven in de stedelijke samenleving verandert ook de positie van het stadsmuseum. Momenteel werkt het Amsterdam Museum aan verschillende projecten waarbij het museum in dialoog gaat met het publiek en de Amsterdammers om erachter te komen hoe het museum een relevant instituut kan blijven voor de stad.63 Het museum streeft hierbij het ideaal na van een meerstemmige stadsgeschiedenis en multicultureel erfgoed is daarbij een belangrijk thema. Dit erfgoed komt samen in de objecten, maar ook in de verklaringen en context van de multiculturele stad.64 Om deze verhalen te verzamelen, treden conservatoren buiten de museummuren en gaan ze in de stad op zoek naar verhalen van de bewoners van Amsterdam. Door middel van oral history proberen zij toegang te krijgen tot de leefwereld van groepen in de stad die tot dan toe zelden of nooit aan bod kwamen in de geschiedschrijving.65 Het museum richt zich daarbij niet op het exclusieve verhaal van een groep mensen, maar focust zich op de culture clashes tussen de nieuwkomers en de ingezetenen.66

Het slavernijverleden is een thema dat inzicht biedt in het belang van meerstemmigheid bij de representatie van cultureel erfgoed. Het Amsterdam Museum schenkt op verschillende plekken in het museum aandacht aan het slavernijverleden en probeert

62 Stadsmuseum van Amsterdam, https://www.amsterdammuseum.nl/over-ons/stadsmuseum-van-amsterdam

(geraadpleegd 3 februari 2019).; De geschiedenis van het gebouw: Van klooster naar weeshuis tot museum,

https://www.amsterdammuseum.nl/over-ons/de-geschiedenis-van-het-gebouw (geraadpleegd 3 februari 2019).

63 New Narratives at the Amsterdam Museum: Imara Limon, http://curatorsintl.org/events/new-narratives

(geraadpleegd op 17 december 2018).

64 Ed Taverne, Paul Knevel en Sebastian Dembski, ‘Musea buiten de muren. Interview met Paul Spies, directeur

Amsterdam Museum, en Paul van de Laar, adjunct-directeur en hoofd collecties Museum Rotterdam,’

Stadsgeschiedenis 6:2 (2011) 201-216, aldaar 201.

65 Ibidem, 201. 66 Ibidem, 214.

(24)

24

binnen dit onderwerp meerdere aspecten te belichten door samenwerkingsverbanden aan te gaan, waarbij het museum in verschillende mate autoriteit deelt. Hoe het Amsterdam Museum dit in de praktijk bewerkstelligt en welke uitdagingen het museum daarbij tegenkomt, worden in dit hoofdstuk onderzocht aan de hand van twee voorbeelden, namelijk Het Slavernijspoor in de tentoonstelling De Gouden Eeuw, proeftuin van onze wereld en de New Narrative Tours van het onderzoeksproject New Narrative.

Het Slavernijspoor

In december 2012 opende het Amsterdam Museum de tentoonstelling De Gouden Eeuw, proeftuin van onze wereld ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de Amsterdamse Grachtengordel. Niet alleen bestond de grachtengordel in 2013 vierhonderd jaar, het was ook het jaar waarin het 150 jaar geleden was dat Nederland de slavernij afschafte in Suriname en de Antillen. In plaats van een aparte tentoonstelling over slavernij te maken, besloot het museum het onderdeel Het Slavernijspoor toe te voegen aan de al bestaande tentoonstelling over de Gouden Eeuw.

Ter voorbereiding hierop liep conservator Annemarie de Wildt met een groep van twintig nazaten van tot slaaf gemaakten door de tentoonstelling De Gouden Eeuw en vroeg ze hen daarbij naar hun mening over de tentoonstelling. De Wildt selecteerde daaruit vervolgens een aantal reacties. Op stoffen afkomstig uit Het Koto Museum in Paramaribo werden de reacties van de nazaten geprint, waaronder die van winti-priesteres Marian Markelo: ‘Als ik langs de grachten loop, zeg ik wel eens: Ik ben ook een beetje eigenaar van dit pand, want mijn voorouders hebben er hard voor gewerkt. Onbetaalde arbeid’. Over het schilderij Waterlant schreef de Surinaamse kunstenares Iris Kensmil: ‘Het ziet er zo lieflijk uit, maar juist daarom denk ik meteen aan wat je níet ziet: de slavenverblijven, de wrede straffen en de weglopers die achtervolgd werden.’67 De definitieve selectie van de bijdragen werd door De Wildt gemaakt, waardoor het samenwerkingsverband top-down bleef. De conservator en de nazaten van tot slaaf gemaakten stonden niet op gelijke voet, maar de nazaten hadden wel veel invloed op het eindresultaat. Dit is een voorbeeld van een door Simon beschreven collaborative project, waarin personeelsleden samenwerken met partners uit een gemeenschap om nieuwe programma's of tentoonstellingen te ontwikkelen. Er is hier geen sprake van shared authority zoals Frisch het concept beschreef, want dit vereist een

(25)

25

samenwerkingsvorm waarbij beide partijen op gelijke voet samenwerken.68 De nazaten werden niet bij het hele proces betrokken, maar hadden eerder een soort adviserende rol. Wel is er sprake van een tweede vorm van shared authority, zoals Henrichs die beschrijft, waarbij er wel samengewerkt wordt met het publiek, maar de verhouding nog steeds top-down is.69

Het kiezen van de juiste personen om mee samen te werken, is volgens De Wildt een ongelooflijk ingewikkeld proces: ‘Het is niet zo dat ik bij zo’n slavernijtentoonstelling eerst een soort geheel representatief onderzoek ga doen van wie zijn nu de nazaten van slaven in Amsterdam? Het gaat vaak ook intuïtief. Je wilt mensen van verschillende leeftijden, mannen en vrouwen, mensen die zich er in verdiept hebben, zoals Leo Balai, of mensen die er misschien wel bijna nooit over na hebben gedacht. Je wilt natuurlijk ook een interessant verhaal. Je wilt mensen die daar iets verrassend of iets interessants over zeggen of iets waar je zelf nog nooit zo bij had stilgestaan.’70 Paul Spies, voormalig directeur van het Amsterdam Museum, benadrukt het belang van het kritisch vermogen van conservatoren om de verhalen die binnenkomen af te wegen, te situeren en te verbinden met de al bekende thema’s en verhaallijnen: ‘Onze conservatoren proberen vanuit hun kennis en ervaring het nieuwe materiaal in een historische context te plaatsen en toetsen daarmee als het ware de authenticiteit van het verhaal. Daarmee kan je aangeven of deze persoon een uitzonderlijk of een generiek verhaal heeft.’71 Dit is volgens Spies belangrijk, omdat anders de buitengewone verhalen een eigen leven gaan leiden. Dat is een probleem, want de volgende generatie historici is afhankelijk van de verhalen die deze generatie optekent. Werken met shared authority is daarom volgens Spies een ‘verdomd zware taak’ als je het goed en zorgvuldig wilt doen.72

Alvorens het museum autoriteit deelt, bepalen de werknemers van de instelling met wie zij willen gaan samenwerken. Het verzamelen van nieuwe verhalen begint dus al bij deze selectie, waarbij het museum de autoriteit heeft over wie deelneemt aan de discussie en wie niet. Elk samenwerkingsverband is op deze manier een keuze van het museum. Dit betekent dat nog voordat de samenwerking begint de grootste selectie al door het museum is gemaakt. Dat deze selectie wordt gemaakt door het museum zelf en niet door de gemeenschap valt te begrijpen vanuit organisatorische redenen. Het is echter belangrijk dat museummedewerkers zich bewust zijn van de invloed van deze schifting als zij werken met shared authority. Wat

68 Frisch, A shared authority, xx.

69 Henrichs, ‘Historisch denken of het verleden beleven, public history en musea,’ 15. 70 Annemarie de Wildt. Geïnterviewd door Eline Palthe. Amsterdam, 21 november 2018. 71 Taverne, Knevel en Dembski, ‘Musea buiten de muren,’ 211.

(26)

26

betreft het Amsterdam Museum is het van belang om de verschillende stemmen die de stad rijk is te vangen en deze vervolgens op een manier te representeren die binnen de historische context past en recht doet aan de werkelijkheid. Door ruimte te bieden aan verschillende perspectieven wordt deze stadsgeschiedenis inclusiever.

Het Slavernijspoor is een goed voorbeeld van de wijze waarop het Amsterdam Museum in samenwerking met inwoners van Amsterdam de verschillende culturen in de stad en de verwevenheid daarvan met de stadscultuur representeert. Niet het exclusieve verhaal van een groep, maar de culture clashes in de stad zijn volgens Spies het uitganspunt.73 Het Slavernijspoor brengt enige nuance aan in het verhaal van het Amsterdam Museum als ‘schatkamer van de stad’, waarin veel nadruk wordt gelegd op de Gouden Eeuw. Het Slavernijspoor vult het verhaal over de Gouden Eeuw niet alleen aan met extra informatie en voorwerpen, maar tevens met de meningen en emoties van nazaten van tot slaaf gemaakten die nu in Nederland wonen. Door nazaten van tot slaaf gemaakten te laten reageren op de bestaande tentoonstelling over de Gouden Eeuw geeft het Amsterdam Museum de spanning weer bij de vraag: ‘Wiens Gouden Eeuw was dit?’ Enerzijds is er het glorieuze verhaal van de handel die Amsterdam tot een wereldstad maakte, anderzijds is er het verhaal van de mensen die hiervoor werden uitgebuit. Zo maakt het Amsterdam Museum door middel van samenwerking met de nazaten van tot slaaf gemaakten het verhaal over de Gouden Eeuw inclusiever. Het samenwerkingsverband is echter nog steeds top-down en daarom is er geen sprake van shared authority zoals Frisch beschrijft. Dit collaborative project draagt wel als een vorm van shared authority bij aan de meerstemmigheid van het verhaal en aan de relevantie van het Amsterdam Museum als instituut in een steeds multiculturele stad.

New Narrative Tour

Tijdens het onderzoeksproject New Narrative (2017-2022) doet het Amsterdam Museum onderzoek naar het vergroten van de inclusiviteit en meerstemmigheid in het museum en houden werknemers zich bezig met kennisuitwisseling over diversiteit, taalgebruik, museale vernieuwing en publieksprogramma’s.74 Een van de onderdelen van het New Narrative project is de New Narrative Tour die regelmatig plaatsvindt in het museum. De New Narrative Tour is een voorbeeld van Simons hosted projects, waarbij het museum

73 Taverne, Knevel en Dembski, ‘Musea buiten de muren,’ 214.

74 Over New Narratives: Naar een steeds inclusiever stadsmuseum, https://hart.amsterdam/nl/page/594329

(27)

27

gastrondleiders uitnodigt, zoals schrijvers, journalisten, artiesten, programmamakers en fotografen die verschillende thema’s behandelen als gender, religie, gedeelde geschiedenis en cultuur.75 In de serie rondleidingen herschrijft het Amsterdam Museum verhalen die culturele instellingen presenteren over de gedeelde geschiedenis. De gastrondleiders zijn vrij om hun eigen rondleiding samen te stellen. Zij geven hun mening over museumstukken en nodigen bezoekers uit om te reflecteren op deze onderwerpen. Het Amsterdam Museum probeert op deze manier een inclusief museum te worden dat ruimte biedt voor verschillende perspectieven in de collectie, presentatie en programmering van het museum.76 Het museumpersoneel en de rondleider staan bij dit samenwerkingsverband op gelijke voet, waarbij het Amsterdam Museum tijdelijk autoriteit overdraagt aan de gastrondleider.

De New Narrative Tours startten in de zomer van 2016 tijdens de Gaypride toen verschillende vrijwilligers uit de LHBTQI+ gemeenschap rondleidingen gaven. In oktober van dat jaar kregen zij een vervolg gedurende de tentoonstelling Zwart Amsterdam die werd gepresenteerd in het kader van de eerste editie van de Black Achievement Month. De New Narrative Tours trokken tijdens de tentoonstelling Zwart Amsterdam een nieuw publiek dat aangaf normaliter nooit een museum te bezoeken. De samenwerking met grassroots bewegingen bleek daarin cruciaal te zijn. Tijdens de rondleidingen vonden er levendige discussies plaats wat het personeel aanzette tot nadenken over het vergroten van de meerstemmigheid in het museum.77

Een van de rondleiders gedurende de Black Achievement Month in 2018 was Kimberly Willems. Zij stelt: ‘Veel mensen realiseerden zich niet dat een tentoonstelling in een museum subjectief is. Samengesteld door een curator, die zijn eigen keuzes maakt en zijn eigen bias heeft. Wat je ziet is niet de waarheid.’ Het viel haar op dat in de tentoonstelling Wereld-Stad de moord op Theo van Gogh een prominentere plek heeft dan het slavernijverleden. Een foto die gemaakt is net nadat de aanslag op Van Gogh had plaatsgevonden, staat in het museum tegenover het boek Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana van J.G. Stedman met projecties van bladzijden uit het boek op de wand. Volgens Willems illustreert het de misrepresentatie van het slavernijverleden. Het boek en de projecties staan in een donkere hoek, waardoor de bladzijden niet goed leesbaar zijn. De wijze waarop het slavernijverleden is gepresenteerd, beïnvloedt volgens haar

75 Simon, The Participatory Museum, 187.

76 New Narratives Tours: Andere verhalen, https://hart.amsterdam/nl/page/637168 (geraadpleegd op 20

december 2018).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

22 In zijn commentaar keert het CRPH zich tegen het substituted decision-making regime op grond waarvan vertegenwoordigers van personen met een handicap de beslissingen nemen

Schematische weergave van de determinanten die van invloed zijn op de eigen- effectiviteitsverwachting Eigen- effectiviteitsverwachting Omgevingsfactoren Familie Stimuleren

De Rotterdamsche Chemische Kring en de Chemie Historische Groep organiseren op zaterdagmiddag 12 januari een mini-excursie naar het Nationaal Jenevermuseum Schiedam.. Wij doen dit

Hoe kon Zuid-Afrika het verleden afsluiten en zijn overgang naar een nieuwe democratie maken en welke parallellen zijn er te trekken met andere landen in een min of meer

Wel komen er geleidelijk meer aankloppen.” Daarnaast vinden ook veel en almaar meer allochtonen de weg naar de Wel- zijnsschakel in Hoboken. Vooral voor autochtonen blijkt de

verdachte en raadsman hebben in beginsel recht op inzage van de processtukken, de verdachte moet in principe worden gehoord voordat er een ingrijpende beslissing in zijn nadeel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Sindsdien wordt de relatie met Zimbabwe gekenmerkt door een kribbige rivaliteit met president Mugabe, die het niet kan verkroppen dat hij zijn leidende rol in Zuidelijk Afrika