• No results found

HET STREVEN NAAR RECHTSZEKERHEID

In document SE HIIWELlJKSORDSNRftltTIE (pagina 42-47)

In hoeverre is door de reglementeering van den deskundigen bijstand de geldigheid gewaarborgd van a l l e op Java gesloten huwelijken?

De vraag splitst zich in twee andere:

I. Hoe staat het met de huwelijken, bij welker sluiting geen deskundige hulp wordt ingeroepen ? II. Is de regeling, zooals zij door de ordonnantie

geschiedde, voldoende om de geldigheid te ver-zekeren van de huwelijken, waarbij een des-kundige de leiding heeft?

De huwelijken, sub I bedoeld, vallen geheel buiten het gebied der ordonnantie. Uit wat wij in ons eerste hoofdstuk schreven, biijkt dat alleen wali-hakim-huwelijken in Indie zonder deskundige hulp tot stand komen : optreden van eenen wali-nasab zonder leiding komt niet voor. En als wali hakim treedt steeds een persoon op die van overheidswege voor deze taak is

aangewezen, bij welke aanwijzing natuurlijk op de vereischte kundigheid gelet wordt.

Eene speciale regeling ten opzichte van deze huwe-lijken was uit een oogpunt van rechtszekerheid dus niet noodig.

Wat de tweede vraag betreft, zoo spreekt het wel van zelf, dat bij de benoeming der huwelijksbeambten er op gelet zal worden, dat zij de vereischte kundig-heid bezitten. Welke waarborgen zijn er echter, dat zij hunne wetenschap werkelijk zullen toepassen, de vormvereischten nakomen, de huwelijksbeletselen in acht nemen? De beantwoording van deze vraag levert m. i. een nieuw bewijs, dat de ordonnantie het adat-recht onveranderd heeft gelaten. Was immers aan de huwelijksbeambten eene rol toebedeeld, gelijkstaande met die van onze ambtenaren van den burgerlijken stand, m.a. w. was het totstandkomen van een huwe-lijk niet mogehuwe-lijk zonder hunne medewerking, dan zouden zij natuurlijk ook verplicht zijn, deze mede-werking te verleenen zoo dikwijls partijen het ver-langden, tenzij zij zich op eene uitdrukkelijke wette-lijke bepaling, in rang minstens met de ordonnantie gelijkstaande, beroepen konden te hunner verontschul-diging. En eene zoodanige bepaling (overeenkomende dus met onze art. 126 enz. B. W.) bestaat niet.

Nu de ordonnantie echter in dit opzicht alles bij het oude gelaten heeft, vindt de zaak eene bevredi-gende oplossing. De medewerking van den huwelijks- i beambte steunt op eene overeenkomst met de partijen, hetzij deze bestaat in eene machtiging dan wel in eene opdracht om toezicht te oefenen. In het al dan niet aangaan dezer overeenkomst is de

huwelijks-beambte volkomen vrij, — tegenover de partijen althans. Van ouds nu wordt alle medewerking ge-weigerd, indien het blijkt, dat er tegen het huwelijk wettelijke bezwaren bestaan. De zaak kan bij instruc-tie geregeld worden ; ze kan ook veilig in de aanstel-ling als beambte stilzwijgend begrepen geacht worden.

Het disciplinaire toezicht van de hoogere geestelijkheid en van den Regent waakt voor de richtige nakoming:

het altijd dreigend ontslag is een krachtig middel om de beambten steeds hunnen plicht getrouwelijk te doen vervullen.

Had niet hiernaast eene strafbepaling aanbeveling verdiend? Zulke strafbepalingen zijn in het Indisch recht niet onbekend. Zie b. v. boven pag. 16. Men vgl. ook art. 391 van het Ontwerp-Strafwetboek voor Inlanders (1901) i).

i) Al. 2 hiervan luidt: Hjj die krachtens de hem bij alge-meene verordening of door de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken der inlanders toegekende bevoegdheid iemands huwelflk sluit, wetende dat daartegen eenig [ander] wettig beletsel bestaat, wordt gestraft enz.

Het artikel schijnt alleen voor de huweln'ksbeambten ge-schreven te zijn, maar is door de niet gelukkige redactie m.i.

ook op iederen dilettant-huwelijkssluiter (overtreder der ordon-nantie!) toepasselijk. Terecht, daar immers de medewerking van zulk eenen dilettant op zich zelf het huwelijk niet vitieert.

Eene eventueele redactiewijziging zal deze ruime toepassing buiten twijfel moeten stellen.

Bjj het neerschrijven van de uitdrukking: „iemands huwelijk sluit", schijnt gedacht te zy'n aan de opvatting — VAN DEN BERG, die de rol van den Inlandschen huweln'ksbeambte gelijkstelt aan die van den Europeeschen ambtenaar van den burgerlijken stand. In elk geval dient deze redactie vervangen te worden

Tegen het stellen eener zoodanige strafbepaling kan theoretisch geen bezwaar bestaan. Practisch rijzen echter groote moeilijkheden, wanneer men niet, zoo-als de keur van Sumatra's Westkust, zich tot een enkelen willekeurigen greep wil bepalen, of, zooals het wetboek, eene algemeene formule wil kiezen, die in hare onbepaaldheid voor geene toepassing vatbaar is. Mij althans wil het voorkomen, dat eene straf-bepaling moet worden voorafgegaan door eene uit-drukkelijke vermelding der strafbare feiten, en dat niet in algemeene bewoordingen, maar in eene tot in bijzonderheden afdalende opsomming. Want de strijd-vragen in het adatrecht zijn talrijk, en geven tot afwijking, ook te goeder trouw, gereede aanleiding.

Men denke b. v. aan de zich wijzigende opvatting omtrent den duur der idat enz.

Men zou geneigd kunnen zijn te vragen of derge-lijke moeilijkheden zich dan thans niet voordoen, en of daardoor de rechtszekerheid niet ernstig in gevaar wordt gebracht. Het antwoord kan geruststellend zijn.

De band, die er bestaat tusschen de priesterraden, hoogste rechters in huwelijkszaken, en het corps der huwelijksbeambten, maakt dat hunne opvattingen eene voortdurende wisselwerking op elkander uitoefe-nen. En zoo kan eene „constante jurisprudentie" eenen

door eene omschrijving van de rol des huwelijkssluiters; anders zou men öf alle toepassing moeten weigeren, daar wettelijk niet van eenig persoon gezegd kan worden, dat hn' iemands huwelijk sluit, öf men kon het strafwetboek moeten interpre-teeren met de ordonnantie in de hand; wat zeker evenmin wenschehjk is.

toestand van zekerheid scheppen, waar de wet alléén tot twijfel ruimte te over laten zou.

Één voorbeeld hiervan wil ik om het belang der kwestie, niet onvermeld laten. Het betreft de leer van het bewijs. De strenge leer der Mohammedaansche wet erkent geen schriftelijk bewijs, de tegenwoordige autoriteiten trachten het langs een omweg, a.h.w.

bij wijze van noodrecht, eene plaats te verschaffen1).

De priesterraden nu erkennen constant en onomwon-den de kracht der registers, door de huwelijksbeambten aangehouden, behoudens behoorlijk tegenbewijs2).

De huwelijksbeambten volgen het voorbeeld der priesterraden, door zich voor het verkrijgen van de noodige inlichtingen op de registers te verlaten. Ik kan niet anders dan mijne vreugde te kennen geven over deze houding, die zoozeer met het staatsbelang strookt.

Bij de verstootingen en herroepingen doen zich vragen als de boven besprokene niet voor. Immers, hier geschiedt aan den huwelijksbeambte slechts eene kennisgeving van wat te voren reeds zelfstandig tot stand kwam. Is de huwelijksbeambte van meening, dat er iets niet in orde is, hij kan de partijen er op wijzen, hij kan de uitreiking van een bewijs weigeren, de aanteekening in zijne registers achterwege laten.

!) SNOUCK HURGBONJE, SAJJID OETHMAN'S gids voor de priester-raden, in Het Recht in N.-L, dl. 63.

2) Eene beslissing in dien zin werd zelfs eens genomen, of-schoon SAJJID OETHMAN zelf als „advocaat" der belanghebbende partij de orthodoxe leer was komen verdedigen.

Verder reikt zijne bemoeienis niet. Partijen behoeven zich aan zijne aanmerkingen niet eens gelegen te laten liggen ; zij zullen, wanneer er eventueel iets te bewijzen valt, dit ook geheel buiten hem om mogen doen. Van een „geschil" tusschen de partijen en den huwelijksbeambte kan in geen geval sprake zijn. Het feit echter dat men in den huwelijksbeambte den aan-gewezen persoon ziet om in dergelijke zaken van raad en voorlichting te dienen, maakt, dat practisch zijn invloed veel verder gaat dan uit de letter der wet kan worden afgeleid.

In document SE HIIWELlJKSORDSNRftltTIE (pagina 42-47)