• No results found

Het optreden van de Nederlandse regering ten

aanzien van de ontwikkelingen in Democratisch

Kampuchea

Duizenden kilometers waren Nederland en Democratisch

Kampuchea van elkaar verwijderd. Niet alleen de afstand over land, maar ook de invulling van de staatsstructuur lag mijlenver uit

elkaar. Terwijl er in het ene land een democratische overgang plaatsvond van een sociaal-progressief kabinet naar een liberaal- confessionele regeringsploeg met daarbij een versterkte aandacht voor de handhaving van mensenrechten in het buitenlands beleid, vond in het andere land een transformatie plaats die moest zorgen voor een collectieve Cambodjaanse landbouwstaat terwijl de

bevolking werd onderdrukt. Het regime van Pol Pot wilde zich internationaal isoleren, waardoor het voor de Westerse landen lastiger werd informatie te verkrijgen. In dit hoofdstuk wordt

besproken tot welke Nederlandse beleidsacties dit heeft geleid. De volgende deelvraag staat daarom centraal: Welke factoren waren van belang bij de opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van DK en welke acties zijn ondernomen gedurende de periode 1975-1981? In het eerste gedeelte is er aandacht voor

binnenlandse factoren, waarbij wordt ingegaan op het parlement en de publieke opinie. Ook wordt er gekeken of er vanuit de sociale

beweging actiegroepen van de grond kwamen. In het tweede gedeelte wordt uiteengezet wat de Nederlandse regering op diplomatiek en supranationaal niveau heeft ondernomen.

‘Welk protest is hier van Nederlandse zijde tegen gehoord?’ De invloed van binnenlandse factoren op het buitenlands beleid

In het Nederlandse parlement werden de ontwikkelingen in

Democratisch Kampuchea voornamelijk door de rechts-liberalen en de christelijke partijen aan de kaak gesteld. De VVD had als rechtse partij niks op met de communistische revolutie in Cambodja en tijdens het kabinet-Den Uyl liet parlementslid Hans de Koster zich ontevreden uit over de ontwikkelingen in het land. Vooral de

gebrekkige informatievoorziening en het uitblijven van een afwijzende houding jegens het regime waren motieven voor de liberaal om het kabinet-Den Uyl op hun verantwoordelijkheid te wijzen. De Koster vroeg daarom in november 1976 aan minister Van der Stoel hoe het zat met de houding van de regering door te

stellen: ‘Vorig jaar kon de Minister nog niet beamen dat er

massamoorden in Cambodja plaatsvonden, al vreesde hij het ergste. Wat weet hij nu?’202 Van der Stoel verklaarde dat de zorgen over het land er wel degelijk waren, maar de mogelijkheden tot verandering door het politiek isolement minimaal waren. Hij benadrukte nog eens dat Nederland binnen de internationale politiek geen actievere houding kon aannemen, ‘helaas zit dat er op dit moment niet in. Men kan dat betreuren, maar het is wel de realiteit.’203 Vanuit de confessionele oppositie was er aandacht voor de vervolging van christenen in Democratisch Kampuchea en de noodkreet daar iets aan te doen. Roelof Kruizinga, voorman van de CHU, stelde in oktober 1976 Kamervragen aan Max van der Stoel om ervoor te zorgen dat gelovigen niet langer vervolgd zouden worden in het land. Ook nu liet de minister weten een ‘actieve politiek’ te voeren, 202 HTK 1976-1977, 16e vergadering, 02-11-1976, 843.

maar door de gebrekkige contacten geen snelle resultaten te verwachten.204

Tijdens de bewindsperiode van Chris van der Klaauw werd door de Tweede Kamer niet zozeer verwezen naar de houding van de minister tegenover de mogelijke misstanden in het land, maar werd het vluchtelingenvraagstuk een issue. Na de inval van Vietnam en de afzetting van Pol Pot in januari 1979 brak er een nieuwe fase aan in deze problematiek. Nederland had zich in de jaren daarvoor actief ingezet voor de opvang van vluchtelingen vanuit Chili en Vietnam. In juni 1979 werd in dit kader besloten duizend

Vietnamese vluchtelingen per jaar op te nemen.205 De opvang van Cambodjanen kwam echter maar moeizaam van de grond. Binnen de PvdA werd er om steun gevraagd aan in Nederland verblijvende Cambodjanen en door parlementsleden Harry van den Bergh en Wim Meijer werden hierover in maart 1980 Kamervragen gesteld. De minister verklaarde dat de voorkeur werd gegeven enkel

Vietnamese vluchtelingen op te vangen. Praktische problemen speelden hierin een rol aangezien er, volgens van der Klaauw, te weinig Nederlanders waren die de Cambodjaanse taal spraken om zodoende de vluchtelingen goed te kunnen begeleiden. De eerdere ervaringen met Vietnamese en Chileense vluchtelingen werden liever voortgezet om een goede integratie mogelijk te maken.206 Niet alleen in de Tweede Kamer werd er naar verandering gevraagd voor de houding van de regering, ook vanuit de

samenleving bereikten deze signalen de bewindslieden. Deze inspanningen waren echter miniem van aard en kwamen tot stand vanuit een individuele basis. In de brieven die verstuurd zijn aan leden van de regering is een verschillende toon zichtbaar.

Verontrusting over de situatie in het land is een belangrijk thema, 204 HTK 1976-1977, Aanhangsel, Kamervragen, 229, nr. 118, vragen van meneer Kruisinga (CHU).

205 NA, not. mr., 26-06-1979.

206 HTK 1979-1980, Aanhangsel, Kamervragen, 2309, nr. 1184, vragen van meneer Van Den Bergh en Meijer (beide PvdA).

maar ook dreigementen om een actief beleid te voeren nemen een prominente plaats in. Minister van der Stoel kreeg in januari 1977 een verontrustende brief van G.J.B. Blokland-Bikker over de situatie in Democratisch Kampuchea. De briefschrijver vroeg zich af hoe het mogelijk was dat er zoveel ontluisterende berichten uit land

kwamen en ‘welk protest is hier van Nederlandse zijde tegen gehoord.’207 Berichtgeving aan minister-president Joop Den Uyl hadden een dreigende toon, waarin het leed van de Cambodjaanse bevolking hem werd verweten: ‘Mede dank zij U zijn de Amerikanen uit Cambodja vertrokken waarna uw vrienden thans byna 1 millioen mensen hebben afgeslacht. U schaart zich hiermede in de ry der grote internationale moordenaars als Hitler, Stalin, Napoleon en Mussolini plus Nero etc.’208 De schuldfactor over de ontwikkelingen in het land werden op deze manier bij de sociaal-progressieve

regering gelegd.

Naast deze dreigende berichten werd er door

briefschrijvers verwacht dat de Nederlandse regering actie zou ondernemen ten aanzien van het conflict tussen Democratisch

Kampuchea en Vietnam. Een kerkgenootschap, dat aandrong op een veranderende politieke houding van het kabinet-Van Agt I, kreeg van Minister van der Klaauw te horen dat ‘een formele erkenning van het regime Heng Samrin zou onder de huidige omstandigheden, waar India het enige land buiten het Sovjetblok dat hiertoe is overgegaan, Vietnam kunnen sterken in het vasthouden aan zijn beleid en de indruk wekken dat de Nederlandse bezwaren tegen de bezetting van Kambodja door Vietnamese strijdkrachten blijkbaar van korte duur of niet erg zwaarwegend zijn.’209 Het was voor de 207 NA, Ministerie van Buitenlandse Zaken 1975-1984, inv.nr. 12921,

‘Brief van G.J.B. Blokland-Bikker aan Minister van BuZa en ministerie’, 31-

01-1977.

208 NA, Archief Ministeries voor Algemeene oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister- President (KMP), (1924) 1942-1979 (1989) [2.03.01] inv. nr. 9290, ‘Brief van de heer A. Timmermans aan J. Den Uyl’, 30-04-1976.

209 NA, Ministerie van Buitenlandse Zaken 1975-1984, inv.nr. 11542, ‘Brief Van der Klaauw aan Synode Nederlands-Hervormde Kerk’, 30-03-

Nederlandse regering dus van belang haar geloofwaardigheid te behouden bij de eerder gemaakte keuze en continuïteit uit te stralen.

Een opvallend element in de berichtgeving over de ontwikkelingen in DK was de vergelijking die door politici en briefschrijvers werd getrokken met de oorlogsverschrikkingen uit de Tweede Wereldoorlog. Dit aspect hangt samen met de lacune die ontstond tussen de vooroorlogse- en naoorlogse generatie. Vanaf eind jaren 1960 werd het oorlogsleed bespreekbaar gemaakt door een behoefte van de eerste generatie om haar verhaal te vertellen en ‘de bereidheid van linkse en rechtse verzetsgroepen om te gaan samenwerken in de jeugdvoorlichting.’210 Daarnaast was de Tweede Wereldoorlog voor de protestgeneratie juist een moreel ijkpunt geworden waar vandaan de progressiviteit moest toenemen. Er werd niet alleen meer democratisering geëist, maar daarbij ontstond er een ‘historisering van het publieke moraal.’211De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog werden daarmee gebruikt als referentiekader voor latere conflicten. Ook bij de

ontwikkelingen in DK was dit het geval. Zo stelde Tweede Kamerlid Gualthérie van Weezel in februari 1979 dat de situatie in Cambodja herinneringen bij hem deed herleven van de ‘zwartste uren van de tweede wereldoorlog.’212

Er waren geen actiegroepen die de regering tot actie wilde dwingen. Er werd geen anti-Rode Khmer groepering opgericht en ook grootschalige demonstraties, die zo kenmerkend waren tijdens de Vietnamoorlog, kwamen niet van de grond. Het ontbreken van een tegenreactie heeft wellicht te maken met de Vietnam-moeheid die er rondom dit conflict heerste en de concurrente

mensenrechtenschendingen in landen als Chili en Angola. Een 1981.

210 D. Hondius, Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945 (Amsterdam 2010) 133-134.

211 Pas, Aan de wieg van het nieuwe Nederland, 181.

212 HTK, 1979-1980, Vaste Commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking, 05-11-1979, 332.

decennium lang het had conflict in Vietnam in de publieke

belangstelling gestaan en de terugtrekking van de Amerikanen in 1975 symboliseerde de afsluiting van deze thematiek. De

verwezenlijking van de linkse idealen uit de jaren 1970, waarbij de spreiding van welvaart en zelfbeschikking belangrijke thema’s waren, liep in Cambodja volledig uit de hand en hadden geleid tot een moorddadig regime. Door de polarisatie van links en rechts ontstond er een zeer beperkt reflecterend vermogen, waarbij het terechtwijzen van de ander, belangrijker was dan de mistanden te benoemen die binnen de eigen gelederen plaatsvonden. Het

gezamenlijk optrekken tegen een opponent uit het rechtse politieke kader bleek bindende factor te zijn, terwijl het protest tegen een groepering uit de eigen gelederen zorgde voor een mate van struisvogelpolitiek.

De signalen vanuit de samenleving waren ontoereikend om een politieke verandering tot stand te brengen. Ook een

geïnstitutionaliseerde niet-gouvernementele organisatie (ngo als Amnesty International bleef aan de zijlijn staan. De Nederlandse regering onderhield in de jaren 1970 nauwe banden met Amnesty International, een vredesorganisatie die sinds 1968 in Nederland actief is. De ngo zette zich in deze periode in voor individuele casussen en richtte zich voornamelijk op de vrijlating van

gevangenen. Met grootschalig oorlogsleed en volkerenmoord was nog geen ervaring en doordat ook hun informatiekanalen beperkt bleven tot de grens, was er geen noodzaak om de Nederlandse regering tot actie te dwingen.213

De beleidsbepalers in Den Haag onderhielden contacten met belangengroepen die indirect opkwamen voor de bevolking van Cambodja. Het Medisch Comité Nederland-Vietnam (MCNV) was een organisatie die zich vanuit deze optiek in het conflict mengde. De groepering wenste in Nederland politiek neutraal te blijven, om zich hiermee niet alleen buiten de ideologische discussie te

begeven, maar ook om een breed mobiliserend vermogen te

behouden.214 Deze politieke neutraliteit gold niet voor het conflict in Zuidoost-Azië, waar de organisatie zich nadrukkelijk tegen de

Verenigde Staten keerde. Als tegenstander van de Amerikaanse interventie waren ze weliswaar blij met de dertig miljoen gulden die minister Pronk in 1975 uittrok voor hulp aan voormalig Indochina. De organisatie was echter minder te spreken over het feit dat de Koninklijke Regering van prins Sihanouk en leden van de Rode Khmer niet op financiële steun konden rekenen en minister Pronk werd daarom opgeroepen alsnog snel hulp te verlenen.215 De

onzekerheid over een stabiele regering in het land deed de minister echter besluiten geen extra geld te geven. De deur werd in 1976 niet in het slot gegooid indien er een ‘rehabilitatie-programma’ van de grond zou komen.216 Het comité had zich gedurende het bewind van Pol Pot achter de Cambodjaanse revolutie geschaard. Pas enkele decennia later kwamen er gevoelens van spijt en verklaarden

voormalig vooraanstaanden, zoals Maarten van Dullemen: ‘De Vietnam-activisten hebben de fouten van de Rode Khmer schandalig lang gebagatelliseerd. Ikzelf ook.’217

De politieke positie die Nederland zich internationaal had aangenomen, door een bepaalde mate van afstandelijkheid te behouden en neutraliteit te waarborgen ten aanzien van Vietnam en Democratisch Kampuchea, kwam door interne factoren niet voldoende onder druk te staan om tot een verandering te komen. Het gebrek aan slagvaardigheid is te wijten 214 R. van Wijk, ‘Vreedzame coëxistentie?: Het Medisch Comité

Nederland-Vietnam en de CPN (1968-1975)’ in: G. Voerman (red),

Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2006) 238.

215 NA, Ministerie van Buitenlandse Zaken 1975-1984, inv.nr. 8308, ‘Brief A. Claassen aan J.P. Pronk’, 22-03-1975.

216 Ibidem, inv.nr. 21189, ‘Codebericht J. Pronk aan pv geneve’ 17-02- 1976.

217 J. van Beurden, ‘Er is nog genoeg te doen voor de Derde-

Wereldbeweging. MCNV 30 jaar’, in: Internationale samenwerking 11 (1998) 32.

aan de beperkte informatie die voorhanden was, een bepaalde mate van Vietnam-moeheid en een gebrek aan vooraanstaande politieke figuren die een brede beweging konden mobiliseren.

Neutraal en afwachtend

De overgang van de Cambodjaanse Republiek naar de Rode Khmer leidde in eerste instantie tot een verwarrende situatie op het

Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de gebrekkige

informatievoorziening was onduidelijk hoe de toekomst er uit zou zien. De transitie naar een duurzame regering met

toekomstperspectief leidde ertoe dat de Nederlandse regering in 1977 diplomatieke betrekkingen aan ging met het land. Alhoewel er bekendheid was over de schending van mensenrechten, werd er toch besloten deze contacten aan te gaan. Met dit besluit koos Nederland voor een eigen strategie, en werd er gepoogd door

middel van een diplomatieke accreditering na te gaan in hoeverre er sprake was van mensenrechtenschendingen. Binnen de Europese Gemeenschap was er geen sprake van een collectief beleid,

aangezien Groot-Brittannië aan de hand van principiële waarden bleef vasthouden aan een boycot van het land.218

Door de politieke isolatie van Democratisch Kampuchea was het voeren van een open beleid met versterkte diplomatieke banden niet haalbaar. Toch wilde het ministerie van Buitenlandse Zaken, onder het kabinet-Den Uyl, een poging wagen een

ambassadeur te plaatsen in het land. De betrokken diplomaat, Frans van Dongen, zag absoluut geen heil in dit plan en vroeg zich of ‘men daar het verstand had verloren’.219 Een accreditering was door de gesloten grenzen niet alleen een haast onmogelijke taak, maar daarbij zou het tevens een slecht signaal kunnen geven aan de Nederlandse samenleving, indien bekend zou worden dat er een samenwerking was met dit omstreden regime.220 De reputatie die 218 NA, Ministerie van Buitenlandse Zaken 1975-1984, inv. nr. 1295, ‘Memorandum Souschef DOA aan DVA of DOA’, 14-12-1977.

219 Dongen, Van Timor naar Jakarta, 122. 220 Ibidem, 122-123.

Nederland had op het gebied van de bescherming van

mensenrechten en de geloofwaardigheid ten aanzien van de eigen bevolking waren dus de belangrijkste redenen om een intensievere samenwerking tegen te houden. Het ministerie ging mee in de visie van de ambassadeur en kwam niet meer terug op dit voornemen.221

De diplomatieke banden die het kabinet-Den Uyl aanging met de Rode Khmer bleven internationaal niet

onopgemerkt. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) had

leningen uitgegeven aan de regering van Lon Nol. Dit geldbedrag was echter niet voldaan en de internationale organisatie wilde daarom via Nederland ervoor zorgen dat nu Pol Pot de betalingen ging overmaken. Nederlandse bewindslieden zaten echter totaal niet te wachten om deze financiële boodschap over te brengen aan Democratisch Kampuchea. Binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken werd er gewaarschuwd dat Nederland bij een toezegging ‘de ongewenste rol van ‘’deurwaarder’’ zou krijgen.’222 Het uitstralen van neutraliteit was daarom van belang in de prille samenwerking met DK.

In 1978 opende Democratisch Kampuchea selectief haar grenzen voor buitenstaanders, en de in Beijing gevestigde

ambassadeurs van Denemarken, Zweden en Finland brachten in januari van dat jaar een bezoek aan het land.223 De Nederlandse ambassadeur in China, vroeg in februari 1978 aan Den Haag instructies voor de houding tegenover het land. Er was wellicht sprake van dat de Nederlandse functionaris uitgenodigd zou worden voor een bezoek aan Democratisch Kampuchea. Minister Chris van der Klaauw gaf hiervoor toestemming, ‘mits u niet enige westelijke ambassadeur zou zijn.’224 Ambassadeur Dolleman zag hierdoor

kansen om het mensenrechtenbeleid te bespreken en tevens vragen 221 Ibidem, 123.

222 NA, Ministerie van Buitenlandse Zaken 1975-1984, inv.nr. 10008. ‘Memorandum van DOA/Za aan Chef Doa’, 26-01-1977.

223 Metzl, Western responses, 105.

224 NA, Ministerie van Buitenlandse Zaken 1975-1984, inv.nr. 1291, ‘Codebericht Van der Klaauw aan ambassadeur Peking’, 01-02-1978.

te stellen over de politieke twisten met Vietnam. In zijn

beantwoorde brief aan de minister, stelde hij wel dat ‘mijn bezoek aan kambodja uiteraard generlei partijkiezen door nederlandse regering in kambodjaans-vietnamees conflict inhoudt, en voorts evenmin voor mede-akkreditering van hr.ms. ambassadeur te

bangkok wijziging is gekomen.’225 Dit bericht is symbolisch voor de houding van de diplomaten en het ministerie ten aanzien van de ontwikkelingen in Democratisch Kampuchea. Neutraliteit uitstralen en een afstandelijke houding beogen, waren volgens de

beleidsvoerders de beste manieren om de verstandhouding met zowel Democratisch Kampuchea als Vietnam te waarborgen.

Het neutraliteitsprincipe van de Nederlandse regering werd door Vietnamese en Cambodjaanse autoriteiten diverse malen onder druk gezet. Deze pogingen

kwamen vooral tot uiting na de Vietnamese inval in december 1978. De door Vietnam aangestelde regering van Heng Samring

probeerde internationale erkenning te krijgen, maar Nederland zat hier niet op te wachten. Ook vanuit de leiding van de Rode Khmer werden er pogingen ondernomen de Nederlandse regering aan hun zijde te krijgen. Op 6 november 1979 ontving Chris van der Klaauw een telegram van, de voormalig minister van Buitenlandse Zaken van DK, Ieng Sary. In het bericht werd gevraagd de Rode Khmer steun te verlenen in hun strijd voor een terugtrekking van de

Vietnamese troepenmacht.226 Er werd terughoudend gereageerd en de neutrale politiek bleef voorop staan. In maart van datzelfde jaar werd er een front opgericht onder leiding van de Cambodjaanse politicus Son Sann, met als doel de Vietnamezen uit Cambodja te verdrijven. Om internationale steun te verwerven wilde hij in maart 1980 een informatiebureau in Nederland openen. Van der Klaauw benadrukte in een telegram aan Dries van Agt nogmaals de houding 225 Ibidem, ‘Codebericht ambassadeur J. Dolleman aan minister van

Buitenlandse Zaken’, 03-02-1978.

226 Ibidem, inv.nr: 11542, ‘Telegram van Ieng Sary aan C.A. van der Klauw’, 06-11-1979.

van Nederland ten aanzien van dit conflict en adviseerde daarom ‘om de brief van Son Sann, zo deze U bereikt, onbeantwoord te

laten.’227 Niet alleen binnen de

communicatie van de regering werd deze houding bekrachtigd, maar ook de Nederlandse diplomaten werden opgedragen geen partij te kiezen. Zo kregen de vertegenwoordigers in Hanoi, Peking en Stockholm te horen de contacten met de Cambodjaanse

autoriteiten vooral ‘low key’ te houden.228 De gebrekkige

informatievoorzieningen en de complexe lagen die in dit conflict verankerd lagen, zowel binnen de regio zelf, als binnen de Koude Oorlog, leidde naar een afstandelijke houding met behoud van

neutraliteit. Op diplomatiek vlak werden er pogingen gedaan om de betrekkingen met DK aan te knopen. De wisselwerking tussen het ministerie in Den Haag en de diplomaten op locatie laten zien dat er niet altijd sprake was van een eenduidig beleid. De inschatting van mogelijkheden om het contact te verbeteren werd door de

diplomaten goed ingeschat, waardoor er nieuwe kansen ontstonden. De waarborging van neutraliteit, dat voor het Ministerie van

Buitenlandse Zaken zo belangrijk was, bleef echter voorop staan. Afzijdig en realistisch, de houding van Nederland op

supranationaal niveau

De nationale opvatting van de Nederlandse regering

weerspiegelden zich ook voor een deel op het internationale toneel.. Zoals eerder is benadrukt waren Van der Stoel en Van der Klaauw