• No results found

Alle respondenten in de interviews zeggen er alles aan te doen om hun geloof zo goed mogelijk na te streven. Allen bidden ze vijf keer per dag, dragen bedekte kleding en doen mee aan de ramadan. Ook respect en goed doen voor anderen worden hierbij vaak genoemd. Dit doen ze uit gewoonte. Van jongs af aan zijn ze er namelijk mee opgegroeid om hun geloof zo goed mogelijk na te streven. Het is iets wat gewoon bij hun leven hoort. Het is voor hen belangrijk om dit vol te houden en het geeft hen een goed gevoel. Dit betekent dat ze veel waarde hechten aan de uitvoering van hun religie. Ook in een Nederlandse omgeving waarin ze als moslims in de minderheid zijn, zijn ze standvastig in het uitvoeren van hun religie. Dit sluit aan bij de consequentie dimensie (van Summeren 2007) van hun religieuze identiteit die gaat over het nastreven van religieuze normen in het dagelijks leven. De consequentie dimensie vervult blijkbaar een grote rol in hun religieuze identiteit. De respondenten zijn veel mee bezig met het gedrag dat volgt uit hun geloof.

Het wel of niet dragen van een hoofddoek wordt door de respondenten gebaseerd op gevoel en komt voort uit een eigen keuze. De respondenten die een hoofddoek dragen zeggen dit te doen omdat een gevoel zei dat het goed was. De respondenten die nog geen hoofddoek dragen, willen dit wel en wachten op het moment dat dit goed voelt. Geen van hen zegt een hoofddoek te (willen) dragen omdat dat moet van hun familie. Deze keuzevrijheid komt voort uit het feit dat hun ouders de keuze aan hen laten en hen niets opdringen. Bovendien groeien de vrouwen op in een Nederlandse omgeving, waar veel waarde wordt gehecht aan vrije keuzes. De vrouwen zijn van mening dat deze omgeving een grote invloed heeft op de wijze waarop zij hun religie uitdragen. Hieronder vallen de invloed van vrienden, multiculturele wijken en islamitische scholen. Dit sluit aan bij de theorie van Fadil (2008) over machtsdiscoursen. De vrienden, wijken en scholen hebben de invloed dat er gedacht wordt in een bepaalde richting. De vraag is dus of er sprake is van een echt vrije keuze. Daarnaast wordt er ook veel zelf gezocht in boeken en op het internet naar informatie over de islam. Dit betekent dat zij eigen beschikking hebben over de invulling van hun religie. Ook in dit voorbeeld speelt de consequentie dimensie (van Summeren 2007) van hun religieuze identiteit een rol, aangezien ze zelf bepalen of en wanneer ze de religieuze norm van het dragen van een hoofddoek naleven.

Opvallend is dat er een indeling bestaat tussen vaste- en keuze elementen van het geloof. Meedoen aan de ramadan wordt opgevat als een vast element, maar bijvoorbeeld een hoofddoek dragen is een keuze element. Dit komt overeen met de theorie van Bauman (2002) waarin hij een onderscheid maakt tussen een essentialistische en een processuele benadering van cultuur. De essentialistische benadering valt hierbij samen met de vaste constructen die de Marokkaans-Nederlandse vrouwen gebruiken bij het uitvoeren van religie. Het meedoen aan de ramadan is een vast gegeven en zal in elke omgeving uitgevoerd worden. Het dragen van een hoofddoek is een keuze en daarom onder te verdelen onder de processuele benadering. Het is een keuze die weer kan veranderen onder invloed van omstandigheden. Volgens Bauman heeft iedereen de vaste constructen nodig om cultuur te begrijpen en gebruikt iedereen ook processuele benaderingen. Daarmee passen de Marokkaans- Nederlandse vrouwen in mijn onderzoek in deze theorie. Hoewel de Marokkaans-Nederlandse vrouwen aangeven dat cultuur en religie los van elkaar staan, zijn ze dus wel met elkaar te koppelen.

Uit de data blijkt dat elke respondent vindt dat de islam en moslima’s op het internet in een negatief daglicht staan. Daar hebben ze veel moeite mee. Alle respondenten ergeren zich aan de manier waarop er door de Nederlandse samenleving over de islam gepraat wordt op het internet. Vooral over de positie van moslima’s zouden ze negatief zijn. Moslima’s zouden alleen maar onderdrukt zijn. Door onwetendheid bestaan er veel vooroordelen in de Nederlandse omgeving. Uit de interviewdata blijkt dat moslima’s ook negatief worden neergezet door moslims zelf. Er zouden twee groepen moslims op het internet zijn, de vrije en de conservatieve groep. De conservatieve groep heeft vaak kritiek op de vrije groep omdat vooral de moslima’s te losbandig zouden worden. Het gevolg van al deze kritieken is dat de moslima’s in eerste instantie de drang hebben om uit te leggen hoe het werkelijk allemaal zit. Maar in tweede instantie hebben mijn respondenten er moeite mee zich te mengen in discussies op het internet over de islam. Ze haken vaak af omdat ze de discussies vaak te extreem en te overdreven vinden. Mijn respondenten passen dus in de vrije groep Marokkaans- Nederlandse moslims op het internet. Het gevolg van afhaken is dat vrije en gematigde visies minder op het internet terecht komen dan conservatieve visies. Bovendien beperkt het internet deze vrouwen om volledig zichzelf te kunnen zijn. Er worden in zeer kleine mate berichten gepost over de islam door mijn respondenten. De respondenten plaatsen af en toe iets op facebook over religie. Ze doen weinig mee aan chats en forums. Dit staat in contrast met de theorie van Serkei en Bink (2011) waarin gezegd wordt dat het internet juist bevrijdend en emanciperend werkt voor minderheden en met name voor vrouwen. Dit blijkt dus niet altijd op die manier ervaren te worden.

Forums en sites worden door zowel de respondenten uit de interviews als de respondenten uit de chats voornamelijk gebruikt als aanvullende bron voor de kennis over religie. Er wordt door de respondenten gezegd dat islamitische sites en fora voor de kennis over de islam als eerste informatiebron dient. Nadat informatie op het internet gevonden is, wordt deze besproken met vrienden en familie voor bevestiging of ontkenning van die informatie. Ook wordt door de respondenten gezegd dat het internet als controlebron dient. Wanneer iemand in de omgeving iets beweert over de islam, wordt dit weer terug gezocht op het internet. Dit betekent dus dat het internet en de dagelijkse omgeving twee op elkaar aanvullende informatiebronnen zijn. Aan beiden wordt waarde gehecht, maar niet als volledig betrouwbaar beschouwd waardoor informatie uit verschillende bronnen gehaald wordt. Het internet wordt door de respondenten niet als volledig betrouwbaar beschouwd omdat je nooit zeker weet wie er achter een uitspraak zit. Het gevolg is dat er een eigen, uniek samengestelde versie van kennis over de islam ontstaat. Dit is een goed voorbeeld van de knip en plak islam waarvan De Koning (2008) meent dat deze voorkomt bij moslimjongeren. Een knip en plak islam is in dit voorbeeld dan niet alleen gebaseerd op verschillende internetbronnen, maar is in feite uitgebreider omdat ook informatie betrokken wordt uit de ‘offline’ wereld. De vrouwen halen dus overal hun informatie vandaan en combineren deze in een eigen visie. Dit komt overeen met de visie van Thomas (2007) waarin hij stelt dat identiteit gevormd wordt door een combinatie van het dagelijks leven en de wereld van het internet.

Sites die wel als volledig betrouwbaar worden beschouwd zijn islamitische sites die door een imam beheerd worden. Die sites zijn betrouwbaar omdat dat respondenten zeker weten wie de informatie weergeeft. Uit de data van de chats en interviews blijkt dat de respondenten de islamitische sites van erkende imams daarom erg waarderen om informatie te winnen. Dit komt vooral door de citaten uit de koran die gebruikt worden op deze sites. De vrouwen trekken de informatie niet in twijfel en

vragen hierover geen aanvullende informatie in hun omgeving. Dit betekent dat het veel uit maakt wie de persoon is die wat beweert op het internet over de islam. Er wordt waarde gehecht aan de status van een imam en er worden selecties gemaakt in sites die als betrouwbaar worden beschouwd. Ze vinden het leuk en leerzaam om nieuwtjes over de islam te lezen. Door deze informatie leren de vrouwen over hun religie en groeit hun religieuze identiteit. Dit is ook wat Dawson en Cowan (2004) zeggen. Door informatie op te zoeken en selecties te maken, leren de vrouwen veel over hun religieuze identiteit en geven ze die vorm door wat ze tegenkomen op het internet. De vrouwen zijn op deze manier bezig met de intellectuele dimensie (van Summeren 2007) van hun religieuze identiteit.

Uit de data blijkt dat hoewel de respondenten uit de interviews weinig meedoen aan forums en chats op het internet, het internet wel betrokken wordt in identity politics die zich in de offline wereld afspelen over religie. De respondenten ergeren zich aan de manier waarop mensen op het internet anderen proberen te overtuigen van hun gelijk. Mijn respondenten zeggen prima voor zichzelf te kunnen bepalen wat waar en wat niet waar is. Hoewel de respondenten dus niet altijd overtuigd zijn van de zaken die zij op het internet tegenkomen over de islam, wordt er wel nagedacht wordt over de dingen die zij tegenkomen. Ze komen op het internet dingen tegen die hen interesseren, maar ze hebben geen behoefte in overdreven discussies. Deze zaken bespreken zij dan niet op het internet, maar met hun omgeving. De onderwerpen vanaf het internet komen dan toch in identity politics (de Koning 2008) terecht. Het internet heeft op deze manier toch invloed. De invloed werkt dan niet direct, maar wordt indirect door identity politics gevormd naar een visie waar zij zich goed bij voelen. Het gaat hierbij om de externe dimensie van identity politics; zaken worden zowel met moslims als met niet-moslims besproken in het dagelijks leven. De sociale dimensie (van Summeren 2007) die gaat over de contacten met andere gelovigen speelt zich dus voor mijn respondenten niet vaak op het internet af, maar vooral in de dagelijkse ‘offline’ wereld.