• No results found

herinneringen aan de beste van die dromen die overdag en bijna met volle bewustzijn of in die paar lichte fijne minuten voor het inslapen aan ons geschonken worden

In document Paul Haimon, De weg over de grens · dbnl (pagina 146-149)

Een blauwe diepe hemel vol van heldere sterren en van sterren die hun lichten even

doven en ons weer met een andere kleur verrassen, draagt tot die stemming bijna

altijd bij. Roza had nog aan een voorval deze middag niet willen denken. Aan de

komst van een zigeunervrouw die in de zigeunerwereld een heel voorname figuur

moest zijn. De zigeunerin had haar bezig gezien, terwijl zij de geit verplaatste die

een diepe cirkel had gevreten in het eerste voorjaarsgras. De mannen waren pas uit

het dorp

getrokken, het dorp lag voor een zigeuner juist genoeg verlaten om er links of rechts

iets uit binnen te halen. De vrouw was hun erfje opgekomen, had niemand gezien of

gehoord, en was maar dadelijk naar achteren gestapt, waar haar moeder weer de

zomerkeuken begon in te richten. De vlierstruik was nog niet helemaal dicht, doch

haar moeder had geen geduld om nog langer binnen te zitten. Soms dacht Roza dat

haar moeder ook een soort zigeunersnatuur had. Als ze buiten kon koken, fleurde ze

helemaal op maar zo lang ze binnen zaten, leefde zij maar van kwalen en kwellingen.

Toen de zigeunerin het fornuis en de pannen in ogenschouw had genomen, en zij er

haar altijd scharrelende handen naar had uitgestoken, hoorde zij dat iemand tegen

het geitje sprak. Zij zag Roza en riep haar. En nu bekeek ze haar of zij een verloren

familielid had ontdekt. Ze zei een paar woorden in haar bargoens en toen Roza haar

niet dadelijk in hetzelfde taaltje antwoordde, stokte ze. Het leek alsof met de

zigeunerin iets vreemds was gebeurd want ze moest iets wegslikken. Een aanval van

droefheid. Zij scheen door een grote droefheid als door een zwaar ongeluk overvallen,

en dat was de reden geweest waarom Roza op dat ogenblik niet van haar was

weggevlucht. Ze stond als betoverd voor de zigeunerin en de vrouw greep met haar

handen naar haar of zij een geest was die haar op het laatste ogenblik nog had kunnen

ontsnappen. Ze nam een van haar gouden oorhangers en liet ze voor het gezicht van

Roza bengelen. De ring draaide links om, toen weer rechts om en daarna alleen nog

maar naar rechts, waar hij opeens helemaal stil hing. ‘Kind, Kind. Du bist so schön

dass du viel ongeluk bringen zolst. Ich dacht dass du von uns warst. Die Rosabud

heeft een kindje verloren, en du bist net die Rosabud. So stil, so schön, so schwart

und so fel met de

ogen. Ja, du hebst hetzelfde vel en de schedel van Rosabud.’ Nu nam ook de

zigeunerin haar schedel in haar handen en tastte erover, en ze knikte als had ze in

Roza de verdwenen prinses ontdekt uit een oud verhaal zoals haar vader ze haar

vroeger, wanneer het lang winterde, uit vervolgblaadjes voorlas. Ze moest ook nog

de handpalmen tonen en die schenen haar na alles, eindelijk tot de werkelijkheid

terug te brengen.

‘Ist dien Mutter nicht hier?’ vroeg ze. Haar moeder was er nog steeds niet. Haar

moeder gebruikte de eerste tijd nadat de mannen weg waren om bij alle vrouwen te

gaan klagen en ze wist waar ze moest gaan om wat eieren en vet mee te krijgen. Roza

durfde echter niet zeggen dat zij maar alleen thuis was.

‘Du muss nicht allein bleiben, du zartes Mädchen. Ze zullen om dich streiten, de

jongens. Kiek good oet en blieb in dein dorp. Nit weg geh'n, nit nao de brikken goan.

Ich zou dich willen belesen, dans du nicht weg konst loupen, mer ich geef dich dit

in plaats.’ En ze wilde Roza de beide gouden oorhangers geven. Roza hield ze reeds

in haar handen, ze voelde zich nog steeds door de zigeunerin als buiten zichzelf. Het

was of de vrouw haar door onzichtbare stralen had overmeesterd zodat zij haar eigen

wil geheel had verloren. Zij grinnikte niet toen Roza de oorringen vasthield, zij huilde

wel op een vreemde wijze, met haar bruinvellen handen onder aan de oren en een

vertrokken voerhoofd. Toen zei ze iets in een taal waarvan Roza geen woord kon

verstaan. Het klonk heel prachtig en ze zei het met een sombere, zware stem, alsof

zij sprak vanuit een geheimzinnige verte. Zigeunervrouwen zijn heksen, had ze

dikwijls gehoord toen zij nog kind was en nu geloofde zij, dat ze behekst was, maar

hoe zij het ook wilde, ze kon de ringen niet meer teruggeven en ze kon geen stap van

de plaats doen.

‘Du kind, du bist door mich gesegnet,’ zei de vrouw toen. ‘Du wirst glücklich. Du

wirst weit kommen in de waereld.’ Roza knikte en geloofde dat het waar zou worden

wat de vrouw voorspeld had.

Op dat ogenblik kwam haar moeder aanlopen, samen met de oude Jacob Stijnen

In document Paul Haimon, De weg over de grens · dbnl (pagina 146-149)