• No results found

De Indische Ingrid Dümpel stelt dat er in de (kinder)literatuur een verschil bestaat tussen auteurs met een jeugd in Indië en auteurs met een Indische jeugd:

‘Vaak wordt er geen verschil gemaakt tussen een jeugd in Indië en een Indische jeugd. Indisch wil zeggen dat je een Indonesische ouder of voorouder hebt, je bent ‘gemengd’.92 Daarom is een Indische jeugd en een jeugd in Indië cruciaal verschillend. Een Indische jeugd betekent dat je opgroeit op een Indische manier, dat je taalgebruik varieert van overdreven goed Nederlands tot petjoh, dat je een Indische cultuur van binnen uit leert kennen en uiteindelijk ook een Indisch perspectief hanteert.’93

Nederlandse auteurs die opgroeiden in een Nederlands gezin in Indië, zoals Alet Schouten, hadden een jeugd in Indië, waarbij de Indonesische bevolking en cultuur slechts als decor fungeerden. In het vorige hoofdstuk is gebleken dat er ook sprake kon zijn van een tussengebied waarin Nederlandse auteurs het Indische perspectief benaderden. Hierdoor kunnen de boeken op verschillende manieren gelezen worden.94 Franke en Van Suchtelen - Leembruggen zijn voorbeelden van Nederlandse auteurs die zich in zo’n tussengebied bevonden: koloniale schrijvers die (soms) vanuit een Indisch perspectief schreven, maar het Nederlandse gedachtegoed niet helemaal loslieten. Franke vertrok pas op zijn zeventiende naar Indië en had geen jeugd in Indië. Dit kan zijn sociale betrokkenheid met de Indonesische bevolking verklaren.

In Indische kinderliteratuur, geschreven door Nederlandse auteurs, speelt de Nederlandse huiselijke sfeer vaak een belangrijke rol. Schrijvers gaven ook informatie over de Indonesische cultuur, maar schreven over een wereld die zij niet van binnenuit kenden. De wereld van een Indonesisch kind werd altijd van buitenaf beschreven in termen die

90 Boudewijn, Warm bloed, 43. 91 Ibidem, 331-333.

92 Ingrid Dümpel, ‘Een Indische jeugd of een jeugd in Indië’, Indische letteren. Jaargang 24 (Amsterdam 2009)

4-12, aldaar 5.

93 Ibidem, 5. 94 Ibidem, 5.

eurocentrisch van aard zijn, aldus Dümpel.95 Het stereotype beeld van een jeugd in Indië komt duidelijk overeen met de Indische kinderboeken geschreven door de Nederlandse auteurs Alet Schouten, Johannes van Hulzen en Truus Huizenga, allen geschreven vanuit een eurocentrisch perspectief. In de boeken wordt een gemoedelijk beeld geschetst van rust en orde, de kinderen zijn gehoorzaam en tegelijk verwend. Het is een beeld van een jeugd in Indië.

Zoete meisjes en de kleine tijger is geschreven in het postkoloniale tijdperk (1986),

maar speelt zich af in de koloniale jaren dertig op Java. Het verhaal is geschreven vanuit de ogen van het Nederlandse meisje Netje en gebaseerd op de herinneringen van Schouten, een tweede generatie auteur van Nederlandse afkomst. In het verhaal beleeft Netje samen met haar zusjes allerlei avonturen en leeft zij een Nederlands bestaan. Uit enkele passages blijkt echter dat er sprake is van een koloniale raciale ongelijkheid van waaruit de personages handelen: ‘Maar ach, shantung was zo alledaags, njonja (Europese mevrouw) moest toch iets beters dragen dan ruwe zij? Moeder keek de kleermaakster aan en schudde van ja, zij kon niet als een inlandse vrouw gekleed gaan.’

De veronderstelling dat het Indonesische karakter gelijk staat aan dierlijkheid komt in één passage duidelijk naar voren. De Indo-Europese zonen van de Nederlandse jager worden met wilde dieren vergeleken als zij bij Netje in de klas terecht komen: ‘Netje wilde een nieuwe vriend en meester wilde hem leren lezen. Maar een tijger (de Javaanse jongen) is niet om te aaien. Zij moesten onmiddellijk de klas verlaten, want zij vielen de meisjes lastig’.96 Daarnaast refereert de titel van het boek naar het ‘dierlijke karakter’ van de inheemse bevolking: de kleine tijger staat voor Barrie, de Javaanse vriend van Netje.

In het taalgebruik van Schouten klinkt het raciale discours af en toe door. Zij gebruikt de term ‘inlanders’ en een Chinees met pokken wordt een ‘arme koelie’ genoemd. Ook komt de term ‘negorij’ regelmatig voor, als er over de kampong gesproken wordt. In het verhaal zijn opvallend genoeg alle cultuuruitingen Nederlands. ‘In de klas zongen ze vaderlandse liederen’ en ‘De vaderlandse feesten werden uitbundig gevierd door de hele gemeenschap’. Ook vieren ze Koninginnedag, zingen ze op school het Wilhelmus en wordt kerst uitbundig gevierd. 97

Schouten heeft in haar boek uitgebreide beschrijvingen van het uiterlijk, karaktereigenschappen en (Indonesische) cultuuruitingen niet voor laten komen. Het verhaal

95 Dümpel, ‘Een Indische jeugd of een jeugd in Indië’, 10.

96 Alet Schouten, Zoete meisjes en de kleine tijger (Baarn 1986) 79, 104. 97 Ibidem, 38, 58, 62, 64, 71, 78.

draait om het leven van een Nederlands gezin dat de Nederlandse cultuur wil behouden. Enkele zinnen en woorden laten de raciale ideologie doorklinken, maar de schrijver heeft het koloniale gedachtegoed niet in context geplaatst. Dat er weinig aandacht is voor de Indonesische bevolking en cultuur past echter goed bij het Europese leven in het Nederlands- Indië van de jaren twintig, dertig en veertig: het leven van een kind in Indië. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen steeds meer Nederlandse vrouwen naar Indië toe. Voor de literatuur had dit tot gevolg dat de verhalen meer ‘Nederlands’ van sfeer werden.98 Desalniettemin kon Schouten ruimte vrijmaken voor de maatschappelijke problemen in haar voormalige woonplaats, zoals Franke en Van Suchtelen deden.

In De tweeling van de plantage (1962) en Dromen van vrijheid (2015) vormt de Japanse bezetting vanuit een Nederlands perspectief het thema. De boeken zijn net als Zoete

meisjes geschreven door tweede generatie Nederlandse auteurs, die hun eigen herinneringen

in het verhaal hebben verwerkt. In die herinneringen speelt de Japanse bezetting een grote rol. Na het uitschakelen van de Nederlandse elite en het verbieden van Nederlandse symbolen, gingen op Java de Japanners vanaf mei 1942 over tot het arresteren van alle Nederlandse mannen. Ook vrouwen en kinderen werden in burgerinterneringskampen geïnterneerd. Indo- Europeanen belandden eveneens in kampen, tenzij zij konden aantonen dat zij gemengd bloed hadden. Vele Indo-Europeanen probeerden dit, ook als zij vóór de bezetting de kant van de Nederlanders hadden gekozen. Krijgsgevangenen hadden extra onder de Japanse bezetting te lijden. Velen werden dwangarbeider bij de bouw van de Birma-spoorweg, waar zeventien procent als gevolg van zware werkomstandigheden of ziektes overleed.99

Vanwege het eurocentrische perspectief en het oorlogsthema speelt de Indonesische bevolking en cultuur in de boeken nauwelijks een rol. De tweeling van de plantage van Johannes van Hulzen gaat over de Nederlandse tweeling Doortje en Leo.100 Als de oorlog

uitbreekt, worden zij in verschillende kampen ondergebracht. Hun vader moet als dwangarbeider aan de Birma-spoorweg werken. Door het hele verhaal heen heerst een sterke protestantse moraal, hieruit wordt duidelijk dat de schrijver een boek voor ogen had dat geschikt was voor de protestantse jeugd. Aan de andere kant past het eenduidige perspectief bij de apartheidssamenleving: de inlandse bevolking en cultuur zijn slechts als decor op de

98 Buur, ‘Het Indische element in Nederlandse jeugdliteratuur’, 193. 99 Ibidem, 273-274.

achtergrond aanwezig.101 Het Nederlandse verlies aan prestige komt verder niet aan bod: de familie is het slachtoffer in de oorlogssituatie en zij handelen vanuit hun ratio.

Het meest recente boek in dit onderzoek is Dromen van vrijheid, door Truus Huizenga en Lieke van Duin.102 Dit boek is gebaseerd op de herinneringen van Huizenga, toen zij als

Nederlands meisje in een interneringskamp op Java gevangen zat. Ook in dit verhaal wordt er niet gesproken over rassenonderscheid. Er komen twee bedienden in het verhaal voor, maar die hebben geen naam. In het verhaal wordt duidelijk dat hoofdpersoon Marja en haar familie de bedienden op afstand houden. Ook dit past bij de apartheidssamenleving.103 Verder leert de familie Engels, want alleen in het Engels mogen zij van de Japanners brieven naar hun vader in het mannenkamp sturen. Over het feit dat de Nederlandse taal in de kampen verboden was, wordt niks gezegd.104

Het boek is modern, maar past wat betreft thema en omgang met de raciale ideologie en slachtofferschap bij de eerder besproken boeken die vanuit een Nederlands perspectief zijn geschreven. Er is geen kritische houding tegenover de raciale ideologie, maar er is ook weinig aandacht voor de positieve aspecten van de samenleving op Java. Het Nederlandse verlies aan prestige wordt evenmin bespreekbaar gemaakt. Alle Nederlandse personages hebben een moedig en rationeel karakter. De Nederlandse cultuur wordt in ere gehouden en het christelijke geloof vormt een belangrijk thema.

Een mogelijke verklaring voor de afwezigheid van de raciale ideologie in eurocentrische postkoloniale boeken, is gevonden in het onderzoek naar de Indische literatuur voor volwassenen. Zoals in hoofdstuk één is genoemd, schreven auteurs met een jeugd in Indië voornamelijk over een nostalgische herinnering in plaats van over politieke problemen en raciale verschillen. De paradox bestond uit enerzijds de erkenning dat Indië voorbij was, en anderzijds het voortbestaan van de koloniale orde in hun gedachten. Er was geen sprake van een aantasting van het Nederlandse zelfbeeld, net zoals in de kinderfictie de eer van de Nederlandse families hoog wordt gehouden. Opvallend aan de herinneringsliteratuur is dat hierin werd vasthouden aan een aantal aspecten van de koloniale tijd: de overweldigende natuur, de obsessie met huiselijkheid en de ervaring van rust en orde.105 Dit gegeven is ook terug te vinden in de besproken boeken: ‘ze (de tweeling) zien de ruime velden, ze zien de dessa’s, de begroeide heuvels, klappertuinen en de bergen in de verte. Och konden ze maar

101 Ibidem, 11.

102 Truus Huizenga en Lieke van Duin, Dromen van vrijheid (Amsterdam 2015). 103 Van den Doel Het rijk van Insulinde, 192.

104 Ibidem, 271.

even terug’.106

Ging het bij de besproken auteurs dan slechts om de weergave van persoonlijke ervaringen, die toevallig in Indië plaatsvonden? De auteurs gingen een confrontatie met de koloniale heerschappij in ieder geval uit de weg. Franke en Van Suchtelen, die ook een jeugd in Indië hadden meegemaakt, gingen die confrontatie wel aan. De verhalen waren dan ook niet gebaseerd op hun eigen herinneringen. Volgens Nieuwenhuys moet er een onderscheid worden gemaakt tussen ‘het persoonlijke’ en ‘het politieke’. De Nederlandse auteurs verlangden niet terug naar de koloniale heerschappij, maar naar hun eigen leven.107 Echter, het feit is dat de boeken zelden kritische elementen bevatten, wat het resultaat is van een keuze. Het gaat niet zozeer om de verheerlijking van het kolonialisme, maar om een apolitieke houding, welke een karakteristiek element was van het koloniale leven. Deze houding kwam onder meer naar voren in de afwezigheid van ideologische conflicten onder de Nederlandse elite in Nederlands-Indië, aldus Raben.108 Het politieke stond los van het Europese bestaan in Indië, maar Nederlandse auteurs konden, zoals in hoofdstuk één bleek, de confrontatie wel aangaan. Dit laat zien dat de periode, koloniaal of postkoloniaal, los staat van de representatie van de koloniale samenleving.

Schrijvers zoals Schouten en Huizenga stonden ver van de Indonesische samenleving af en hebben nog lang ‘koloniaal gedacht’. Hella Haasse schreef hierover: ‘het heimelijke schuldgevoel ten aanzien van de Indonesische mens die ik in mijn jeugd heb aanvaard als decor, als vanzelfsprekend deel van de omgeving, maar die ik niet werkelijk bewust heb gezien.’109 Haar leven speelde zich af in het moderne Nederlandse huishouden, net als dat van kinderboekenschrijvers zoals Schouten en Huizenga. Het is duidelijk dat zij het persoonlijke aspect zwaarder hebben laten wegen dan de politieke aspecten van de koloniale orde. Herinneringen van Nederlandse elite uit de apartheidssamenleving, tezamen met bovengenoemde, vormen de verklaring voor de onbesproken raciale ongelijkheid in de postkoloniale kinderliteratuur vanuit een Nederlands perspectief.