• No results found

De Koloniale Herinnering - Het beeld van Nederlands-Indië als koloniale samenleving in Nederlandse kinderboeken, uitgebracht tussen 1920 en 2015

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Koloniale Herinnering - Het beeld van Nederlands-Indië als koloniale samenleving in Nederlandse kinderboeken, uitgebracht tussen 1920 en 2015"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Koloniale Herinnering

Het beeld van Nederlands-Indië als koloniale samenleving in Nederlandse kinderboeken, uitgebracht tussen 1920 en 2015

Master Publieksgeschiedenis Student: Lisa Aarsen

Studentnummer: 10548823 Begeleider: Dhr. dr. Arjan Nobel Datum: 1 augustus 2019

(2)

De Koloniale Herinnering

Het beeld van Nederlands-Indië als koloniale samenleving in Nederlandse kinderboeken, uitgebracht tussen 1920 en 2015

Masterscriptie

(3)

Voorwoord

Met veel plezier, bewondering en af en toe verbazing heb ik kinderliteratuur met het thema Nederlands-Indië bestudeerd. Een aantal zaken vielen mij direct op, maar tijdens het schrijven van mijn bevindingen bleek mijn onderzoek enkel op mijn eigen analyse te rusten. Daarmee was het onderzoek te beperkt. Op advies van mijn scriptiebegeleider Arjan Nobel zocht ik met frisse moed een nieuwe invalshoek. Het kostte mij uiteindelijk veel tijd om het stuk te herschrijven, maar dankzij een uitgebreid literatuuronderzoek kon ik mijn analyse plaatsten in het grotere debat rondom Indische literatuur en de ‘koloniale herinnering’.

Ik hoop met deze scriptie een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de koloniale samenleving in Nederlands-Indië en haar weerklank in de (kinder)literatuur. Indische kinderboeken zijn niet alleen leuk om te lezen, maar leren ons ook hoe er voor een lange periode werd omgegaan met de oud-kolonie en hoe deze op verschillende manieren werd gerepresenteerd. In het huidige postkoloniale klimaat vereist het schrijven van een verhaal dat zich afspeelt in de Indische koloniale samenleving goed doordachte verhaallijnen en oog voor ‘de andere kant’. Tegelijkertijd heb ik geleerd dat ook oudere boeken nieuwe inzichten kunnen bieden. Ik heb dan ook veel bewondering gekregen voor kinderboekenschrijvers van Indische kinderliteratuur. In mijn werk bij ontmoetingsonderwijs ‘Koloniale Sporen in mijn Buurt’ zie ik dat persoonlijke verhalen de koloniale geschiedenis verhelderen en bijdragen aan het bewustwordingsproces ten aanzien van het koloniale verleden. Naar aanleiding van dit onderzoek ben ik in de veronderstelling dat ook Indische kinderboeken een positieve bijdrage kunnen leveren aan het geschiedenisonderwijs, juist omdat de boeken persoonlijke verhalen aan het licht brengen.

Zonder Arjan was het niet gelukt ‘opnieuw’ aan deze scriptie te beginnen, dus ik bedank hem zeer voor de bemoedigende, leerzame en kritische bijeenkomsten. En natuurlijk voor alle keren dat hij mijn stukken heeft gelezen en nagekeken. Daarnaast wil ik mijn moeder Yolanda Koevoets en mijn vriend Stefan Lorist bedanken voor het lezen van mijn steeds veranderende stukken. Het schrijven van deze scriptie was een uitdaging, maar ik zie het als een waardige afsluiting van studeren aan de Universiteit van Amsterdam.

(4)

Hella Haasse, Oeroeg, 1948

Als het waar is dat er voor ieder mens een landschap van de ziel bestaat, een bepaalde sfeer, een omgeving, was – en is – mijn landschap het beeld van

berghellingen in de Preanger:

de bittere geur van de theestruiken,

het klateren van heldere stroompjes over steenblokken, de blauwe wolkenschaduwen over het laagland.

Dat mijn verlangen naar dit alles schrijnend zijn kon, had ik beseft in de reeds jaren waarin ieder contact,

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Inhoudsopgave 5

Inleiding 6

1 – De raciale ideologie in koloniale kinderboeken 16

1.1 De raciale ideologie in de Indische samenleving 16

1.2 Een nostalgisch verlangen naar het ‘voorbijgaande land’? 18

1.3 ‘Hoe lichter, hoe beschaafder’ 20

1.3.2 ‘Woest en dichtbij de natuur’ 23

1.4 Ethische opvattingen zetten de toon 27

1.5 Conclusie 32

2 - De raciale ideologie in postkoloniale kinderboeken 33

2.1 Postkoloniale Indische literatuur 33

2.2 De herinnering aan een jeugd in Indië 35

2.3 De herinnering van een Indisch kind 39

2.4 Conclusie 44

3 – Van vriend tot vijand: verhoudingen in Indische kinderboeken 45

3.1 De plaats van de Indo-Europeaan in Nederlands-Indië 46

3.2 Vriendschap 49 3.2.1 koloniale boeken 50 3.2.2 postkoloniale boeken 52 3.3 Vijandige relaties 55 3.3.1 koloniale boeken 55 3.3.2 postkoloniale boeken 57

3.4 De relatie tussen Nederlanders en hun bedienden 60

3.4.1 koloniale boeken 61 3.4.2 postkoloniale boeken 62 3.5 Conclusie 64 Conclusie 66 Literatuurlijst 73 Bijlage 77

(6)

Inleiding

‘Fictie is geschiedenis, menselijke geschiedenis. Maar ze is ook meer dan dat; ze staat op steviger grond, omdat ze gebaseerd is op de werkelijkheid van vormen en de observatie van sociale verschijnselen; geschiedenis daarentegen is gebaseerd op documenten en op het lezen van gedrukt of geschreven werk - op een tweedehands indruk. Daarom staat fictie dichter bij de waarheid.’ - Joseph Conrad, Notes on Life and Letters (1924).

De rijkdom van jeugdliteratuur is groot; van literaire werken tot boeken die veel kritiek hebben gehad, van fantasierijke verhalen tot boeken die tot op de dag van vandaag onderbelichte of controversiële onderwerpen aankaarten. Al die verschillende verhalen kleuren het beeld van kinderboeken en geven ons inzicht in een bepaalde periode uit de geschiedenis. Het naslagwerk met betrekking tot Nederlandse kinderliteratuur Een land van

Waan en Wijs noemt jeugdliteratuur een ‘land van waan’ omdat de verhalen telkens weer de

verbeelding prikkelen en de jonge lezers meevoeren naar verre en vreemde werelden. Aan de andere kant zijn kinderboeken een ‘land van wijs’ omdat auteurs levenslessen in hun verhalen verwerken. De boeken hebben naast dat zij vermaken, ook een educatief doeleinde.1

Dat de geschiedenis van de jeugdliteratuur een populair onderwerp is onder historici en literatuurwetenschappers blijkt uit de vele onderzoeken die zijn verschenen. Zo zijn er twee grote naslagwerken over kinderliteratuur uitgebracht: De hele Bibelebontse berg door Harry Bekkering en Netty Heimeriks, dat verscheen in 1989 en Een land van waan en wijs door Rita Ghesquiere en Vanessa Joosen uit 2014. Beide boeken wijden een hoofdstuk aan historische jeugdboeken, waarin verschillende thema’s aan bod komen. De Opstand, de

Gouden Eeuw en de Tweede Wereldoorlog worden behandeld. Ook wijden beide werken een

hoofdstuk aan avonturenboeken en besteden daarin kort aandacht aan kinderboeken die zich voornamelijk afspelen ten tijde van de VOC. Een van de bekendste boeken in dit genre is De

scheepsjongens van Bontekoe uit 1923, waarin drie jongens meevaren met het schip van de

Nederlandse VOC-kapitein Willem Bontekoe.

1 Vanessa Joosen en Rita Ghesquiere, Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse

(7)

Opvallend is dat er in beide naslagwerken verder geen aandacht is voor het Nederlandse koloniale verleden in kinderliteratuur. Op enkele zinnen over de trans-Atlantische slavenhandel na, wordt er niet gesproken over de voormalige kolonie Nederlands-Indië. Het is dan ook ironisch dat jeugdfictie met het thema Nederlands-Indië goed past binnen de definitie van ‘een land van waan en wijs’: de verhalen spelen zich af in een voor kinderen vreemde en verre wereld, terwijl zij onbewust kennis krijgen van het koloniale systeem en de positie die de schrijver ten opzichte hiervan innam. Ondanks dat er vanaf de jaren negentig regelmatig studies naar verschillende thema’s in de jeugdliteratuur verschenen, blijft het koloniale verleden vrijwel onbesproken.2

De representatie van de koloniale samenleving in Nederlands-Indië is in de Indische volwassenenliteratuur, in tegenstelling tot de kinderliteratuur, meerdere keren onderzocht. In tijdschriften zoals Indische Letteren, Spiegel der Letteren en Tijdschrift voor Nederlandse

Taal- en Letterkunde wordt er regelmatig gepubliceerd over de beeldvorming van de

oud-kolonie in de literatuur. Petra Boudewijn onderzocht in haar recent verschenen proefschrift

Warm bloed de representatie van Indo-Europeanen in de Indische letterkunde vanaf 1800.

Hierbij heeft zij ontwikkelingen van de literaire representatie van Indo-Europeanen in kaart gebracht.3 De aanleiding voor dit onderzoek was het grote aantal Indische literaire werken dat afgelopen eeuwen is verschenen en de beeldvorming die hiermee gepaard ging. Het is daarom niet verrassend dat Indische volwassenenliteratuur een groot thema vormt in de cultuurhistorische- en literatuurwetenschap.

Echter, het schrijven over Indië was afgelopen eeuwen onder kinderboekenauteurs zeker zo populair. Dit blijkt onder andere uit de bibliografie Indische jeugdliteratuur, samengesteld door Dorothée Buur. Zij heeft zo’n twaalfhonderd Indische kinderboeken gecategoriseerd die tussen 1800 en 1992 zijn uitgegeven. Na 1992 zijn er nog zeker vijftien Nederlandse kinderboeken verschenen met Nederlands-Indië als thema.4 In de selectie van

Buur zijn niet alle boeken opgenomen met de VOC als thema, maar alleen de boeken die zich (gedeeltelijk) afspelen in de voormalige kolonie. Buur geeft in de inleiding van haar bibliografie aan dat het historisch en literair onderzoek naar dit thema erg gering is en dat zij zich daarom genoodzaakt voelde de boeken te categoriseren. Zij hoopte dat de bibliografie

2 Harry Bekkering en Heimeriks, Netty, De hele Bibelebontse berg (Amsterdam 1989).

3 Petra Boudewijn, Warm bloed. De representatie van Indo-Europeanen in de Indisch-Nederlandse letterkunde

(1860-heden) (Groningen, 2016) 41.

4 Naar aanleiding van mijn eigen onderzoek in de catalogus van de Openbare Bibliotheek en de Koninklijke

(8)

een opstap zou zijn voor verder onderzoek.5 Juist omdat dit thema een ‘zwarte bladzijde’ van de Nederlandse geschiedenis behelst en er, op de Indische letteren voor volwassenen na, nauwelijks onderzoek naar kinderliteratuur over Indië is gedaan, is het interessant om de weergave van de koloniale samenleving in Indische kinderfictie in kaart te brengen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook: ‘Op welke wijze werd de Indische koloniale samenleving in Nederlandse kinderboeken verbeeld, uitgebracht in de periode 1920-2015?’

Historiografie kinderliteratuur

Ghesquere en Joosen noemen het bestaan van Indische kinderliteratuur niet, het is daarentegen wel interessant om te achterhalen of de inhoud en stijl van de geselecteerde boeken uit dit onderzoek past bij het door hen geschetste beeld van de geschiedenis van jeugdboeken. Voorafgaande aan het beschrijven van de onderzoeksmethoden en de inhoud van dit onderzoek volgt hier een kort historisch overzicht van kinderboeken uit de desbetreffende periode.

Jeugdliteratuur maakte in de twintigste eeuw een transformatie door. Zo was er aanvankelijk veel aandacht voor kinderboeken met een pedagogisch karakter en werd er veel gediscussieerd over het ‘goede’ kinderboek. De nadruk lag op de educatieve functie van kinderliteratuur. Na de Tweede Wereldoorlog nam de academische interesse voor kinderliteratuur toe en ook de vorm en de inhoud van de kinderboeken veranderde na 1950. Een van de grote veranderingen was de toenemende aandacht voor taboedoorbreking. De verhalen werden artistieker en uitdagender en schrijvers zoals Annie M.G. Schmidt en Astrid Lindgren schreven vanuit de belevingswereld van het kind, die anders was dan die van volwassenen. Vooral in de jaren zeventig en tachtig werden er meer problematische thema’s aangekaart.6 Vanaf de jaren negentig kregen de kinderboeken meer psychologische diepgang,

het doorbreken van taboes verschoof naar de achtergrond en maakte plaats voor meer filosofische thema’s.7

Jonge lezers maakten zo kennis met thema’s als racisme, mishandeling en uitbuiting. Ook werden internationale kwesties uit het verleden en gevoelige thema’s zoals de Holocaust bespreekbaar. De tijd van een onproblematische en eurocentrische kijk op de wereld was volgens Ghesquere en Joosen in de jeugdliteratuur voorbij: auteurs schreven over koloniale

5 Dorothée Buur, Indische jeugdliteratuur. Geannoteerde bibliografie van jeugdboeken over Nederlands-Indië

en Indonesië (Leiden 1992) 1-3.

6 Joosen en Ghesquiere, Land van waan en wijs, 48. 7 Ibidem, 51.

(9)

misstanden en internationale uitbuiting en stelden het westerse superioriteitsgevoel aan de kaak.8 In de eenentwintigste eeuw is op het literair vlak steeds meer openheid mogelijk over deze zwarte bladzijde in de Nederlandse geschiedenis. Ghesquere en Joosen tonen dit aan met een lijst postkoloniale jeugdboeken die gaan over de trans-Atlantische slavenhandel.9 Zijn de

verschuivende thema’s ook terug te vinden in de Indische kinderliteratuur? Is de eurocentrische invalshoek in (Indische) kinderboeken vandaag de dag inderdaad verdwenen?

De Garoedaprijsvraag

Anders dan bij volwassenenliteratuur hebben kinderboeken voornamelijk een educatieve functie. De nadruk ligt op vermaken en de kinderen tegelijkertijd iets leren, zeker als het gaat om historische fictie. Wanneer een verhaal zich afspeelt in een historische setting, maar er verder geen aandacht wordt besteed aan een realistische tijdsweergave of een historische gebeurtenis, valt het boek niet onder deze categorie. In dit onderzoek zijn niet enkel historische jeugdboeken opgenomen, omdat een aantal boeken is geschreven in de periode waarin het verhaal zich ongeveer afspeelt. Wel hebben deze boeken een duidelijk educatief doeleinde: het informeren van kinderen over de voormalige kolonie Nederlands-Indië. De boeken zijn namelijk bekroond met de Garoedaprijs.

Er is bijzonder weinig bekend over de Garoedaprijsvraag, terwijl deze tussen 1937 en 1950 werd uitgereikt. ‘Ondanks de groeiende aandacht voor literaire kinderboeken waren er in Vlaanderen en Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw nog geen belangrijke bekroningen voor jeugdliteratuur’, aldus Ghesquere en Joosen.10 De auteurs laten hier het bestaan van de prijsvraag onbesproken. Zij hebben geen oog voor Indische kinderliteratuur en wisten daarom waarschijnlijk niet van het bestaan van deze prijsvraag af. De Garoedaprijsvraag voor het ‘beste koloniale kinderboek’ sluit echter goed aan bij het opvoedende karakter van de jeugdboeken van begin vorige eeuw.

In het kader van dit onderzoek over Nederlands-Indië als thema in kinderboeken, is het extra interessant om te kijken naar de oorsprong en doelstellingen van deze bekroning. Gedurende dertien jaar schreef de Koninklijke Vereniging ‘Koloniaal Instituut’ in Amsterdam iedere twee jaar een geldprijs uit voor het beste koloniale kinderboek.11 Uit enkele notulen

8 Ibidem, 49. 9 Ibidem, 300. 10 Ibidem, 38.

11 Dolinde van Kol, ‘De Garoedaprijsvraag voor het beste koloniale jeugdboek’, Literatuur zonder leeftijd.

(10)

van vergaderingen en jaarverslagen die in de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen zijn opgeslagen, blijkt dat er in 1934 een commissie werd opgericht op het gebied van koloniale jeugdboeken ten behoeve van kinderen, ouders en docenten. Hieruit volgde de

Bibliografische Raadgever, die niet alleen ouders wilde adviseren, maar ook auteurs moest

stimuleren over de Nederlandse koloniën te schrijven. In de Raadgever werden reeds bestaande boeken die geschikt werden geacht opgenomen.

Het gebrek aan ‘goede’ koloniale kinderboeken was de aanleiding voor het uitschrijven van de Garoedaprijsvraag. De bedoeling van de prijs was ‘het aanmoedigen van het schrijven van boeken, waardoor de jeugd in Nederland nader tot de Indiën wordt gebracht’.12 De boeken werden onder andere op pedagogische, emotionele en religieuze aspecten beoordeeld. Daarnaast keek men naar de positie die de schrijver innam ten opzichte van koloniale zaken. Werd de oosterse beschaving benaderd vanuit westerse superioriteit of met ‘liefde en waardering voor het waardevolle’ in het oosten? Of anders, nam de schrijver een eurocentrisch of oriëntalistisch perspectief in? Het is namelijk opvallend dat het hierbij niet ging over gelijkwaardigheid tussen het oosten en het westen. Deze werden als wezenlijk ‘anders’ aanschouwd. De commissieleden stelden zich wel de vraag of er redenen zouden zijn waarom ‘bepaalde groepen’ bezwaar tegen het verhaal konden hebben. 13

De Garoedaprijs werd tussen 1937 en 1950 zes keer uitgereikt. Het Koloniaal Instituut was, ondanks het feit dat de prijs een aantal goedgekeurde koloniale boeken aan de

Bibliografische Raadgever kon toevoegen, nog steeds niet tevreden over het aantal koloniale

jeugdboeken dat in deze periode verscheen.14 Na 1950 werd er geen Garoedaprijs meer uitgereikt. Het ligt voor de hand dat de onafhankelijkheid van Indonesië hier de oorzaak van was, maar daarover werd in de jaarverslagen van het KIT niet gesproken.

Dat de Garoedaprijsvraag de belangen van het Nederlandse koloniale bewind in Nederlands-Indië steunde, is zeer waarschijnlijk. Uit de opgestelde eisen blijkt dat er geen sprake was van afkeuring van de ongelijkheid en het rassenonderscheid, van waaruit de Nederlanders handelden (en schreven). Discriminatie en stereotypering werden evenmin genoemd. Wel werden religieuze zendingsideeën en ‘waardering voor het oosten’ genoemd. De eisen voor het ‘goede koloniale kinderboek’ passen daarom goed binnen de ethische politiek die Nederland aan het begin van de vorige eeuw voerde: het idee dat Nederland iets goed te maken had tegenover de kolonie en haar inwoners. De ethische politiek richtte zich op

12 Koloniaal Instituut, jaarverslag 1939 (Amsterdam 1939), 17.

13 Van Kol, ‘De Garoedaprijsvraag voor het beste koloniale jeugdboek’, 85. 14 Koloniaal Instituut Amsterdam, jaarverslag 1941 (1941).

(11)

de ontwikkeling en verbetering van het land en de bevolking van Indië, maar dan wel onder Nederlandse begeleiding en naar westers model. 15 Of deze veronderstelling en bovengenoemde elementen ook daadwerkelijk in de boeken die in de Raadgever werden opgenomen of de Garoedaprijs wonnen zijn terug te vinden, zal in hoofdstuk één aan bod komen.

Onderzoeksmethoden

In dit onderzoek staat de literaire representatie van Nederlands-Indië als raciaal gelaagde samenleving centraal. De koloniale ideologie in Nederlands-Indië zorgde ervoor dat de aanwezigheid van het Nederlandse bewind werd gerechtvaardigd en een structuur van ongelijkheid werd gepresenteerd alsof deze natuurlijk, vanzelfsprekend en onvermijdelijk was. Met het begrip ideologie wordt het geheel van ideeën van de belevingswereld van een bepaalde groep bedoeld, met betrekking tot de maatschappelijke omstandigheden waarin deze groep leeft.16 Naar aanleiding van de gelezen secundaire literatuur kan gesteld worden dat de koloniale ideologie in Nederlands-Indië is terug te voeren naar het idee van ‘rassenonderscheid’, waarbij ras en huidskleur op één lijn werden gesteld met status en andere eigenschappen.17 De hiërarchische verhoudingen in Nederlands-Indië, wit bovenaan en zwart onderaan, werden gerechtvaardigd door deze ideologie en vonden weerklank in de kinderliteratuur.

‘Literatuur vervult een dubbelrol: zij vormt niet alleen een reflectie van bestaande denkbeelden, maar is tevens een beeldvormende kracht over het koloniale leven’, aldus Boudewijn.18 De ideologisch geladen verbeelding van Nederlands-Indië in de kinderliteratuur

heeft daarom bijgedragen aan de maatschappelijke beeldvorming van Nederlands-Indië en haar verschillende bevolkingsgroepen. Het is daarom van belang om na te gaan hoe die verbeelding eruitziet. Het is bij de analyse van (kinder)literatuur essentieel om bewust te zijn van verschillende discoursen, zeker wanneer het gaat over het koloniale tijdperk. Om na te gaan waar bepaalde denkbeelden in de kinderboeken vandaan komen en hoe zij functioneren in die context, zal in ieder hoofdstuk cultuurhistorische context onderzocht worden.19

De analyse uit dit onderzoek is gebaseerd op de discours-analytische benadering van

15 Boudewijn, Warm bloed, 98.

16 Harry van der Berg en Peter Reinsch, Racisme in schoolboeken (Amsterdam 1983). 17 H.W. van den Doel, Het rijk van Insulinde (Amsterdam 1996) 150.

18 Boudewijn, Warm bloed, 31.

19 Remco Raben, ‘Postkoloniaal in de lange jaren vijftig. De dekolonisatie in de Nederlandse literaire cultuur’,

(12)

Michel Foucault. Hij heeft in zijn werk beschreven hoe discoursen onze realiteitszin en ons gevoel van identiteit structuren. Zij zijn opgebouwd uit processen van in- en uitsluiting waardoor bepaalde machtsverhoudingen blijven bestaan. Foucaults gedachtegoed is van grote invloed op de literatuurwetenschap. Literatuur bestaat uit discursieve formaties: woorden en beelden die met elkaar verbonden zijn en tezamen een bepaalde visie tot uitdrukking brengen.20 Het zijn visies, maar zij doen zich voor als kennis of waarheid. Hoe fungeren de visies ten aanzien van de koloniale ideologie in de geanalyseerde Indische kinderboeken? In hoeverre zijn de visies tijdgebonden en speelt de auteurspositie een rol bij de beeldvorming?

Omdat dit onderzoek de periode 1925 tot heden betreft, zullen koloniale en postkoloniale discoursen ten aanzien van de koloniale samenleving in Nederlands-Indië aan de orde komen. Niet alleen de periode waarin de boeken zijn geschreven speelt een rol van betekenis, maar ook de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Zo wordt de Japanse bezetting in 1942 als een breekpunt gezien in de cultuurhistorische- en literatuurwetenschappen, deze wordt aangehouden als scheidslijn tussen koloniale en de-koloniale thema’s in de boeken.21 Om een ontwikkeling in kaart te brengen zal dit onderzoek een onderscheid maken tussen koloniale auteurs (de boeken die zijn uitgegeven voor de onafhankelijkheid van 1949) en postkoloniale auteurs (de boeken die zijn uitgegeven na de onafhankelijkheid van 1949).

Het eerste hoofdstuk is gericht op de raciale ideologie als kenmerk van de koloniale samenleving in de koloniale kinderboeken. In het tweede hoofdstuk komt het rassenonderscheid in de postkoloniale boeken naar voren. Is er een ontwikkeling zichtbaar ten aanzien van de beeldvorming van raciale ongelijkheid? En hoe verhoudt deze zich met de Indische literatuur voor volwassenen? Aan de hand van de volgende kenmerken die in de kinderfictie gemakkelijk te vinden zijn, worden de boeken geanalyseerd: uiterlijk, karakter, taal (als kenmerk van beschaving) en cultuurbeschrijving (godsdienst, bijgeloof, gewoonten en rituelen). In het derde hoofdstuk worden de machtsverhoudingen die door de koloniale ideologie werden gelegitimeerd besproken. Drie paragrafen vormen de verhoudingen die in de boeken vaak terugkeren: ‘vriendschap’, ‘vijandigheid’ en ‘Nederlanders en hun bedienden’. Hierbij wordt gekeken of de auteurs de mogelijke problemen voor relaties tussen verschillende bevolkingsgroepen in het verhaal hebben verwerkt. Daarnaast wordt de omgang met ‘anders-zijn’ in de bestudeerde kinderboeken in kaart gebracht.

De achtergrond van de auteur, de auteurspositie (het perspectief) en doelstellingen

20 Boudewijn, Warm bloed, 34. 21 Ibidem, 35.

(13)

worden allemaal meegenomen in het onderzoek naar de beeldvorming van de koloniale Indische samenleving.

Verantwoording analyse

Om het onderzoek af te bakenen, zijn tien kinderboeken in de periode 1920 tot heden geanalyseerd. De boeken verschillen aanzienlijk qua inhoud en stijl, waarbij De

scheepsjongens van Bontekoe over de VOC (1923) het oudste boek is en Dromen van vrijheid

over de Japanse bezetting (2015) het meest recente boek. In deze scriptie is gekozen voor enkel fictieve verhalen, omdat dit genre niet gericht is op slechts informeren. De auteurs schrijven vanuit hun eigen ideeën, ervaringen en/of herinneringen en hoeven minder rekening te houden met gewenste doelstellingen, zoals bijvoorbeeld bij het schrijven van lesmethodes het geval is. Daarnaast hebben alle auteurs een persoonlijke link met Nederlands-Indië: zij zijn daar opgegroeid, hebben Indisch bloed of behoren tot de tweede of de derde generatie.22 Hierbij hanteer ik de definitie van ‘Indische literatuur’ opgesteld door Olaf Praamstra, aangepast op het kindergenre: ‘Het dient te gaan om werken van auteurs die Indië uit persoonlijke ervaring gekend hebben, die oorspronkelijk in het Nederlands zijn gesteld en waarin het Indisch element een rol van betekenis speelt.’23 Hij beschouwt ook de literatuur die gepubliceerd is in een postkoloniaal tijdperk.24

Om een ontwikkeling in kaart te brengen en een historisch overzicht te geven, is er per decennium één kinderboek geselecteerd. Alle boeken die in dit onderzoek worden geanalyseerd, vallen binnen de leeftijdscategorie negen tot twaalf jaar. Deze categorie wordt in de openbare bibliotheek gehanteerd en de meeste Indische kinderliteratuur is gericht op deze leeftijd. Verder zijn alleen boeken gekozen die in ieder geval als thema de verhouding Nederland - Nederlands-Indië hebben. De keuze van de boeken is niet aselect, om te voorkomen dat veelgelezen boeken niet gekozen zouden worden. Vanaf de jaren zestig is uit ieder decennium één boek geselecteerd, dat op dit moment te leen is bij de openbare bibliotheek en dus bijdraagt aan de beeldvorming van Nederlands-Indië. De boekenlijst,

22 In de jaren tachtig en negentig kwam er een nieuwe stroom Indische auteurs: de tweede generatie, kinderen die

schreven over hoe het is om in Nederlands-Indië op te groeien. Zie Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel.

Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. (Amsterdam 1978) 43.

23 Olaf Praamstra, ‘De omstreden bloei van de Indisch-Nederlandse letterkunde. Een afbakening van het corpus’,

Indische letteren. Jaargang 14 (Amsterdam 1997) 257-274, aldaar 263.

(14)

inclusief een korte samenvatting van de inhoud is in de bijlage terug te vinden.

Twee van de geselecteerde boeken die zijn geschreven vóór de Indonesische onafhankelijkheid in 1949, zijn opgenomen in de Raadgever en bekroond met de Garoedaprijs. Zijn deze boeken anders van toon dan de boeken die niet binnen de Raadgever van het Koloniaal Instituut vielen? Om dit te kunnen achterhalen is ook een aantal boeken geselecteerd dat buiten de vereiste regels van het Koloniaal Instituut viel, waaronder een tweede boek van schrijver C.A. van Suchtelen - Leembruggen. Zij schreef meerdere Indische kinderboeken, waarvan een aantal wel en een aantal niet in aanmerking kwam voor de Garoedaprijsvraag. Dit maakt de vergelijking tussen haar boeken extra interessant.

Boeken uit de jaren vijftig zijn in dit onderzoek overgeslagen, omdat het manuscript dat in 1950 verscheen en de Garoedaprijs won, nooit is uitbracht. Om een gedegen vergelijking te kunnen maken, moeten minstens twee boeken die in de Raadgever zijn opgenomen en twee niet genomineerde titels die uitgebracht werden voor de onafhankelijkheid van Indonesië geanalyseerd worden. Dit is de reden voor de keuze voor een boek uit 1941 en een boek uit 1948. Op basis van de hierboven genoemde criteria zijn de volgende kinderboeken geselecteerd:

Jaar Auteur Titel Link met Indië

1923 Johan Fabricius De scheepsjongens van Bontekoe opgegroeid in Indië

1931 Simon Franke Si Taloe, de dessajongen

(Bibliografische Raadgever)

vertrok op zijn 17de naar Indië

1941 C.A. van Suchtelen -

Leembruggen

Djaidin (1e Garoedaprijs) opgegroeid in Indië

1948 C.A. van Suchtelen -

Leembruggen

Twee Indische meisjes opgegroeid in Indië

1962 Johan van Hulzen De tweeling van de plantage opgegroeid in Indië

1979 Sonja Berg-Pleijel De kampong van Ma Muriah opgegroeid in Indië

1986 Alet Schouten Zoete meisjes en de kleine tijger opgegroeid in Indië

1999 Theo Engelen De Indische vlieger derde generatie

schrijvers

2007 Joke de Jonge Strijd overzee tweede generatie

schrijvers

2015 Lieke van Duin en

Truus Huizenga

(15)

Uit de koloniale kinderboeken zullen racistische of vernederende elementen worden geciteerd, maar dit zal altijd in context worden geplaatst. Het gebruik van een aantal termen, zoals ‘politionele acties’, staat tegenwoordig ter discussie. In plaats daarvan wordt in dit onderzoek geciteerd uit de boeken, of gesproken over de koloniale oorlog. Hetzelfde geldt voor ‘jappenkamp’ – interneringskamp, ‘inlander’ – inlandse bevolking, ‘koelie’ – Chinees/contractarbeider en ‘Indo’ – Indo-Europeaan. 25 Ik besef dat er aan de bovengenoemde onderzoeksmethoden haken en ogen zitten. Om een wetenschappelijk antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, zullen álle boeken met het thema Nederlands-Indië op gestructureerde wijze geanalyseerd moeten worden. Daar is in deze scriptie geen ruimte voor, waardoor de onderzoeksvraag zich enkel richt op de tien geselecteerde boeken en de secundaire literatuur. De uitkomst hiervan zal desalniettemin een beeld schetsen van de representatie van de koloniale Indische samenleving in de kinderfictie, dat tot nu toe in de literatuur onbesproken bleef.

25 Stijn Schoonderwoerd, Woorden doen ertoe. Een incomplete gids voor woordkeuze binnen de culturele sector

(16)

1. De raciale ideologie in koloniale kinderboeken

Wanneer auteurs van kinderboeken schrijven over Nederlands-Indië, kan het bestaan van rassenonderscheid in de koloniale samenleving niet onbesproken blijven. Erg negatieve elementen worden in kinderboeken vaak weggelaten, maar aangezien Nederlanders, inheemse bevolking en Indo-Europeanen niet als gelijken werden behandeld, is het voor een realistische weergave van de oud-kolonie van belang dat het bestaan van raciale ongelijkheid en discriminatie in de kinderboeken niet wordt verzwegen.

Een veronderstelde witte superioriteit versus de inferioriteit van de inlandse bevolking, Indo-Europeanen en andere bevolkingsgroepen komt in de Indische kinderfictie dan ook regelmatig voor. Rassenonderscheid is op meerdere manieren terug te vinden in de boeken: er kan voor een thema worden gekozen waarin besproken wordt hoe de personages de ongelijkheid ervaren, maar in het verhaal kunnen ook de denkbeelden naar voren komen die voortvloeien uit het raciale gedachtegoed van de auteur. Als de personages racistische of vernederende opmerkingen maken, kan het behoren tot het thema, maar het kan ook zijn dat de opmerkingen niet worden aangewezen als discriminerend en de schrijver de opmerkingen lijkt te ondersteunen. In de beeldvorming speelt stereotypering vaak een essentiële rol, waarbij verschillende bevolkingsgroepen over één kam worden geschoren.

In hoeverre komt de raciale ideologie als onderdeel van de koloniale samenleving in de kinderliteratuur naar voren en is er sprake van een kritische houding van de schrijver ten aanzien hiervan? Om een ontwikkeling te schetsen, gaat hoofdstuk één in op de koloniale periode voor 1950. Hoofdstuk twee gaat over de Indische kinderliteratuur die is uitgegeven in de postkoloniale periode. Daarbinnen worden verschillende thema’s behandeld die aantonen

hoe en waarom raciale uitingen in de kinderfictie voorkomen. Met behulp van

cultuurhistorische context en de geschiedenis van Indische letteren voor volwassenen zal er een verband gezocht worden in de manier waarop de raciale ideologie als onderdeel van de koloniale samenleving in kinderliteratuur wordt gerepresenteerd.

1.1 De raciale ideologie in de Indische samenleving

Vanaf de vijftiende eeuw koloniseerden de Europese volkeren de niet-Europese volkeren; ‘witte’ mensen koloniseerden ‘gekleurde’ mensen. Het samenvallen van de machtenscheiding met de rassenscheiding, versterkte het reeds bestaande idee van superioriteit van het ‘witte’

(17)

Europese ras tegenover het ‘gekleurde’ niet-Europese ras. 26 Dit idee vormde een rechtvaardiging voor zowel de wereldheerschappij van de Europeanen over de niet-Europeanen als ook van de sociale gelaagdheid van de koloniale samenleving. Ook de aanwezigheid van de Nederlanders in Nederlands-Indië werd gerechtvaardigd door de koloniale ideologie. In het koloniale systeem van Nederlands-Indië speelde huidskleur een allesoverheersende rol in de maatschappelijke plaats- en waardebepalingen. Door huidskleur en ras werden bevolkingsgroepen van elkaar onderscheiden.27

Het beheersen van de Nederlandse taal werd daarnaast als een sociale graadmeter voor beschaving gezien. Indonesische talen zoals het Javaans en Soendanees stonden het laagst op deze graadmeter en het Maleis nam een middenpositie in.28 Wanneer de Nederlanders hoog-Javaans spraken, moest de inlandse bevolking in het laag-hoog-Javaans of Maleis antwoorden: zo bleef duidelijk hoe de verhoudingen lagen.29

Daarbij vormde stereotypering een gemakkelijk aanknopingspunt in de andere fysieke kenmerken van bevolkingsgroepen en er werden specifieke karakteristieke eigenschappen aan rassen toegeschreven, zoals ‘dom’, ‘lui’ en ‘achterdochtig’.30 Regelmatig werd de inlandse bevolking in deze stereotypering het meest negatief afgebeeld en de Europese bevolking het meest positief. Ook binnen het westerse bedrijfsleven heersten vooroordelen die door raciale verschillen in de koloniale samenleving in stand werden gehouden. De econoom J.H. Boeke schreef in 1924 dat de inheemse bevolking in Nederlands-Indië een ‘totaal gemis aan economisch besef’ had. Terwijl de westerse mens zich door economische motieven liet leiden, streefde de oosterse mens ‘gemakkelijke bevrediging van sociale behoefte na.’ De ‘westerse mens’ was dus anders dan de ‘oosterse mens’, een idee waarin Boeke niet alleen stond.31

Waar de koloniale samenleving tot het begin van de twintigste eeuw een Indisch karakter kende, veranderde dit vanaf de jaren dertig drastisch. De Europese bevolking vormde daarvoor maar een klein deel van de totale bevolking en ging op in de Indische samenleving. Europese mannen kwamen voor werk alleen in het oosten terecht en gingen vaak ‘gemengde’ huwelijken aan. ‘Rasvermenging’ werd hierdoor een element dat de Indische samenleving in sterke mate bepaalde. Dankzij de komst van Europese vrouwen en gezinnen groeide de Europese bevolking in Indië na de Eerste Wereldoorlog aanzienlijk. Dit gegeven maakte

26 Herman Burgers, De Garoeda en de ooievaar. Indonesië van kolonie tot nationale staat (Leiden 2011) 169. 27 Burgers, De Garoeda en de ooievaar, 169.

28 S.E. de Vries en Barbera Wessel, Koloniale ideologie in kinderboeken over Nederlands-Indië 1900-1950

(Amsterdam 1989) 16-17.

29 Van den Doel, Het rijk van Insulinde, 162. 30 Ibidem, 150.

(18)

langzaam een einde aan de ‘verindisching’ van de koloniale samenleving. Europese mannen konden na de Eerste Wereldoorlog blijven leven op de wijze waarop zij dat in Europa gewend waren en gemengde huwelijken kwamen steeds minder voor. Daarnaast kwamen er steeds meer Europese voorzieningen zoals winkels, scholen en ziekenhuizen.32

De Europeanen leefden vanaf dat moment vrijwel geheel afgezonderd van de inheemse bevolking, op hun vele bedienden na. De koloniale samenleving kreeg daarom sterker dan voorheen het karakter van een ‘apartheidssamenleving’. De apartheid was ook in de wet verankerd, doordat er voor privaat – en strafrecht afzonderlijke wetboeken bestonden voor Europeanen (waartoe wel de Japanners, maar niet de Chinezen werden gerekend) en ‘inlanders’.33 De scheiding in de Indische samenleving tussen een Europees en een inheems deel werd hierdoor alleen maar versterkt. ‘De inheemse wereld bleef voor veel Europeanen slechts een schimmig decor waartegen hun eigen leven zich afspeelde, een wereld waarvoor slechts weinigen echt belangstelling toonden en die weinigen probeerden te begrijpen’, aldus Van den Doel.34

In de langzaam ‘verhollandste’ koloniale samenleving van de twintigste eeuw was er sprake van toenemend racisme van Nederlanders tegenover Indo-Europeanen en andere bevolkingsgroepen. Het denken langs raciale lijnen was verankerd in de maatschappij en werd onder andere verwerkt in literatuur. Deze beeldvorming kende een lange nawerking waardoor zij ook een rol speelde in de manier van omgang met het koloniale verleden in postkoloniaal Nederland, hetgeen eveneens gestalte kreeg in de literatuur.35 In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de wijze waarop de raciale ideologie tot uiting komt in koloniale

kinderliteratuur.36

1.2 Een nostalgisch verlangen naar het ‘voorbijgaande land’?

In de Indische letteren voor volwassen vond er in de eerste helft van de vorige eeuw een verschuiving plaats van zeemansverhalen en scheepsjournalen naar fictionele proza. Nederlands-Indië veranderde langzaam in het geheugenspoor in het Nederlands literaire bewustzijn. Auteurs ontkenden de realiteit van de politieke en historische ‘last’ en mythes

32 Van den Doel, Het rijk van Insulinde, 192. 33 Ibidem, 194.

34 Ibidem, 195-198.

35 Boudewijn, Warm bloed, 399.

36 Vier van de tien geselecteerde kinderboeken zijn geschreven voor de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949

en vallen onder de categorie ‘koloniale kinderboeken’. Dit betekent niet dat de schrijvers de koloniale ideologie automatisch steunden. Alle boeken die na 1949 zijn geschreven vallen onder de categorie ‘postkoloniale kinderboeken’.

(19)

kwamen tevoorschijn. Zij hielden zich steeds meer bezig met de herdenking en herinnering van het koloniale leven in Nederlands-Indië. Historicus E.M. Beekman noemde deze ontwikkeling van het kolonialisme in koloniale volwassenenliteratuur ‘een introversie van de verbeelding’.37 Koloniale literatuur uit de twintigste eeuw werd een herinnering aan een

droom die ooit werkelijkheid was. ‘Nederlandse koloniale literatuur beperkt zich niet tot een treuren om het verdwijnen van een politiek en economisch privilege; zij herdenkt het voorbijgaan van een tijdperk, van een wereld, van een manier van leven’, aldus Beekman.38

Volgens Beekman hadden de schrijvers uit de eerste helft van de vorige eeuw een tropische herinnering aan het land waar zij waren opgegroeid, niet een koloniale. Zij wilden zich de reuk, de smaak en de aanraking van het voorbijgaande land herinneren.39 Nostalgie is daarom prominent aanwezig in de koloniale literatuur van de twintigste eeuw: ‘Nederlands-Indië wordt op één lijn gesteld met de jeugd, met een onschuldige sensualiteit, ongerepte liefde en met verbeelding’.40 Wanneer auteurs schreven over Nederlands-Indië, zouden zij altijd, koloniaal of postkoloniaal, teruggrijpen naar ervaringen van tijdens hun verblijf in het koloniale land. Deze ervaringen waren ideologisch geladen en daarmee een gemakkelijke prooi voor postkoloniale kritiek, aldus Beekman.41

Echter, in de bestudeerde koloniale kinderliteratuur zijn bepaalde koloniale en ideologische (raciale) denkbeelden terug te vinden, die verder gaan dan een nostalgisch verlangen naar het land van zonnige herinneringen. Er is een wezenlijk verschil zichtbaar in de wijze waarop Indië door Nederlandse kinderboekenschrijvers werd omschreven, ongeacht de tropische herinnering aan hun verblijf in het koloniale land. Het perspectief dat de schrijver innam, eurocentrisch of indocentrisch, speelt een essentiële rol bij de beschrijving van raciale kenmerken en laat zien dat de auteurs hun eigen herinnering van politieke accenten konden voorzien. Hoe dit aspect in de boeken tot uiting komt, zal na een korte toelichting besproken worden.

Het oudste onderzochte boek in dit onderzoek, De scheepjongens van Bontekoe, van Fabricius uit 1923, valt te plaatsten in de categorie zeemansverhalen en scheepsjournalen. In het boek beleven drie Nederlandse jongens in de zeventiende eeuw allerlei avonturen in de Indische archipel.42 Fabricius werd geïnspireerd door het eerste deel van het Journaal van

37 E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië 1600-1950 (Amsterdam

1998) 604.

38 Ibidem, 602-605. 39 Ibidem, 602. 40 Ibidem, 605. 41 Ibidem, 606.

(20)

Bontekoe over een zeereis ten tijden van de Gouden Eeuw. De reden voor het thema spreekt

voor zich: hij werd zelf geboren in Nederlands-Indië en verhuisde in 1914 met zijn familie naar Nederland. Hij zou zich zijn hele leven met het land uit zijn jeugd verbonden blijven voelen.43 Twee Indische Meisjes van C.A. van Suchtelen - Leembruggen uit 1948 is net als De scheepsjongens geschreven vanuit een Europees perspectief.44 Het verhaal gaat over Ina, een

Indo-Europees meisje en haar adellijke vriendin Joeti. Zij krijgen een Europese opvoeding van de Nederlandse regent meneer Feals. Van Suchtelen - Leembruggen is van Nederlandse afkomst, maar bracht een groot deel van haar leven in Indië door. Zij werd in 1876 geboren in de Padangse Benedenlanden, te Sumatra. In 1948 overleed zij in Den Haag, vlak nadat Twee

Indische meisjes uitgebracht werd.45 Zij schreef meerdere Indische jeugdboeken, waaronder het boek Djaidin.

Van Suchtelen – Leembruggen schreef Djaidin vanuit een ander perspectief dan Twee

Indische meisjes. Djaidin (1941) is geschreven vanuit de ogen van een Javaanse jongen. Hij

verdwaalt in het bos en komt een groep bosmensen tegen, de Koeboes, met wie hij een tijd rondtrekt. Er komen nauwelijks Nederlanders of Europese cultuuruitingen in het verhaal voor. De boeken verschillen daarom aanzienlijk van elkaar. In de volgende paragrafen zal duidelijk worden in hoeverre dit invloed heeft op de beschrijving van de koloniale samenleving. Ook in

Si Taloe, de dessajongen staat de Javaanse cultuur en de inlandse bevolking in het middelpunt

(1931). Schrijver Simon Franke vertrok op zijn zeventiende naar Nederlands-Indië, waar hij inspiratie opdeed voor kinderboeken. Zijn sociale betrokkenheid komt in zijn boeken duidelijk naar voren en hij nam het in zijn latere werk voor volwassenen vaak op voor de verdrukten en armen.46 Het verhaal gaat over Si Taloe, een arme jongen die voor een Nederlandse regent in de stad gaat werken om geld te verdienen voor zijn familie.

1.3 ‘Hoe lichter, hoe beschaafder’

In de koloniale literatuur lijkt huidskleur het beschavingsniveau van de personages te weerspiegelen. Daarbij geldt meestal: hoe donkerder een personage is, des te verder is hij van het westerse schoonheids- en beschavingsideaal verwijderd. Huidskleur staat dus in een directe relatie met beschavingsniveau en samen bepalen zij het sociaal aanzien van een

43 I. Schöffer, 'Fabricius, Johan Johannes', Biografisch Woordenboek van Nederland. 44 C.A. van Suchtelen - Leembruggen, Twee Indische meisjes (Den Haag 1948). 45Van Kol, ‘De Garoedaprijsvraag voor het beste koloniale jeugdboek’, 86.

46 Peter van Zonneveld, ‘De schrijver en de dessajongen, Simon Franke en Si Taloe’ Indische letteren. Jaargang

(21)

personage. Het waardeoordeel dat wordt gegeven aan een donkere huidskleur, is meestal negatief. Wanneer er wordt gesproken over ‘witte’ mensen, is deze meestal positief. In de gevallen waarin de inheemse bevolking zich uitspreekt over Europeanen is deze vaak milder dan andersom: wit is ‘groot’.47 In de literatuur geldt over het algemeen dat Indo-Europese

vrouwen en meisjes over een ongekende schoonheid beschikken. Zij zijn vaak lichter van huidskleur dan de inheemse meisjes en vrouwen, al worden zij ook veelal als ‘sierlijk’ en ‘mooi’ afgebeeld. Daarentegen spiegelen zij zichzelf met het Europese schoonheidsideaal en prefereren zij een lichte huid. Indonesische jongens en mannen worden vaak ‘atletisch en aantrekkelijk’ beschreven, mits zij licht(er) zijn van huidskleur.48

In de koloniale kinderboeken wordt het uiterlijk, met name de huidskleur van personages, veelvoudig beschreven en genoemd. Dit komt in De scheepsjongens het best naar voren in de beschrijving van uiterlijke kenmerken en racistische uitingen die de hoofdpersonen Padde, Rolf en Hajo doen. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de superieure Nederlanders en de onderdrukte inlandse bevolking. Zo wordt er niet al te vleiend gesproken van ‘bruine lichamen’, ‘bruine gasten’ en de ‘bruintjes’. Chinezen worden ‘die langstaarten’ genoemd. Opvallend is dat de uiterlijkheden van de bevolkingsgroepen over één kam worden geschoren. Daarnaast wordt het hebben van beschaving en een lichte huidkleur meermaals met elkaar verenigd. Zo heeft de inlandse bevolking op Sumatra een lichtere huidskleur vergeleken met de zwarte bevolking op Madagaskar, waaraan dan ook meer beschaving wordt toegewezen: ‘De inlanders waren licht van huidskleur en maakten een beschaafde indruk’. Verder wordt er over inlandse vrouwen en meisjes vaak wel positief geschreven, net als in de Indische volwassenenliteratuur het geval was: ze zijn ‘slank’, ‘sierlijk’ en hebben ‘donkere ogen, lange wimpers en ranke enkels’.49

In Si Taloe worden net als in De scheepsjongens bevolkingsgroepen over één kam geschoren: ‘Zo zijn Chinezen nou eenmaal’.50 Er wordt vaak op gewezen dat de inlandse

bevolking bruin is: ‘zijn donker bruine huid’, ‘haar bruine gezicht’ en ‘hij was nog donkerder dan Si Taloe’, maar er hangt niet direct een waardeoordeel aan. Over het Europese uiterlijk wordt voornamelijk lovend gesproken. De Nederlandse mevrouw die in het verhaal voorkomt (de njonja) is ‘deftig’, ‘mooi’ en is ‘gehuld in prachtige zijden jurken’. De resident is ‘groot en wit en deftig’. Hierin wordt door de inheemse bevolking ‘wit’ inderdaad gelijkgesteld aan ‘groot’. Alleen het onaardige zoontje van de regent Willem is ‘niet groter en knapper dan de

47 Rollinde Redmond, Zwarte mensen in kinderboeken (Den Haag 1980) 38. 48 Boudewijn, Warm bloed, 401.

49 Fabricius, De scheepsjongens van Bontekoe, 265, 275, 441, 468. 50 S. Franke, Si Taloe, de dessajongen (Den Haag 1931) 121.

(22)

andere Hollandsche jongens’. Willem pest Si Taloe en vindt hem een ‘lelijke Javaanse jongen’ en een ‘tuinaap’. Opvallend is dat al zijn pesterige uitspraken gaan over het Javaanse donkere uiterlijk van Si Taloe.51 Franke lijkt de uitspraken van Willem niet te ondersteunen,

omdat het verhaal vanuit het oogpunt van Si Taloe is geschreven.

In Djaidin komt de raciale ideologie en haar weerklank in de Indische maatschappij op een heel andere manier naar voren en wordt deze op sommige punten door de hoofpersoon aangekaart. Over het uiterlijk van de Javanen wordt zeker niet negatief gesproken. Djaidin is een gezond en sterk uitziende jongen. Hij is soepel en atletisch en kan klimmen als de beste. De Javaanse meisjes zijn ‘mooie gadis’: ‘Hij beschreef hoe prachtig die meisjes er dan uit zouden zien, met gladgekamd zwart haar, hoge kronen en gouden en zilveren bloemen’. Het uiterlijk van de inheemse Koeboes wordt echter als negatief omschreven, waarbij hun donkere uiterlijk en een onaardig en onbeschaafd karakter op één lijn worden gesteld: ‘als zij het kroezende kuifje eens flink uitkamde, zou zij er veel aardiger uitzien’. Voortdurend wordt opgemerkt dat de Koeboes een erg donkere huid hebben: ‘de Koeboes zijn zwarte kleine mensen, die rondzwerven in het bos’.52

In Twee Indische meisjes wordt het uiterlijk van Europeanen het hele boek positief beschreven, in tegenstelling tot het uiterlijk van de inlandse bevolking. De Indo-Europese Ina vindt zichzelf niet mooi: ‘Ze was niks leuks om te zien, lelijk en zwart’. Als haar moeder haar haren met olie wil insmeren zegt ze: ‘O, neen, geen olie op mijn hoofd. Dan lijk ik al helemaal op een inlandse vrouw.’ Zwart en ‘inlands’ worden in het verhaal dus gerepresenteerd als negatief en ‘niet mooi’. Ina’s moeder wordt wel als mooi omschreven en is ‘een knappe, donkere vrouw met glanzend zwart haar’. Zij is dan ook van adel en erg beschaafd.53

Uiterlijke beschrijvingen in de koloniale kinderboeken komen overeen met de beeldvorming van de Indonesische bevolking zoals omschreven in de Indische letteren.54

Huidskleur weerspiegelt het beschavingsniveau, waarbij het in de kinderliteratuur voornamelijk opvalt dat de huidskleur van personages steeds genoemd wordt en er meestal een waardeoordeel aan gekoppeld is (mooi, lelijk). Daarbij gaan de personages er vanuit dat ‘donkere’ mensen minder beschaafd zijn en waarschijnlijk over een ‘onaardig’ karakter beschikken. Europees-opgevoede personages zoals Ina en Joeti zijn ongelukkig met hun donkere huidskleur, maar worden door de verteller als ‘mooi’ omschreven. Dit past bij het

51 Franke, Si Taloe, 169, 170.

52 C.A. Van Suchtelen - Leembruggen, Djaidin (Deventer 1941) 47, 57, 82. 53 Van Suchtelen - Leembruggen, Twee Indische meisjes, 27, 139, 182. 54 Redmond, Zwarte mensen in kinderboeken, 32.

(23)

algemene literaire beeld van Indische meisjes als sensueel en mooi, maar waarbij zij zich voortdurend spiegelen tegenover Europese standaarden.55 In Djaidin heeft Van Suchtelen - Leembruggen voor een indocentrisch perspectief gekozen, waarbij de Koeboes, die door de Javaanse Djaidin als ‘donker en barbaars’ worden omschreven, dankzij hun afgezonderde leefwijze niet aan de koloniale raciale ideologie zijn onderhevig. Zij lijken daardoor zelf geen problemen te hebben met hun donkere uiterlijk. De auteur steeg hiermee boven het koloniale discours van raciale ongelijkheid uit en reflecteerde op de koloniale situatie, een aspect dat niet is terug te vinden in haar latere werk Twee Indische meisjes, waarbij een eurocentrisch perspectief werd gehanteerd. Door de verschillende invalshoeken is het lastig te achterhalen in hoeverre Van Suchtelen – Leembruggen de raciale ongelijkheid ondersteunde (of zich hierdoor liet beïnvloeden in haar werk). Hierover volgt in paragraaf 1.4 meer.

1.3.2 ‘Woest en dichtbij de natuur’

Zoals hiervoor besproken, werden in de Indische literatuur uiterlijke kenmerken met betrekking tot ras gelijkgesteld aan specifieke karaktereigenschappen. Wat betreft karakter stond het hebben van Indisch bloed gelijk aan natuurlijke driften. Indo-Europeanen werden doorgaans uitgebeeld als labiele, jaloerse personages die door hun Indische bloed dichtbij de natuur zouden staan.56 Daarnaast werden de inheemse bevolking en Indo-Europeanen in de koloniale literatuur vaak uitgebeeld als roofdieren die door innerlijke instincten gedreven werden en door hun primitieve karakter werden gekenmerkt. Vooral wanneer het ging om een lage sociale klasse, maakten negatieve eigenschappen en invloeden dierlijke en ‘woeste wildelingen’ van personages.57

Dierlijkheid wordt in de literatuur voor volwassenen voornamelijk aangetroffen in het werk van schrijvers met een eurocentrisch perspectief. ‘Dierlijke personages worden als het tegendeel van de totok (Nederlander) en diens beschaving uitgebeeld, waardoor de superioriteit van de laatste beklemtoond wordt. De totoks daarentegen worden verbeeld als eerlijke en verstandige personages’, aldus Boudewijn.58 In hoeverre werd het karakter van Indische personages in de kinderboeken op één lijn gesteld met dierlijkheid? Zo ja, was er inderdaad sprake van een eurocentrische invalshoek?

55 Boudewijn, Warm bloed, 294-296. 56 Ibidem, 401.

57 Redmond, Racisme in kinderboeken, 33. 58 Boudewijn, Warm bloed, 234.

(24)

Voor beschaving, verstand en moraal zijn inheemse personages in Indische kinderboeken volledig aangewezen op de ‘witte’ omgeving. Inheemse en Indo-Europese jongens werden vaak in verband gebracht met de natuur: Djaidin en de Koeboes hebben een aangeboren ‘jachtinstinct’ en ‘net als elke inlander, had de jongen een ingeboren besef van de vier windstreken’.59 In het eurocentrische koloniale perspectief van Fabricius komt de

inheemse bevolking er het slechtst van af: de inlandse bevolking wordt vaak voorgesteld als woest en met dieren vergeleken. ‘De inlander beet hem als een razend dier in de hand’ en ‘het vloog als een eekhoorntje tegen de stam op’. Ook worden ze ‘sluwe bloeddorstige wilden’ en een ‘vreedzame bevolking’ genoemd. Daarnaast wordt de inlandse bevolking voorgesteld als niet te vertrouwen, ondanks dat de Nederlanders gastvrij worden ontvangen: ‘er zat in al die hoffelijke manieren iets beklemmends’. De Nederlanders worden daarentegen vaak voorgesteld als ‘moedig’ en ‘intelligent’ en zoals Boudewijn aangaf in haar onderzoek, werden zij het slachtoffer van aanvallen van de ‘inheemse woestelingen’ als blijkt dat Padde uit het niks wordt aangevallen door inlandse kinderen en in een val belandt: ‘Straks, of anders morgen, zouden ze wel komen, die smerige kannibalen die de val hadden neergezet, en hem oppeuzelen’.60

In het eurocentrische Twee Indische meisjes heeft de invloed van de Europese cultuur een duidelijk beschavende werking op de personages: karaktereigenschappen van Europese mensen zijn overduidelijk superieur aan die van gekleurde mensen. Zij ‘bepalen’ of de Indische bevolking ‘dom’ of ‘slim’ is. De lerares over Ina: ‘een Indisch meisje, maar niet dom’. En de Nederlandse meneer Feals over de bediende Matsoepi: ‘Die oude Matsoepi scheen toch niet zo dom te zijn als hij er uit zag’. Meneer Faels is intelligent en straalt macht uit, dat past bij een Nederlandse administrateur. De Indo-Europese Ina is labiel en jaloers, dat past bij het (literaire) beeld van Indo-Europese vrouwen.61 Het beheersen van de Nederlandse

taal wordt als ‘knap’ gezien en heeft hoog aanzien: ‘Kent je neef Hollands?, meneer Faels tot Matsoepi. ‘Ja heer, hij is heel knap, herhaalde de oude trots’ en ‘hij had zulke grote plannen voor haar gemaakt, haar een Hollandse opvoeding gegeven en had haar later van zijn pensionering, of misschien zelfs eerder, zelf naar Holland willen brengen’. 62 De voorkeur voor een Europese opvoeding komt ook in het volgende fragment terug: ‘Mijn ouders laten mij een tijdje achter in Holland, om weer helemaal ‘Hollands’ te worden. We wonen op een

59 Van Suchtelen - Leembruggen, Djaidin, 54.

60 Fabricius, De scheepsjongens van Bontekoe, 262, 267, 275, 361. 61 Ibidem, 464.

(25)

onderneming in het binnenland en vader beweert dat ik helemaal Javaans ben geworden’.63 In het laatste fragment komt de angst voor ‘verindischen’ goed naar voren. Verindischen werd als een teken van maatschappelijke neergang opgevat. Het was een gevreesd koloniaal verschijnsel: een proces van ‘verloedering’ waarbij Europese opvattingen en gewoonten verloren gingen. Verindischen kon iedereen overkomen, maar in de Indische volwassenenliteratuur blijken vooral Indo-Europeanen door hun oosterse afkomst gemakkelijker vatbaar te zijn dan de zogenaamde ‘volbloed’ Europeanen. Voor de koloniale samenleving vormde verindischen een grote bedreiging, want de westerse beschavingsmissie zou mislukken als Europese denkbeelden en leefwijze steeds meer op de Indische ging lijken.64 In de bestudeerde koloniale kinderliteratuur komt de angst voor verindischen ook alleen naar voren wanneer het gaat om Indo-Europese personages, zoals Ina. Wat de plaats was van Indo-Europeanen in de koloniale samenleving, wordt in hoofdstuk drie uitgebreid besproken.

Naast het eurocentrische koloniale gedachtegoed, is er in de koloniale kinderliteratuur ook een andere benadering mogelijk. Zo staat in Frankes Si Taloe het indocentrische perspectief centraal. Het karakter van Willem, het Nederlandse zoontje van de regent, wordt bijzonder negatief omschreven: hij maakt misbruik van zijn machtspositie en pest Si Taloe om zijn Javaanse ‘ras’. Hieruit blijkt dat Franke oog had voor de Indonesische bevolking en de negatieve kanten van het koloniale systeem belicht. Toch is het indocentrische perspectief niet volledig geloofwaardig als blijkt dat de raciale ideologie doorschemert in de opvattingen van de verteller. Zo heeft Si Taloe, ondanks zijn slechte ervaring met Willem, veel aanzien voor de ‘vriendelijke en goedaardige karakters’ van de andere Europeanen in het verhaal. De roman houdt door zijn concentratie op de Nederlandse rationele regent een koloniale toon.

Daarnaast komen andere bevolkingsgroepen er niet goed vanaf. ‘De Arabier’ wordt neergezet als een ‘… gluiperige geldaftroggelaar die bij het dobbelspel alleen maar uit is op het manipuleren van kleine Javaanse jongens’. Si Taloe laat zich op zijn beurt verleiden door ‘primitieve instincten’ en kan zich niet inhouden om Willem aan te vliegen en zijn eerst verdiende loon te verbrassen bij een gokspelletje.65 Franke heeft een poging gedaan vanuit een Indisch oogpunt te schrijven, maar de karaktereigenschappen van de personages laten zien dat het raciale discours in 1931 zijn denkbeelden bepaalde. Daarbij is het duidelijk dat

63 Van Suchtelen - Leembruggen, Twee Indische meisjes, 32, 103. 64 Boudewijn, Warm bloed, 131-135.

(26)

Frankes eigen ervaring ver af stond van de Javaanse bevolking, zodat de koloniale rangordes konden blijven doorklinken.

Ook Van Suchtelen - Leembruggen probeerde in Djaidin, anders dan in Twee Indische

meisjes, de inheemse bevolking een stem te geven. De auteur heeft er voor gekozen de

kenmerken zoals bepaald door het raciale discours, als thema door de personages bespreekbaar te maken. Zo blijken de Koeboes, ondanks hun donkere uiterlijk en tot Djaidins grote verbazing, over een erg vriendelijk karakter te beschikken. Ze zijn ‘eigenaardig’, ‘niet onvriendelijk’ en ‘doen niemand kwaad’. In eerste instantie worden de Koeboes als minder intelligent en lui afgebeeld: ‘Asim is maar een domme Koeboe’ en ‘toen het werken te lang duurde, begon het zijn Koeboe vriend zich te vervelen en viel hij in slaap’. Verderop in het verhaal raakt Djaidin echter goed bevriend met Asim en komt hij tot de conclusie dat de bosmensen hem ook veel kunnen leren.66 In zekere zin is het boek Djaidin een voorbeeld van een positieve uitwerking met betrekking tot ‘dierlijkheid’. De Koeboes kunnen vechten en klimmen als de beste en zijn afgeschermd van de hiërarchische en oneerlijke maatschappij. Desondanks komt Djaidin aan het einde van het verhaal in aanraking met westerse invloeden (in een drang naar materialisme). Hij krijgt een echt geweer en gaat als bosopzichter in dienst bij de Nederlandse regent, waar hij een hoog salaris krijgt. Asim kiest ervoor zich af te zetten tegen de materialistische maatschappij. De invloed van de Europese cultuur heeft in dit boek daarom niet alleen een beschavende, maar ook een ontaardende werking op personages die hen van hun natuurlijke oorsprong vervreemdt.67 Voor de hoofdpersoon Djaidin lijkt de koloniale macht wel een hogere, betere positie te hebben. Hierdoor lijkt het alsof Van Suchtelen – Leembruggen, net als Franke, ondanks het Javaanse perspectief beïnvloed werd door de raciale ideologie. Ook haar Nederlandse koloniale leven stond ver af van het door haar omschreven Javaanse bestaan in Djaidin.

Concluderend uit voorgaande paragrafen lijkt er geen verband te bestaan tussen de tijdsperiode waarin de boeken zijn verschenen en de omschrijving van uiterlijke- en karaktereigenschappen die door het raciale discours werden bepaald. Twee Indische meisjes uit 1948 is wat betreft het raciale gedachtegoed niet anders dan De scheepsjongens uit 1923.

Si Taloe uit 1931 en Djaidin uit 1941 zijn wat betreft de positieve omgang met de Javaanse

bevolking en cultuur, een stuk minder koloniaal van aard. Ondanks de Nederlandse achtergrond van de auteurs, schreven zij niet allemaal over een herinnering of ervaring waarin het koloniale gedachtegoed (onbedoeld) was verweven. Van Suchtelen – Leembruggen liet

66 Van Suchtelen - Leembruggen, Djaidin, 57, 125, 141. 67 Boudewijn, Warm bloed, 256.

(27)

zelfs zien dat eenzelfde auteur in het laatste decennium voor de onafhankelijkheid een verschillende invalshoek kon innemen, die van grote invloed was op de uitwerking van raciale ongelijkheid in het verhaal. Het ene verhaal, Twee Indische meisjes, dat waarschijnlijk dichterbij haar eigen ervaring lag, dan het andere, Djaidin. Hoe kan de keuze in invalshoek worden verklaard?

1.4 Ethische opvattingen zetten de toon

Aan het begin van de twintigste eeuw was er in de Indische literatuur voor volwassen niet enkel aandacht voor de eurocentrische ‘herinnering aan het voorbijgaande land’. Sommige Nederlandse auteurs hadden in hun werk oog voor de ethische politiek in het belang van de Indonesische bevolking. Er werd voornamelijk door vrouwelijke auteurs geschreven over ethische opvattingen, waarin de inlandse bevolking tegenover de ‘botte en materialistische kolonisten’ kwam te staan. Ook schrijvers zoals Louis Couperus en Alfred Birney stonden in hun werk kritisch tegenover het kolonialisme en deelden het uitgangspunt van de ethische politiek: meer aandacht voor het welzijn van de Indonesische bevolking.68

De ethische politiek had enerzijds het respect voor Indonesische cultuur en bevolking bevorderd, maar anderzijds bepaald dat Nederlands-Indië ‘oosters’ was en dat daarom in feite een permanente koloniale overheersing was gerechtvaardigd.69 Naast kritische geluiden tegenover het koloniale systeem, overheerste het beeld van de Nederlanders als ‘geroepen ontwikkelaars’ in het koloniale gedachtegoed. De Europese beschaving en cultuur werden als het hoogst haalbare gezien, wat van grote invloed was op de literaire beeldvorming van Nederlands-Indië. In zekere zin is het roepingsidee van de ‘westerse superieur’ als ontwikkelaar de oorsprong van de ethische politiek. Ethische opvattingen houden zich in de literatuur naar behoren meer bezig met het in stand houden van inheemse cultuuruitingen en staan (soms) kritisch tegenover koloniale belangen.

In de romans van onder andere Darja Wever moest de hebzucht van het koloniale tijdperk plaats maken voor verantwoordelijkheidsbesef. Zij laat in haar werk zien dat de ‘ander’ een prominente rol speelt. Javaanse hoofdpersonen zijn ook al te vinden in de literatuur van de achttiende en negentiende eeuw, maar vanaf de ethische politiek werden de personages met meer sympathie beschreven. Echter, er is in de Indische literatuur voor volwassenen een verschil zichtbaar in idealistische verhalen waarin de Indonesische

68 Van den Doel, Het rijk van Insulinde, 187. 69 Ibidem, 250.

(28)

bevolking en cultuur op een voetstuk werden geplaatst en een meer realistische weergave van Indonesische personages met goede én slechte eigenschappen, net zoals de Europese personages.70 Zo blijft E. du Perron in zijn boek Het land van herkomst ver verwijderd van de

clichématige verbeelding van het mysterieuze oosten zoals je dat bij andere ethische auteurs vaak terug vindt. Zijn werk is daardoor een stuk minder oriëntalistisch van aard.71

Er zijn daarom binnen de literatuur uitgebracht ten tijde van de ethische politiek drie verschillende benaderingen mogelijk: het idee van ‘roeping’, gebaseerd op de Europese superioriteit. Idealistisch met een neiging tot oriëntalisme, of een meer realistische benadering waarbij de ‘ander’ niet als werkelijk anders wordt verbeeld. De ethische politiek roept voor de bestudeerde koloniale kinderboeken daarom een aantal vragen op. Scheppen de schrijvers een eurocentrisch beeld van de Nederlanders als ‘geroepen ontwikkelaars’? Of leveren de boeken net als in de volwassenenliteratuur kritiek op de raciale ideologie en/of schreven de auteurs vanuit de ethische opvattingen in het belang van de onderdrukten? En wat was volgens het Koloniaal Instituut een ‘goed koloniaal kinderboek’ in een tijd waarin er meer aandacht was voor het welzijn van de inheemse bevolking?

Zoals eerder aangegeven ligt het perspectief in De scheepjongens en Twee Indische

meisjes overduidelijk bij de Nederlanders. Fabricius gaf met zijn historische jeugdroman een

beeld van de verhouding tussen de Nederlanders en de inlandse bevolking ten tijden van de VOC (voordat er sprake was van ethische opvattingen). Er komt een vorm van ‘roeping’ in het verhaal voor, wanneer de Nederlandse taal en beschaving wordt overgedragen: ‘hij (Javaanse man) wijst wat aan, en dan zeg ik (Nederlandse man) wat het in ’t Hollands is, en ik leer hem ook hoe hij zich te gedragen heeft’.72

In Twee Indische meisjes is er ook duidelijk sprake van het ‘roepingsidee’. Zo is de jongen Pradeska speciaal naar Nederland vertrokken om Indisch recht te gaan studeren, omdat hij hoopt daardoor meer voor zijn eigen volk te kunnen betekenen. Joeti had hierop geantwoord: ‘Ja ons volk. Daar heeft vader ook zijn hele leven voor gewerkt. Ze zijn zo goed wanneer je met hen om kunt gaan en zovelen van hen zijn zo onwetend en kinderlijk. Het heeft me altijd gespeten dat ik geen jongen ben, want dan had ik vaders werk kunnen voortzetten’. Uit het verhaal blijkt niet dat Pradeska en Joeti het werk voor het Indonesische volk op een andere wijze dan die van de koloniale mogendheid willen voortzetten.73 Om die

70 Peter van Zonneveld, ‘Van primitieve inboorling tot medemens. Het beeld van de inheemse bevolking in de

Indisch-Nederlandse literatuur’, Indische letteren. Jaargang 24 (Amsterdam 2012) 49-51, aldaar 51.

71 E. Perron du, Het land van herkomst (Amsterdam 1935). 72 Fabricius, De scheepsjongens van Bontekoe, 520.

(29)

reden lijkt Van Suchtelen - Leembruggen het roepingsidee ondersteund te hebben, ook tijdens de dekolonisatie-periode. Er waren dus ook twintigste-eeuwse schrijvers die terugvielen op de stereotypering van de inferieure Indonesiërs en Nederlandse ontwikkelaars, waarvoor de VOC-literatuur de basis had gelegd. Van Suchtelen – Leembruggen was al op leeftijd toen zij

Twee Indische meisjes schreef (72 jaar) en woonde in Den Haag, ver verwijderd van de

politieke ‘last’ die het koloniale bewind met zich mee bracht. Dit kan een verklaring zijn voor haar koloniale invalshoek in dit boek, al laat Djaidin een ander perspectief zien.

Het kan zijn dat het element van rassenonderscheid in deze boeken onbewust ondersteund werd, al had Fabricius in zijn latere postkoloniale werk ook weinig oog voor het welzijn van de Indonesiërs. Volgens historicus Remco Raben, die onderzoek deed naar Indische letteren in de postkoloniale periode, kan Fabricius neokolonialistisch worden genoemd. Het racistische wereldbeeld is in zijn boeken overheersend en stereotypes zijn zwaar aangezet. Het gaat volgens Raben, anders dan Beekman beweert, niet slechts over ‘Indië als verbeelding van de herinnering’. Ook koloniale auteurs konden de koloniale maatschappij in hun literaire werken op verschillende wijzen verbeelden.74

Dit gegeven blijkt uit de inhoud en stijl van de boeken waarin de auteurs wel oog hadden voor het welzijn van de Javaanse bevolking. Naar aanleiding van de eerder genoemde raciaal-ideologische kenmerken, kan worden opgemerkt dat de ethische opvattingen het duidelijkst naar voren komen in de kinderboeken die in aanmerking kwamen voor de Garoedaprijs.75 Si Taloe en Djaidin zijn opgenomen in de Raadgever van het Koloniaal Instituut als ‘goedgekeurde koloniale boeken’. Goed, omdat zij vanuit het oogpunt van Javaanse jongens zijn geschreven en hun verhalen, avonturen en gebruiken de Nederlandse kinderen bereiken. Tegelijkertijd blijven de boeken koloniaal omdat de auteurs het koloniale bewind niet bekritiseerden en ook daarvan de goede elementen belichtten. De Javaanse cultuur wordt op een bijna mythische wijze beschreven, dat een naar Beekmans omschrijving nostalgisch verlangen naar Nederlands-Indië oproept: het was ‘geheimzinnig buiten de kampong’, ‘er waren mysterieuze geluiden’ en ook het Indische eten en de ‘wajangspelen’ beschrijven Franke en Van Suchtelen - Leembruggen met veel lof.76 Het is opvallend dat zowel Franke als Van Suchtelen - Leembruggen veel Indonesische woorden in het verhaal

74 Remco Raben, ‘Postkoloniaal in de lange jaren vijftig. De dekolonisatie in de Nederlandse literaire cultuur’,

Indische letteren. Jaargang 32 (Amsterdam 2019) 5-31, aldaar 17.

75 Zoals in de inleiding aan bod kwam is de Garoedaprijs tussen 1937 en 1950 uitgereikt aan het beste koloniale

jeugdboek. Commissieleden van de Raadgever stelden eisen voor de prijsvraag op, die zijn terug te voeren naar de ethische politiek: oog voor de belangen van de inheemse bevolking in Nederlands-Indië, maar niet ten koste van koloniale belangen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

„De wetgevende arbeid", schreef de Minister, „die thans door den Gouverneur-Generaal in vereeniging met den Raad van Nederlandsch-Indië wordt verricht, is van zulk een om-

De Zweedsche Rijksbank heeft een tijdlang, nadat bij de wet de vrije aanmunting van goud geschorst was, geweigerd van het buitenland, dat zijne reëele han- delsschulden in goud

Door het behoud voor de huidige bestuursinrichting nu wordt het machtsgezag gehandhaafd. Het huidige bestuur werkt daarom remmend op den geleidelijken overgang van het oude tot het

Ondoenlik schijnt het haast, de eigenschappen van den idealen medikus, van den minister, van den priester, van den professor, te ontleden en te groeperen. Het begrip der

Ik heb al zoo dikwijls meegemaakt, dat op een actie een reactie volgde (is de tegenwoordige toestand eigenlijk Wel iets anders?) dat ik vast overtuigd ben dat die gewijzigde

Sc bildel'tlllg des Am\ll'gebiotes (Amm's kajl\ Oblastj). Arabische Spmche ulld Liternt.ur. Do Nede l'lnnd sche protestnntsclte gemeente te Smy rna. nnd its peo}lle. rmd

Ma.dura nnd umliegende Insein (Ba- weaD und Kangean). Mit Tafel n nnd I1lust.rationen. A desol'iption of the most. bea.utiful oountry in the world, it!! anoient

leving.. LAND- EN VOLKENKUNDE IN HET ALGEMEEN. Sience in the Netherlands East Indies. Handbook of the Netherlands East-Indies. StrooDlberg.] Division of Commerce of