• No results found

hans boutellier

In document Politiek theater (pagina 66-69)

Er waart een plaaggeest door links Nederland.1

Zijn naam is Theodore Dalrymple en hij brengt een inconvenient truth. Dat wil zeggen, hij heet

eigenlijk Anthonie Daniels en op zijn waarheid is ook wel wat af te dingen. Maar hij is een graag geziene gast. Hij mocht spreken op de jaarlijkse Nexus-conferentie, bezocht de departementen van Justitie en vws en staat met grote regelmaat in de dagbladkaternen en weekbladen. Dalrym-ple is een hit in het Nederland van Balkenende-i-ii-iii-iv, en ook linkse opiniemakers, zoals Jos de Beus, omarmen hem. Dit is er weer zo een

 boekessay

Het gemakkelijke gelijk van

Theodore Dalrymple

Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse instandhoudt

Theodore Dalrymple, Utrecht, Het Spectrum 2004 (vert. van Life at the Bottom. The Worldview that Makes the Underclass, 2001)

Beschaving, of wat ervan over is

Theodore Dalrymple, Amsterdam, Nieuw-Amsterdam 2005 (vert. van Our Culture. What’s Left of It; The Mandarins and the Masses, 200)

Drugs. De mythes en de leugens

Theodore Dalrymple, Amsterdam, Nieuw-Amsterdam 2006 (vert. van Romancing Opiates. Pharmacological Lies and the Addiction Bureaucracy, 200)

hans boutellier

Over de auteur Hans Boutellier is algemeen directeur

van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogle-raar Veiligheid & Burgerschap aan de Vrije Universi-teit te Amsterdam

9 die ¬ net als Fortuyn ¬ de gesel over de linkse

Jan Salie-geest legt. En hoewel hij in eigen land, volgens eigen zeggen, geen poot aan de grond krijgt,2 kunnen we in Nederland geen genoeg van hem krijgen. Maar Dalrymple slaat de spij-ker maar half op zijn kop.

billenkoek

De opmars van Dalrymple begon in de bijlage Letter & geest van Trouw, in de tijd dat deze nog in handen was van de gezworen kameraden Jaffe Vink en Chris Rutenfrans. Die laatste mag de Brit beschouwen als zijn persoonlijke ontdekking; hij vertaalde (met Yoram Stein) zijn eerste boek, zocht een uitgever (Spectrum) en plaatste menig artikel van hem in het Trouw-katern. Dalrymple schrijft over wat Rutenfrans altijd al stoorde: de linkse hypocrisie. Libertaire praatjes over drugs, prostitutie, euthanasie en ¬ het ergste van alles ¬ ‘integratie met behoud van eigen identiteit’ zijn in feite uitingen van gemakzucht. Toleran-tie als onverschilligheid ¬ het is in Nederland inmiddels een veelgehoord geluid. ‘Het morele relativisme wordt verdedigd door intellectuelen die er niet over peinzen het ook op zichzelf en hun eigen kinderen toe te passen’, aldus Ruten-frans in het voorwoord bij Dalrymples Bescha-ving, of wat er nog van over is (200, p.1). Rutenfrans komt de eer toe als een van de eersten van zijn generatie een authentiek con-servatief geluid te hebben laten horen. Als cri-minoloog verzette hij zich tegen het dominante sociologisme, hij ging in de jaren tachtig met Ronnie Dessaur de strijd aan tegen de euthana-sie, hij prees Gerrit Krols pleidooi voor de vergel-ding als strafdoel, hij schreef het artikel Onze cul-tuur is de beste, ver voor Scheffers analyse van het multiculturele drama en hij steunde Hirsi Ali in haar strijd tegen de islam. Rutenfrans, ooit ver-bonden aan de Wiardi Beckman Stichting, vond in Dalrymple zijn cultuurkritische held ¬ en dit keer had hij de tijdgeest mee. Het is inmiddels een dominante melodie geworden: de bescha-ving is te grabbel gegooid door de jaren-zestig-generatie. Deze brak alles van waarde af, behalve

voor zichzelf. In zijn boek Leven aan de onderkant (200) laat Dalrymple zien hoe deze mentaliteit een onderklasse in stand hield, of zelfs creëerde. In plaats van aansporingen om wat van het leven te maken, wordt mensen voorgespiegeld dat zij slachtoffer zijn van hun omstandigheden. Dalrymple legt klaarblijkelijk de vinger op een Nederlandse zere plek. In de afgelopen jaren zijn we de perverse effecten van de verzorgings-staat steeds meer onder ogen gaan zien. We voe-len aan ons water dat de ruwe omgangsvormen, de seks-en-geweldmedia, het drank- en drugsge-bruik, criminaliteit en overlast, en islamitische haatzaaiers niet goed zijn voor dit land en voor onze kinderen. Dalrymple scherpt dit gevoel aan: we zijn te soft geweest voor onze onderklasse en hebben zodoende de beschaving ondermijnd. Of beter omgekeerd: we hebben onze beschaving af-gebroken en daarmee een onderklasse gecreëerd! Zijn waarheid gaat erin als koek bij wie zich fat-soenlijk wil weten. En hij voegt daaraan toe: het is ook nog eens jullie eigen (links-intellectuele) schuld. ‘In feite heeft het grootste deel van de so-ciale pathologie die de onderklasse vertoont, zijn oorsprong in ideeën die vanuit de intelligentsia naar beneden zijn doorgesijpeld’ (200, p. 1). Dalrymple ontleent zijn recht van spreken aan zijn werk met junks, alcoholisten, hoeren en criminelen. Hij claimt in tien jaar tijd maar liefst vijftigduizend levens te hebben leren kennen, ‘die bijna zonder uitzondering worden gedomi-neerd door geweld, misdaad en vernedering’ (p. 1). Dat zijn ¬ de weekenden niet meegerekend ¬ twintig unieke gevallen per dag. Het moet flink aanpoten zijn geweest in zijn praktijk (in een ziekenhuis en een gevangenis). Maar Dal-rymple houdt van de overdrijving en dat geeft zijn werk een enorme power: ‘In negen tiende van de gevallen (is mijn ervaring) is de ellende zelf veroorzaakt of in elk geval de consequentie van de onmacht om te leven’ (over drugsge-bruikers, 200, p. ). Zijn recht van spreken is legitiem, maar wel oncontroleerbaar en zonder wetenschappelijke aanspraak. Hij levert cul-tuurkritiek, en dat gaat ‘van dik hout zaagt men planken’.

70

Zo zit tussen ‘zelf veroorzaakt’ en ‘onmacht om te leven’ nogal een verschil. Dalrymple overbrugt dat door te wijzen op de leegte van de samenleving. In zijn opgewonden opstel-len in Beschaving, of wat er van over is fileert hij de verschijningsvormen van een verloren beschaving. Het verval heeft diepe wortels. Virginia Woolf en D.H. Lawrence behoorden tot de vroege doodgravers. Huxley (Brave New World, 192) en Orwell (1984, 199) gaven de klaroenstoten: hun beider antiutopieën zijn profetisch gebleken, ‘bijna in bijbelse zin’ (200, p.10). Beschaving is kwetsbaar, en de laatste decennia van links-libertaire praat leid-den tot de definitieve kaalslag. Punkmuziek en tatoeages groeiden, met dank aan de cultuur-relativisten, uit tot hoogtepunten van cultuur. In een dergelijke situatie zonder culturele uitdaging zijn amusement en relaties (zonder verplichtingen of uitdagingen) het enige dat er nog toe doet. Maar dat amusement is verloe-derd en persoonlijke relaties zijn in deze tijd ‘zuiver instrumenteel’.

De relativistische en verontschuldigende ideologie (door het dominante freudianisme en marxisme) van de hulpverleners douwt mensen aan de onderkant alleen maar verder in de drek, in plaats van ze uit te dagen. Zij worden niet aan-gesproken als ‘auteurs van hun eigen gedrag’, maar vergoeilijkend bejegend. ‘De onmacht om te leven’ ontbeert, met andere woorden, de prikkel om zélf aan de slag te gaan. Dalrymple is bereid om deze prikkel wel uit te delen. ‘Als een man me vertelt, als verklaring van zijn anti-sociale gedrag, dat hij gemakkelijk over te halen is, vraag ik hem of hij ook gemakkelijk is overge-haald om wiskunde te studeren of Franse werk-woorden te vervoegen.’ (200, p. 17) Zo moeilijk is hulpverlening klaarblijkelijk niet. Er loopt een directe lijn tussen afbouw van beschaving en de creatie van een onderklasse. Beschavingsrelati-visme leidt tot degeneratie, dat is de boodschap die op vrijwel iedere bladzijde van zijn werk doorklinkt.

Het is verleidelijk om citaat op citaat te stape-len. Dalrymple schrijft als een bezetene en zijn

schetsen van de onderkant van de samenleving zijn hartverscheurend, venijnig én wraakzuch-tig. Zijn toon verraadt een afkeer van wat hem ooit heel nabij is geweest. Zijn vader was een hartstochtelijk communist (en ‘onverbeterlijk rokkenjager’) en zijn moeder vluchtte voor het Nazi-regime. Bij deze mensen thuis was het voor kleine Theodore bepaald geen pretje. ‘Mijn ouders kozen ervoor om te leven in de meest afschuwelijke conflictsituatie en creëer-den voor zichzelf een soort hel op huiselijke schaal …’ (200, p. 9) Zij spraken geen woord met elkaar. Maar Dalrymple weigert de rol te spelen van man-met-slechte-jeugd: ‘Je verleden is niet je bestemming, en als je dat wel beweert, is het uit eigen belang’ (200, p. 0). Het is de houding die hij ook zijn cliënten voorhoudt: er is niemand anders verantwoordelijk voor jouw leven en jouw geluk dan jijzelf. We kennen deze tjakka-taal wel uit de hoek van de counselers en coaches, maar bij Dalrymple gaat het om venij-nige cultuurkritiek en die brengt hij met flair en eruditie.

Dalrymple reisde over de hele wereld, hij werkte in Tanzania en Zimbabwe. Nu, na zijn pensionering, lijkt hij helemaal leeg te lopen. Daarbij spreekt hij zich graag in negatieve zin uit over de academische wereld, die hem klaar-blijkelijk nooit serieus heeft genomen. Zijn anti-linkse houding doet denken aan die van Gerard Reve. Maar waar diens homoseksualiteit en Maria-verering een opening lieten naar andere waarheden, tekent Dalrymple voor een herme-tisch wereldbeeld van een voorspelbaar conser-vatisme van family-values en elitaire beschaving. Relativistisch gezwatel en vergoeilijkend slacht-offerisme maken dat vele honderdduizenden mensen zich nergens meer wat aan gelegen laten liggen. Dit soort van billenkoek doet het goed vandaag de dag ¬ cultuurkritiek van deze soort is vooral lekker. Dalrymple schrijft page-turners, maar op een gegeven moment weet je het wel. Als je er veel van tot je neemt, leidt dat tot een wee gevoel. Zijn analyses zijn uiteinde-lijk te dun en te weinig constructief om te kun-nen blijven boeien.

71 de vloeibare samenleving

Zijn belangrijkste voorstel voor hoe het anders kan, komt erop neer dat mensen in morele zin moeten worden aangesproken op hun ver-antwoordelijkheid voor hun eigen daden en hun eigen leven. Dat is een belangrijke, maar beperkte vingerwijzing. Zijn kritiek staat haaks op de basishouding in het sociale beleid van de afgelopen decennia. Het is zonder meer een feit dat zelfontplooiing en slachtofferschap de rich-tinggevende begrippen waren in de benadering van problemen en probleemmakers, maar dit is allang niet meer het geval. Dat wil zeggen, slachtofferschap is geherdefinieerd. Alom wordt begrepen dat criminaliteit, overlast en hufte-righeid onacceptabel zijn. Daders kunnen nog maar op weinig mededogen rekenen. Er zijn tal van maatregelen genomen, met meer en minder succes. Inmiddels is het criminaliteitsprobleem drastisch aan het verminderen. Maar de proble-men grijpen dieper. De culturele veranderingen zijn zo groot en radicaal dat die niet met een een-voudige morele handgreep zijn terug te draaien. Voor wie kennisneemt van het morele ge-worstel van professionals, zoals onlangs geboek-staafd in het Handboek moraliseren4, verschijnt de heldere stellingname van Dalrymple in eerste instantie misschien als een verademing. Maar de diagnose is te beperkt voor wie bereid is de vraag te stellen wat er aan de huidige morele crisis ten grondslag ligt en wat een antwoord daarop kan zijn. Waar komt ‘het verraad’ van de (linkse) intellectuelen aan de beschaving eigen-lijk vandaan? Deze ontwikkeling kan toch niet het resultaat zijn van een tijdelijke hersenver-weking of een door hasjiesj gedrogeerde geest? De fragmentering van de publieke moraal dient begrepen te worden tegen de achtergrond van grote ontwikkelingen als de globalisering en de technologische revolutie. En die hebben meer invloed op het dagelijks leven dan men geneigd is te denken.

Deze grote veranderingen werden door Paul Schnabel op handzame wijze samengevat in vijf i’s: individualisering, informalisering,

informa-tisering, internationalisering en intensivering. Het zijn stuk voor stuk ontwikkelingen die de samenleving in normatieve zin diffuser hebben gemaakt. Individualisering is een van de meest gebruikte woorden om de huidige samenleving te beschrijven. Individuen ervaren zichzelf als steeds minder afhankelijk van anderen en heb-ben een toenemende behoefte aan keuzevrijheid en zelfsturing. Dit betekent dat ook de morele

vrijheid is toegenomen. Naarmate de ruimte voor eigen beslissingen groter wordt, neemt de kans op verloedering toe. De tweede noemer, informa-lisering, sluit direct aan bij deze constatering. Zij verwijst naar de veranderde gezagsverhoudingen en morele organisatie van onze samenleving en op de inrichting van het eigen leven.

Ook de derde ontwikkeling, informatisering, heeft normatieve consequenties. Daarbij kan worden gedacht aan de invloed van het digitale netwerken op de relaties tussen mensen en in-stituties. Maar ik denk aan nog een ander effect. Het internet neemt de vorm aan van een amorele ruimte, die een unieke doorkijk levert op wat de menselijke geest allemaal vermag. Het internet is op te vatten als een veruitwendigde menselijke psyche. De surfer op het world wide web beweegt zich in een permanent beschikbare, anonieme en amorele wereld bij de vormgeving van het individuele levensproject. Ten aanzien van de internationalisering geldt een indirecter moreel effect. Door de vloed van Europese wet- en regel-geving verliest het nationale bestuursniveau aan kracht. Bovendien leidde de internationalisering tot migratiebewegingen met bijbehorende

inte-boekessay

Hans Boutellier over het tekort van Dalrymples overzichtelijke wereldbeeld

Er loopt een directe lijn tussen

In document Politiek theater (pagina 66-69)