• No results found

anton c. zijderveld

In document Politiek theater (pagina 79-82)

2

beneden de maat blijven, wordt het beleid van de drie (eigenlijk twee-en-een-halve) kabinetten Balkenende serieus geanalyseerd. Er is waarde-ring voor het feit dat hij in de penibele situatie na ‘9/11’ en de twee politieke moorden in ons land, ondanks veel venijnige, niet altijd even faire kritiek, ondanks tengevolge van zwakke derde partijen (lpf en d66) moeizame coalities, een duidelijke hervormingsgezinde lijn heeft uitgezet en gedeeltelijk gerealiseerd. Met calvi-nistische eigenwijsheid liet hij zich niet van de wijs brengen. Ook niet door kritiek uit de eigen cda-achterban. Uiteraard is er in dit jaarboek ook kritiek op het beleid van de Balkenende-kabinetten, maar die wordt serieus en dus goed beargumenteerd.

u

Geen rancune

De inleiding van de drie redacteuren (Frans Becker, Wim van Hennekeler en Menno Hu-renkamp) is een inhoudelijk fraaie ouverture. Ze zet de toon en geeft de hoofdlijnen aan. Te-recht wordt vooral het feit benadrukt dat door de regeringsdeelname van de vvd het beleid onder Lubbers, Kok en Balkenende doortrokken was van de internationaal-politieke, liberale tijdgeest: marktwerking, deregulering en libe-ralisering. Dat betekende voor zowel de PvdA als het cda een behoorlijk koerswending, want het internationaal triomferende liberalisme na het einde van het Sovjet-imperium in 199 moet nou eenmaal niets hebben van sociaal-de-mocratische (‘controlerende’) staatsinterventies en is allergisch op het christen-democratische penchant voor een (‘stroperig’) maatschappelijke middenveld. Burgers zijn voor liberalen vooral individuen en consumenten. Kok deelde mee dat in zijn partij de ideologische veren waren af-geschud, wat bij Lubbers al eerder het geval was. Balkenende kwam weliswaar met een filosofie over ‘gemeenschap’ gebaseerd op waarden-en-normen, maar die werd door de vvd afgedaan als een verzameling tegeltjeswijsheden. Waar Balkenende oproept tot een verantwoordelijke samenleving die niet langer vanuit de instituties

maar vanuit de individuele mensen zelf wordt gestuurd, kan Zalm instemmend roepen dat ze er dan ook zelf voor moeten betalen. Aldus werd de vrede in de coalitie gered.

Terecht zeggen de redacteuren dat de kabi-netten-Balkenende in wezen een prolongatie van Paars zijn geweest. Waarom kwam er na de verkiezingen van januari 200 niet een coalitie van cda en PvdA tot stand, wat volgens de ver-kiezingsuitslag in de lijn der verwachtingen had gelegen? In een briljant essay blikt Frans Leijnse, destijds samen met Piet Hein Donner informa-teur, terug op de langdurige, moeizame en uit-eindelijk mislukte onderhandelingen van toen ¬ zonder enige spijt of rancune, heel analytisch en dus verhelderend. Leijnse wijst op een diep wantrouwen vanuit het cda ten opzichte van de PvdA, gevoed door verkeerde informatie door de media (spinning). Maar veel belangrijker is het feit dat het cda zich na een diepe politieke crisis (de affaire Lubbers-Brinkman, et cetera) heeft toegelegd op een fundamentele herbezinning op het eigen politieke programma ¬ een ‘herbron-ning’ noemt Leijnse het. Een nieuwe groep jonge cda-politici diende zich aan, onder wie Balke-nende, die bijna bij toeval via het fractievoor-zitterschap in de top van de politiek belandde. Leijnse: ‘Het cda van Balkenende in 2002 lijkt in niets meer op de met machtspolitiek gepreoc-cupeerde bestuurderspartij van Lubbers en Elco Brinkman. Het is veeleer een herboren volkspar-tij die zich con amore tot de spreekbuis van de niet geheel geruste (klein)burger heeft gemaakt en daardoor bij het groeiende oudere electoraat een solide herkenbaarheid heeft verworven.’ De PvdA daarentegen heeft volgens Leijnse in de jaren negentig ‘een bijna diametraal te-genovergestelde ontwikkeling doorgemaakt.’ Ze maakte zich los van de achterban, centraliseerde de kandidaatsstelling, regisseerde de partijacti-viteiten vanuit de top en concentreerde zich op een voortzetting van de regeringsdeelname na 199. De PvdA, concludeert Leijnse, werd ‘een typische bestuurderspartij die alle contact met andere dan Haagse werkelijkheden verloor’. In plaats van te ‘herbronnen’ gaf ze zich over aan



boeken

Anton C. Zijderveld bespreekt Vier jaar Balkenende ‘het grote morele en intellectuele niets van de

macht’. Leijnse gaat in zijn analyse van de moei-zame band tussen cda en PvdA veel verder, maar dat kan hier niet verder uiteengezet worden. Interessant is dat hij zich nog vóór de verkie-zingsuitslag van november 200 waagt aan een voorspelling van de komende coalitie. Volgens hem zijn beide partijen nu wel rijp voor een vruchtbare en hopelijk langdurige coalitie, wat op dit moment inderdaad bewaarheid schijnt te worden ¬ niet in het minst dankzij de ‘vader-lijke’ aanpak van informateur Wijffels, die veel weg heeft van een sensitivity training buiten het Haagse gedoe. Leijnse kon natuurlijk niet voor-zien dat de ChristenUnie de noodzakelijke derde partij wou worden. Hij zal overigens met velen wel genieten van de ironie dat twee calvinisten en één post-calvinist met elkaar onderhandelen onder leiding van een Zeeuwse katholiek! Even analytisch sterk, inhoudelijk informa-tief en stilistisch goed geschreven als het essay van Leijnse, is het hoofdstuk van Paul Rusman, getiteld De kabinetten-Balkenende op interventie-missie. Hij beschrijft de buitenlandpolitiek van de kabinetten-Balkenende. De premier noemt hij ‘een enigmatische man, in elk geval iemand die we na persoonlijkheden als Lubbers en Kok niet meer gewend waren’. Dat waren ‘quasi-presidentiële’ premiers, terwijl Balkenende zichzelf meer ziet als de primus inter pares van het kabinet ¬ een voorzitter dus ‘die van zijn ministers zoveel innerlijke sturing verwachtte dat de coµrdinatie op een lager pitje kon’. (Dat wordt volgens mij ten onrechte in de pers gezien als een gebrek aan regie.) Met minister Bot en vooral ook Henk Kamp ¬ ‘deze hoekige, kort-regelige politicus’ ¬ werkte hij aan een verdere

omvorming van de strijdkrachten van een ver-dedigingskrijgsmacht tot een geïntegreerde in-terventiemacht die inzetbaar is in brandhaarden elders in de wereld ¬ zoals Irak en Afghanistan. De interventie wordt gecorreleerd met ontwik-kelingssamenwerking. In Afghanistan, zo is de bedoeling, helaas nog niet de werkelijkheid, par-ticipeert Nederland in de isaf om veiligheid en vrede tot stand te helpen brengen, zodat het land verder politiek en economisch tot een duurzame democratie kan worden uitgebouwd. ‘Over tien, twintig jaar’, concludeert Rusman, ‘zal men de missies in Irak en in het bijzonder Afghanistan waarschijnlijk vooral interpreteren als symp-toom van een verlies aan nationale zeggenschap over onze buitenlandse politiek en het opgaan in grotere verbanden. Die laatste weg heeft Neder-land altijd met de mond geprezen, maar met de voeten gemeden.’ Juist na zijn heldere analyses van de Nederlandse interventiemissies in de laatste jaren, is het de vraag of deze conclusie wel juist en fair is. Wel heeft hij gelijk als hij stelt dat we dit interventiebeleid gekoppeld aan ontwik-kelingssamenwerking grondiger moeten door-denken. Een mooie opgave voor het komende kabinet van Balkenende.

Ten slotte moet worden opgemerkt dat dit jaarboek niet alleen wat inhoud maar ook wat vormgeving betreft voortreffelijk is uitgegeven. Een drietal bijdragen vond ik weliswaar beneden de maat, maar die hoeven hier niet genoemd te worden. Het merendeel van de essays is zowel wetenschappelijk als publicistisch van hoog gehalte. En de uitsmijter is een vondst: Simon B. Kool bespreekt aan de hand van kleurenfoto’s Vier jaar Balkenende in beeld. Hij laat zien dat ook de politiek gevat is in de moderne beeldcultuur.



 boeken

Over de auteur Heleen de Coninck is wetenschappelijk

medewerker bij het Energieonderzoek Centrum Neder-land en promovenda bij het Instituut voor Milieu-vraagstukken van de Vrije Universiteit te Amsterdam Als halverwege januari de narcissen in bloei staan, als de uitvoerbaarheid van twee volks-feesten ¬ de Nijmeegse Vierdaagse en de Friese Elfstedentocht ¬ steeds onzekerder wordt en Rijkswaterstaat verontrustende geluiden laat horen over toekomstige overstromingsrisico’s bij een klimaat dat naar verwachting meer neer-slagextremen zal kennen, zou je denken dat er ruim voldoende aanleiding is voor een breed maatschappelijk debat over klimaatverandering. Er was echter een Amerikaanse ex-presidents-kandidaat voor nodig om de Nederlandse media en politiek wakker te schudden. En zelfs nu is het maar de vraag of er voldoende urgentie aan het probleem wordt toegekend om maatregelen die hard nodig zijn te verwezenlijken.

In de klimaatwereld wordt al vijftien jaar nagedacht over de broeikastheorie. Nederland is een van de laatste bastions van ontkenners van

die theorie. Deze zogenaamde ‘klimaatsceptici’ gebruiken de onzekerheden die gepaard gaan met het voorspellen van een chaotisch en moei-lijk te doorgronden systeem als het klimaat, om structureel twijfel te zaaien over een conclusie waar verreweg de meeste klimaatwetenschap-pers inmiddels hun handtekening onder wil-len zetten, namelijk dat het mondiale klimaat versneld verandert als gevolg van door mensen veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen. De klimaatsceptici, die overigens doorgaans geen achtergrond in de meteorologie of aanverwante wetenschappen hebben, zeggen zich niet het hoofd op hol te laten brengen door wat zij noe-men ‘alarmerende geluiden van de door de mi-lieubeweging geïndoctrineerde klimaatweten-schappers’. Die wetenschappers, zo zeggen zij, willen enkel de financiering van hun volgende onderzoek veiligstellen.

Achtervolgd door dergelijke aantijgingen voelen instellingen als het knmi zich gedwon-gen om ieder woord over klimaatverandering op een goudschaaltje te wegen. Over de afgelopen herfst, waarvan de temperatuur een volle drie

In document Politiek theater (pagina 79-82)