• No results found

Habitatvereisten in het broedseizoen

Deel 1 Literatuurstudie Weidevogels in Vlaanderen

2. WULP

2.8 Habitatvereisten in het broedseizoen

Het broedgebied van de Wulp moet voldoen aan volgende vereisten: de beschikbaarheid van natte elementen, een geschikte vegetatie (grasland, ven of hoogveengebied) om in te nestelen en een goede zichtbaarheid (Berg 1992a, Valkama et al. 1998). Opgegeven groottes van territoria variëren van 30 tot 200 hectaren. Territoria van Wulpen, die veelal in clusters broeden in de betere gebieden, overlappen soms in grote mate wat de brede range ten dele verklaart. Het is doorgaans een typische bewoner van uitgestrekte ‘open’ landschappen, weg van beboste gebieden, waarbij lage struiken en hoog gras wel worden getolereerd (Cramp & Simmons 1983). Al broeden veel van de Scandinavische Wulpen in hooilanden en venen te midden bosgebieden. In Noord-Zweden heeft een open zone vanaf 200 hectaren altijd een broedpaar van Wulp (AEWA 2018). Het boreaal klimaat werkt hier wel lage dichtheden van predatoren in de hand.

Wulp maakt gebruik van een verscheidenheid aan biotopen zoals droge en vochtige heide, veen, hoogveen, vennen, duinvalleien, kustmoerassen, open moerassen, steppes, natuurlijke en gecultiveerde graslanden. De soort heeft zich rond de jaren 70 van de vorige eeuw in de Lage Landen aangepast om te broeden in een verscheidenheid van landbouwsystemen, waaronder hooilanden en weiden (Hayman et al. 1986). In veel regio’s komt het grootste deel van de populatie tegenwoordig voor op landbouwgrond, voornamelijk op grasland. Maar ook op akkers met zomergranen en aardappelgewassen wordt gebroed, zoals bijvoorbeeld in Duitsland, Nederland en in Finland (Boschert 2004, Jensen & Lutz 2006, Valkama et al. 1998). Echter, binnen akkerland, is de beschikbaarheid en het aandeel van grasland als nestlocatie en als opgroeigebied voor kuikens belangrijk voor succes. Voor de nestlocatie vertonen Wulpen een uitgesproken voorkeur voor hogere begroeiing en mijden ze korte vegetatie en akkerland (Valkema et al. 1998). Gezien de plaatstrouwheid van de Wulp kunnen wisselende landbouwpraktijken binnen het territoria over de jaren heen erg ingrijpend zijn. Het kan ertoe leiden dat individuen ertoe worden gedwongen om zich voort te planten in minder geschikt biotoop met een verhoogde kans op verstoring en predatie.

Uit de Zweedse studie van Berg et al. (1992a) blijkt dat een goede foerageer-biotoop de belangrijkste factor vormt bij het selecteren van een broedgebied. Dit is wellicht noodzakelijk om voldoende te kunnen opvetten voor het broedseizoen. Nestlocaties in de buurt van goed foerageer-habitat, stelt de foeragerende partner bovendien in staat om in geval van nood de broedende vogel te helpen bij de nestverdediging tegen predatoren.

Broedvogels van landbouwgebied hebben tijdens het broedseizoen een voorkeur voor foerageer-biotopen waar regenwormen gemakkelijk beschikbaar zijn, zoals op ingezaaide graslanden (Berg et al. 1992a). De grotere beschikbaarheid (niet de grotere biomassa) van prooien in grasland en overstroomd akkerland is wellicht de reden van hogere densiteiten aan foeragerende Wulpen in deze biotopen, dan in moderne landbouwregio’s waar droge, bewerkte akkers domineren (Berg 1993).

Ook akkerland en opgewaardeerde graslanden worden door adulten geprefereerd als foerageer-biotoop (Berg 1992a, de Jong 2012). Veel hangt ook af van de lokale configuratie. Een studie met zenders in Wales gaf aan dat territoria in landbouwgebied klein konden zijn door het vermoedelijk hogere aanbod aan ongewervelden. In de zogenaamde ‘uplands’ waren territoria dikwijls veel groter maar werden ze op verschillende tijdstippen dan weer gebruikt door meerdere broedparen.

Bovendien gingen niet-broedende vogels van het natuurlijk veengebied regelmatig en dikwijls ‘s nachts (!) naar verder gelegen intensieve graslanden om te foerageren waarmee ze de onder ‘Agri-Environmental Schemes’-verbeterde graslanden links lieten liggen (Taylor op AEWA 2018). Het geeft aan dat Wulp, meer dan de andere soorten, hoge eisen stelt aan het volledige landschap waar voor de andere weidevogelsoorten meer op perceelsniveau of cluster van percelen dient gekeken te worden.

2.9 K

ENNISHIATEN

Over de Vlaamse Wulpen is eigenlijk heel weinig geweten. Kennis ontbreekt over reproductief succes, verliesoorzaken van jongen en legsels, overleving, biotoop- en landschapsgebruik, plaatstrouw, … Op de eerste bijeenkomst van de Internationale Werkgroep rond Wulp in Schotland (AEWA 2018) bleek dit gebrek aan kennis systematisch te zijn voor de hele flyway. Er werd dan ook op aangedrongen hiervoor op internationale basis verschillende projecten op te starten die welomlijnde delen van de ecologie van de verschillende populaties Wulp bestuderen. Inzake overleving is ook niet gekend wat de impact is van de Franse jacht op onze populatie. Momenteel is

de jacht op wulp in Frankrijk geschorst omdat ze, gezien haar status in het kader van AEWA (Categorie 4 van kolom A in Tabel 1 van Annex 3), énkel binnen een context van internationaal adaptief beheer kan voortgezet worden. Een ministerieel besluit om in het jachtseizoen 2019-20 alsnog eenzijdig een quotum van 6000 exemplaren bejaagbaar te stellen werd onlangs dan ook vernietigd door de Franse Raad van State.

3 K IEVIT 3.1 I

NLEIDING

De Kievit (Vanellus vanellus) is een broedvogel van Europa en Turkije, en verder oostelijk over Kazachstan, Mongolië tot en met NO-China. De Europese populatie bedraagt naar schatting 1.6 tot 2.6 miljoen broedparen (BirdLife International 2017b). Kieviten broeden in open gebieden met korte (of zelfs geheel ontbrekende) vegetatie. Voorbeelden van natuurlijke habitats zijn steppegraslanden, heide- en hoogveengebieden en kwelders. Net als veel andere weidevogels wisten

Kieviten zich vanaf het begin van de vorige eeuw in grote delen van West-Europa aan de veranderende landschappelijke context aan te passen, en ruilden hun natuurlijke habitat in voor vochtige weilanden, hooilanden en later ook akkers (Cramp & Simmons 1983, Beintema et al. 1995, Herremans et al. 2017). Deze omschakeling ging aanvankelijk gepaard met een sterke populatietoename en dito uitbreiding van het Europese verspreidingsareaal. Intensivering van het landbouwgebied resulteerde sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw echter in een grootschalige afname in aantallen (Petersen et al. 2006). BirdLife International (2017b) vermeldt een afname van de Europese populatie met 30-49% over een periode van 27 jaar en de Kievit is daarom opgenomen op de Europese Rode Lijst als zijnde ‘bijna in gevaar’. Ook in de lage landen nemen de aantallen fors af. In Nederland maakt men gewag van een landelijke afname van bijna 5% per jaar in de periode 2005-2014 (SOVON 2019c) en een halvering van de aantallen sinds halverwege de jaren 1980 (Roodbergen et al. 2018). In Vlaanderen is er sprake van een sterke terugval sinds de eeuwwisseling (Herremans et al. 2017), met een afname in aantallen van 52% in de periode 2007-2018 (broedvogeldatabank INBO). De soort werd in 2016 opgenomen op de Vlaamse Rode Lijst in de categorie ‘bedreigd’ (Devos et al. 2016).