• No results found

Habitattype Beuken-eikenbossen met hulst

In document Natura 2000 Beheerplan 22. Norgerholt (pagina 30-33)

3.1 Geografie en en eigendomssituatie

3.3.1 Habitattype Beuken-eikenbossen met hulst

Kenmerken, verspreiding en samenhang

Het gehele bos van het Norgerholt wordt gerekend tot het habitattype H9120 (Beuken-

naaste omgeving (figuur 3.5). In het Profielendocument voor het habitattype (Ministerie van LNV 2009) staat dat het bossen betreft met meestal beuk in de boomlaag en hulst en/of taxus in de struiklaag (bijlage 20). Het type neemt een tussenpositie in tussen enerzijds de Oude eiken- bossen (H9190) en anderzijds de Eiken-haagbeukenbossen (H9160). De bossen komen voor op moderpodzolgronden, lemige humuspodzolgronden, oude kleigronden of leemgronden. De bosgroeiplaats moet ouder zijn dan 160 jaar (referentie topografische kaarten van1850), eventueel aangevuld met bosopstanden van tenminste honderd jaar oud die daaraan grenzen. Als kensoort wordt genoemd het korstmos maleboskorst (Lecanactis abietina) en als constante soorten: hazelworm, dalkruid, gewone salomonszegel, lelietje-van-dalen, witte klaverzuring, boomklever en zwarte specht. Zie ook tabel 5.1 in hoofdstuk 5.

Figuur 3.5 Habitattypenkaart Norgerholt (bijlage 9)

In het Norgerholt komt een vorm van het bostype voor die kenmerkend is voor een klein aantal oude bossen in Oost-Nederland en Noordwest-Duitsland (Westhoff en Barkman 1968, Stortelder et al. 1999, Weeda et al. 2005, Bijlsma et al. 2009). In deze bossen staan weinig beuken en vormen hulstbomen een tweede boomlaag van zo’n 15 meter hoog onder de oude zomereiken van omstreeks 20-25 meter. Omdat hulstbomen ook in de winter hun blad behouden, is de ondergroei zeer spaarzaam. Karakteristiek zijn enkele vochtminnende, schaduwverdragende bramen, mossen en korstmossen en dood hout verterende paddenstoelen. Het gaat dan bijvoorbeeld om sierlijke woudbraam (Rubus pedemontanus) boomfranjemos (Ptilidium pulcherrimum), gewoon schriftmos (Graphis scripta) en fraaisteelmycena (Mycena inclinata) (Provincie Drenthe 2010a).

Buiten de begrenzing komen nog enkele kleine bosrelicten voor die wellicht ook tot het type gerekend kunnen worden. Het dichtstbijzijnde wat grotere bos dat aan de criteria voldoet is een

deel van het Asserbos. Dit is echter niet aangemeld voor Natura 2000. Andere voorbeelden van het hulstrijke eikenbos in Drenthe zijn het Mantingerbos (wel Natura 2000-gebied), de kleinere bosjes Oeversebos bij Emmen en Hulzedink bij Drijber en een deel van de Zeijerstrubben.

Oppervlakte en huidige kwaliteit

Het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst beslaat een oppervlak van circa 23 hectare. Het vroegere Telgenkamp, waar jonge eiken werden opgekweekt om later in het bos te worden uitgeplant, bestaat uit eiken en berken van zo’n zestig jaar oud, maar heeft een bosbodem van ten minste 120 jaar oud en wordt daarom ook tot het habitattype gerekend.

De veroudering van het bos leidt ertoe dat er veel strooiselophoping plaatsvindt en het bos zich verdicht. Enkele plekken hebben door omwaaien of afsterven van oude bomen een meer open karakter. Hier is vooral de struiklaag sterk ontwikkeld. Langs paden en randen is een goed ontwikkelde zoomvegetatie aanwezig. De eerdergenoemde kensoort en de constante planten- en diersoorten van het habitattype komen in het bos voor. Door het ouder worden van het bos treden wel verschuivingen op. Lichtminnende soorten nemen wat af en soorten van dood hout nemen wat toe.

Een bijzondere plantensoort in het Norgerholt is de bosmuur (Stellaria nemorum). Deze soort is hier karakteristiek voor de randen van het bos langs wegen en paden en bepaalt mede de kwaliteit van het habitattype.

Waarschijnlijk heeft het Norgerholt zoals bijna alle bos- en natuurgebieden in Nederland enigszins te lijden onder een te hoge stikstofdepositie. In het bos zelf is het niet mogelijk om de eventuele effecten hiervan te onderscheiden van de effecten van veroudering. Wel komen er langs de randen van het bos stikstofminnende plantensoorten voor zoals brandnetel, haagwinde en sommige grassen en bramen. Dit is een algemeen beeld van bosranden die grenzen aan inten- sief bemeste agrarische gronden.

Samengevat is de huidige kwaliteit van het habitattype redelijk tot goed. Daarmee is het Norgerholt een van de weinige Natura 2000-gebieden met een goed ontwikkelde vorm van het habitattype, en een van de weinige met goed ontwikkelde bosrandbegroeiingen.

Mogelijkheden voor behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

Het huidige beheer van nietsdoen leidt via de natuurlijke successie tot een geleidelijke verbete- ring van de kwaliteit binnen het bos. Het omwaaien en/of afsterven van oude bomen leidt tot meer open plekken en licht in het bos. Uit de rapportage van Natuurmonumenten blijkt dat het beoogde habitattype meer afwijkt van de situatie voor de verwerving dan van de situatie zoals die zich nu ontwikkelt bij geen beheer. De eiken zijn wat in aantal afgenomen; beuken manifes- teren zich nadrukkelijker, maar worden niet dominant. Vanuit die optiek is er geen aanleiding het beheer te wijzigen. Wel verandert de kruidlaag door het huidige beheer. Waar vroeger veel open plekken ontstonden door kap, wat een kortstondige massale toename van de kruidlaag in de hand werkte, is dat tegenwoordig veel minder het geval. De specifieke kruidenvege- tatie manifesteert zich nu alleen nog langs randen en op spontaan openvallende plekken. Het noodzakelijke, tamelijk extensieve onderhoudsbeheer langs wegen en paden draagt dus bij aan de kwaliteit van de zoomvegetaties en de karakteristieke, kruidenrijke ondergroei.

De conclusie is dat het huidige ‘niets doen’ beheer door Natuurmonumenten geen bedreiging vormt voor de instandhouding van het bos en leidt tot een verdere natuurlijke ontwikkeling van het habitattype.

De bescheiden oppervlakte en de doorsnijding van het bos door wegen en paden beperken de mogelijkheden voor een ongestoorde, natuurlijke bosontwikkeling. Dit wordt als onvermij- delijk aanvaard. In het aanwijzingsbesluit is geen doel ‘uitbreiding oppervlakte’ opgenomen, hoewel dit in de kernopgave staat. De huidige grenzen van het Norgerholt zijn al heel oud en zijn onderdeel van de hoge cultuurhistorische waarde van de omgeving. Er liggen binnen of

tegen het Natura 2000-gebied geen gronden die zich lenen voor uitbreiding van het bos. Het behoud van de huidige oppervlakte is goed geborgd in het kader van de ruimtelijke ordening. Het is wenselijk om de zoomvegetaties meer ruimte te geven en de directe bemestingsinvloed vanuit de aanliggende landbouwgronden te verminderen. Hierdoor kan de kwaliteit van het bos als geheel verbeterd worden. Dit draagt bij aan de biodiversiteit en aan de aantrekkelijkheid van het gebied voor wandelaars.

Het knelpunt voor de verbetering van de kwaliteit is de te hoge stikstofdepositie, dit is verder uitgewerkt in de PAS-gebiedsanalyse in Hoofdstuk 5.

Ecologische vereisten voor habitattype H9120 (Ministerie van LNV 2009): • Optimale functionele omvang: vanaf enkele tientallen hectares.

• Structuur: aanwezigheid van enerzijds open plekken en bosranden en anderzijds oude levende en dode dikke bomen of oude hakhoutstoven.

• Bodem: voedselarme tot licht voedselrijke zand- en leemgronden, die vochtig tot droog en zuur tot matig zuur zijn, met een humusrijk profiel, kenmerkend voor oude bosbodems. • Waterhuishouding: er is in de regel geen invloed van het diepe grondwater of van zout en er

vindt geen overstroming plaats.

• Kritische depositiewaarde stikstof: 20 kg N ha/jr of 1.429 mol N/ha/jr. Het bos is hierdoor geclassificeerd als ‘gevoelig’ voor stikstof.

In document Natura 2000 Beheerplan 22. Norgerholt (pagina 30-33)