• No results found

Dynamiek op de Machtsbalans in Conflictsituaties

4.2 Groepsonderscheidende kenmerken

Welk kenmerk maakt dat de ene persoon tot de ene groep gerekend wordt en de andere persoon tot de andere groep? In ‘De gevestigden en de buitenstaanders’ was het woonduur: de gevestigde groep in zone 2 van Winston Parva woonde langer in de plaats dan de nieuwkomers in zone 3. Dit verklaarde de machtsverhoudingen. In hoofdstuk 1 zagen we al dat ook de groepen in Amerongen rond woonduur zijn ingedeeld. In Veenendaal zijn de groepen gevormd rond religie. We noemen dit het groepsonder-scheidende kenmerk.

Natuurlijk zijn er vele onderscheidende kenmerken die gebruikt kunnen worden om mensen in groe-pen in te delen. Maar ze zijn niet allemaal relevant. Socioloog Kees Schuyt zegt hierover: ‘Het hangt van de context af of onderscheidende kenmerken relevantie verkrijgen en de mogelijkheid geven tot de vorming van een identiteit. Veel willekeurige onderscheidingen leiden niet tot groepsvorming, nog min-der tot groepsbewustzijn en zijn daarmee verwaarloosbaar’225. Welke verschillen wél benadrukt worden, is niet altijd op voorhand te zeggen226. Bij verschillen die ontstaan rond een voormalig bindingsveld227, ligt er in elk geval een bepaalde basis voor groepsvorming.

In de conflicten die wij onderzoeken is sprake van groepsvorming en van een verdeling van macht rond het onderscheidende kenmerk. De mogelijkheden van groepen om te handelen op de machts-balans worden beïnvloed door de ‘aard’ van het onderscheidende kenmerk. Bepaalde onderscheidende kenmerken zijn ‘hard’ en andere juist meer flexibel. Hierdoor kunnen de mogelijkheden van een groep zowel beperkt als verruimd worden. Vijf componenten beïnvloeden de aard van het onderscheidende kenmerk: onveranderlijkheid, fysieke herkenbaarheid, beeldvorming rond het kenmerk, organisatie-graad rondom het kenmerk en tot slot het tijdaspect: hoe lang is het kenmerk al onderscheidend? De componenten onveranderlijkheid en herkenbaarheid hangen sterk met elkaar samen, maar zijn niet hetzelfde. Schuyt noemt ‘primordiale kenmerken’ die bijna onveranderlijk zijn, zoals geslacht, etniciteit en huidskleur. Het is ‘dat wat er het eerste is’228. Daarnaast bestaan er iets minder onveranderlijke, maar nog wel fundamentele kenmerken, zoals ‘het behoren tot een godsdienstige groepering, het beschikken over kennis, kapitaal, het bezetten van al of niet overerfelijke maatschappelijke posities, het horen bij bepaalde sociale klassen en standen’229.

225 Schuyt 2006, p. 26. 226 WRR 2007, p. 54. 227 Blokland-Potters 1998.

228 WRR 2007, p. 48. De WRR maakt – onder verwijzing naar Jenkins (2004) – onderscheid in primaire en secun-daire identiteiten, waarbij de primaire identiteiten robuuster zijn en meer weerstand tegen verandering bieden. 229 Schuyt 2006, p. 26, zie ook Bauböck 1993, p. 164.

Etniciteit is een voorbeeld van een onveranderlijk en vaak fysiek herkenbaar kenmerk. In de Neder-landse samenleving is het de laatste jaren een belangrijke onderscheidende categorie geworden230. In een figuratie op basis van etniciteit kan een buitenstaander weinig aan zijn of haar positie veranderen. Etni-sche buitenstaanders die hun positie willen verbeteren zullen dus op groepsniveau moeten proberen iets te doen aan het belang dat de gevestigde groep hecht aan het onderscheidende kenmerk etniciteit.

Woonduur is een voorbeeld van een onderscheidend kenmerk dat wel veranderlijk en niet fysiek herkenbaar is. Dat geeft de groep buitenstaanders weer heel andere mogelijkheden om aan hun posi-tie te werken. In een plaats waar een tegenstelling speelt op basis van woonduur, kun je als individuele buitenstaander misschien ooit bij de gevestigde groep gaan horen door er maar lang genoeg te blijven wonen. Maar in bepaalde plaatsen zullen nieuwkomers231 nooit tot de gevestigden gaan behoren. Dat is alleen voorbehouden aan mensen die er geboren zijn. Het is ook mogelijk dat iemand de status als gevestigde verliest door voor lange tijd uit de lokale gemeenschap weg te gaan232. Het is dus afhankelijk van de context in hoeverre het onderscheidende kenmerk woonduur ‘hard’ is.

Het kenmerk religie ligt qua onveranderlijkheid tussen woonduur en etniciteit in. In principe heeft een individu de mogelijkheid om te kiezen voor een (andere) religie, maar de consequenties daarvan kunnen in sociaal opzicht enorm zijn233. Dat hangt af van de relevantie van religie voor het dagelijks leven in de specifieke context.

De derde bepalende component voor de hardheid van het onderscheidende kenmerk is de beeld-vorming rond het kenmerk. Beeldbeeld-vorming is een manier om informatie te ordenen, waarbij gebruik wordt gemaakt van het categoriseren en stereotyperen van mensen. Deze beelden worden gebruikt om een (sociale) hiërarchie te vormen én om deze in stand te houden. Het systeem van classificatie door middel van beelden kan gebruikt worden om de positie ten opzichte van andere groepen te rechtvaardi-gen of juist aan te vechten.

Angst voor ‘de ander’ komt tot uiting in de stereotypen en negatieve kenmerken die worden ver-bonden aan deze ‘ander’. Beelden werken, zo concludeerden Elias en Scotson al, als ‘geduchte wapens waarmee de gevestigden hun identiteit en superioriteit handhaven en waarmee zij de anderen stevig op hun plaats houden’234.

Bij beeldvorming rond het onderscheidende kenmerk geldt dat de ‘imaginaire vreemde’ vaak als veel bedreigender ervaren wordt dan een buitenstaander, die we in het leven van alledag tegenko-men235. Socioloog Kees Bruin noemt een concreet voorbeeld. ‘Je zou kunnen zeggen dat het gevoel van 230 WRR 2007, p. 54.

231 Er is een belangrijk verschil tussen nieuwkomers en buitenstaanders. Wanneer niet woonduur, maar een ander onderscheidend kenmerk de verhoudingen binnen een figuratie bepaalt (bijvoorbeeld religie of etniciteit), is het mogelijk dat nieuwkomers niet in de positie van buitenstaanders terechtkomen maar (bijna) direct opgenomen wor-den in de groep gevestigwor-den. De nieuwkomers kiezen dan zelf voor blijvende verbonwor-denheid (elect to belong) en de gevestigde groep accepteert dit. Zij voelen zich meer verbonden met deze nieuwkomers dan met andere groepen. Die blijven buitenstaanders, ondanks het feit dat ze al langer in de lokale figuratie aanwezig zijn. Zie voor meer info over het onderscheid tussen nieuwkomers en buitenstaanders ook Crow et al 2001.

232 Dit is bijvoorbeeld het geval op het eiland Sint Helena, waar geboren ‘Saints’ die lange tijd elders gewerkt en gewoond hadden na terugkeer op het eiland niet meer als volwaardig lid van de eilandgemeenschap gezien worden. Zie Hogenstijn en Van Middelkoop 2002, p. 59.

233 Zie bijvoorbeeld ook Brunt 1974, p. 232. 234 Elias 1976, p. 11.

bedreiging minder veroorzaakt lijkt te worden door die Marokkaanse familie waar men naast woont dan door die anonieme buitenlander die steun trekt, een gigantisch bedrag aan kinderbijslag opstrijkt, zijn vrouw opsluit en morgen in het lege huis aan de andere kant zou kunnen komen te wonen’236. Op zulke gevoelens van angst kunnen de gevestigden inspelen. Sterker nog: het kan zelfs gunstig zijn voor een gevestigde groep om een vreemde ‘ander’ in de marge te hebben, waaraan gerefereerd kan worden237. Het is een sterke bindende factor.

Beeldvorming vindt voor een groot deel plaats door de media. De rol van de media in het stereo-typeren van groepen rond een onderscheidend kenmerk is belangrijk. Dit speelt op verschillende schaalniveaus tegelijk. De manier waarop het handelen van lokale actoren door anderen geïnterpre-teerd wordt, is bijvoorbeeld mede afhankelijk van de beeldvorming rond een vergelijkbare verhouding op hogere schaalniveaus. De positie van allochtonen in Veenendaal, en de manier waarop daarover gepraat wordt, is bijvoorbeeld sterk afhankelijk van beeldvorming naar aanleiding van debatten hier-over op nationaal niveau.

Groepen vormen overigens niet alleen beelden van de andere groep. Ook hun zelfbeeld is van belang. Een onderscheidend kenmerk kan zodanig zijn omschreven dat één groep ‘goed’ is en de ander ‘fout’, zoals dat het geval is bij ‘echte’ Amerongers en import (de import is dus niet ‘echt’), of confessionele en niet-confessionele Veenendalers (de één is iets wel en de ander niet). Zulke beelden zorgen dat een onderscheidend kenmerk harder wordt.

Ten vierde is ook de mate van formele organisatie rond een kenmerk een factor van belang bij het bepa-len van de hardheid van het onderscheidende kenmerk. In de tijd van verzuiling was de Nederlandse samenleving bijvoorbeeld in hoge mate rondom het kenmerk religie georganiseerd. Dat leidt ook nu nog binnen bepaalde contexten tot vormen van historisch voordeel voor groepen die nog rond dit ‘oude’ onderscheidende kenmerk georganiseerd zijn. In het onderwijs zijn formele organisaties bijvoorbeeld traditioneel gevormd rondom het kenmerk religie en ook de regels en normen zijn daarop afgestemd. Meer recent heeft de overheid het onderscheidende kenmerk etniciteit belangrijk en ‘hard’ gemaakt door het een officiële definitie te geven en er beleid op te gaan voeren gericht op verschillende groe-pen238. Bij woonduur zijn meestal geen formele organisaties ontstaan op basis van dit kenmerk. Wel kunnen gevestigden bepaalde organisaties proberen af te sluiten van nieuwkomers.

Tot slot bepaalt ook het tijdsaspect van een onderscheidend kenmerk de hardheid ervan. Sommige tegenstellingen zijn al heel lang relevant in een bepaalde plaats en dat kan het extra moeilijk maken om er iets aan te veranderen. Elias zelf noemt als voorbeeld van een langdurig groepsproces de kasten samenleving in India239. Bij de bespreking van de machtsbron historisch voordeel in paragraaf 4.4 gaan we verder in op de gevolgen van het tijdsaspect van het onderscheidende kenmerk voor de

machtsbalans.

De mogelijkheden tot dynamiek op de machtsbalans zijn dus afhankelijk van de aard van het onder-scheidende kenmerk. De ‘hardheid’ van het kenmerk bepaalt in hoeverre er in een conflict veranderingen kunnen optreden. Dit hebben we geschetst in de figuren 4.2a en 4.2b.

236 Bruin 1985, pp. 163-164, cursivering in origineel. 237 Sibley 1995, p. 110.

238 Zie bijvoorbeeld het rapport van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid 2004 voor een analyse hiervan.

In diagram a zien we een ‘hard’ onderscheidend kenmerk: een strakke streep waarbij voor iedereen dui-delijk is wie tot welke groep behoort. In diagram b is een flexibel onderscheidend kenmerk weergegeven. De grenzen worden gevormd door stippellijnen, die aangeven dat de grenzen poreus zijn en mensen dus kunnen overgaan van de ene naar de andere groep. Ook kunnen de grenzen tussen de groepen ver-schuiven. Er zijn meerdere groepen buitenstaanders en er is een groep onverschilligen. De definitie van het onderscheidende kenmerk kan tijdens het conflict veranderen. Deze flexibiliteit leidt ertoe dat indi-viduen en groepen meer mogelijkheden hebben om hun positie te verbeteren.

Hoewel de aard van het onderscheidende kenmerk erg belangrijk is, blijft de kern bij ieder con-flict de verdeling van macht. Elias stelde dat het in principe niet uit zou moeten maken welk kenmerk binnen een conflict de groepen onderscheidt: ‘Het lijkt erop dat termen als ‘raciaal’ of ‘etnisch’ (…) symptomatisch zijn voor een ideologische afweer. Door ze te gebruiken richt men de aandacht op wat in deze relaties bijzaak is (bijvoorbeeld verschillen in huidskleur) en keert men zich af van de hoofd-zaak (machtsverschillen)’240. De basis voor de conflicten ligt bij het machtsverschil tussen groepen en het streven van groepen naar macht. Maar het verloop van een machtsstrijd tussen groepen is wel dege-lijk sterk afhankedege-lijk van het onderscheidende kenmerk.