• No results found

Globale onderzoeksbevindingen

In document Ouders en jeugdwerk (pagina 125-128)

Bekijken we de verwachtingen van de ouders ten aanzien van een jeugdwerkorganisatie en hun begeleiders globaal, dan valt vooral de kindgerichte focus op. Dat het kind zich thuis voelt in de organisatie, dat de

activiteiten aansluiten bij de interesses van het kind en dat het kind er zelfstandig kan worden, zijn verwachtingen die het hoogst gescoord worden.

Inzake begeleiderskenmerken scoren vooral de items die betrekking hebben op de omgang met het kind eenduidig hoog. Het betreft in het bijzonder de items die verwijzen naar de responsiviteit ten aanzien van het kind (bv. een begeleider houdt rekening met de mogelijkheden van kinderen, een begeleider weet hoe hij/zij met moeilijke situaties moet omgaan). Over achtergrondkenmerken van een begeleider (bv. leeftijd) zijn de meningen meer verdeeld.

Volledigheidshalve merken we op dat deze bevindingen gestoeld zijn op data voor één van de kinderen van de respondent. Het lijkt ons aannemelijk dat deze kindgerichte focus zich ook doorzet ten aanzien van de andere kinderen in het gezin. Afhankelijk van het geslacht, de leeftijd en het karakter van het kind kunnen ouders mogelijks andere verwachtingen hebben. Binnen één gezin kunnen zo, afgestemd op elk van de aanwezige kinderen, andere verwachtingen leven.

De kindgerichte focus zet zich in verschillende andere onderzoeksbevindingen verder door. Zo heeft het kind een grote zeggenschap in al dan niet deelname, al geldt dat niet of minder bij de jongste leeftijdsgroepen.

De helft van de respondenten in de niet-deelnemende groep geeft bijvoorbeeld aan dat hun kind niet deelneemt omdat het kind dat zelf niet wil. Andere kindgerichte redenen om niet deel te nemen, zijn zorgen over pesterijen in de organisatie, zorgen over de veiligheid van het kind en de vrees dat het kind niet genoeg aandacht zou krijgen.

De relatie ouders-jeugdwerk kent veel verschillende facetten, die echter niet eenduidig onderschreven worden. Jeugdbegeleiders signaleren dat ouders een belangrijke rol spelen, maar te veel inmenging in de activiteiten of de manier van werken is niet wenselijk. De ouderdata ondersteunen dit. Ouders vinden het belangrijk geïnformeerd te worden over de keuzes van de organisatie (bv. regels en afspraken) en ze vinden het belangrijk dat een begeleider de werking aanpast aan eventuele klachten. Effectief meebeslissen hoeft voor het merendeel van de ouders niet. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat ook in de deelnamegroep een groot aandeel ouders daarover onbeslist is (36% van de jaarwerkingsgroep; 29% van de vakantiewerkingsgroep) en een klein aandeel dat wel degelijk wil (respectievelijk 13% en 6%).

Behoorlijk wat ouders zijn bereid om actief mee te helpen, maar dat aandeel verschilt van groep tot groep (17% van de vakantiewerkingsgroep tot 51% van de niet-deelnamegroep). Meehelpen betreft daarenboven vooral occasionele zaken (bv. chauffeur voor een uitstap, meehelpen bij activiteiten). Voor diverse items (o.a. bereidheid tot meehelpen bij een uitstap) tekent betrokkenheid zich sterker af bij ouders met kinderen in de jongste leeftijdsgroepen (van vier tot zes jaar), dan bij de oudere leeftijdsgroepen. Betrokkenheid bij de dagelijkse werking hoeft voor het merendeel van de ouders niet. Dat neemt niet weg dat 20% daar wel degelijk bij betrokken wil zijn.

Opnieuw valt de kindgerichte insteek op. Ouders willen de geruststelling dat het kind het goed stelt op de werking. Zo vinden ouders bijvoorbeeld ‘informatie geven aan de begeleiders over het kind’ een van de belangrijkste items. Ook het item ‘begeleiders goed kennen’ onderschrijven ouders als uitgesproken

belangrijk. Daarnaast willen ouders zelf vooral informatie over het soort activiteiten en de regels en de afspraken in de werking. Op de vraag of er iets moet veranderen, antwoordt om en bij 25% van de ouders dat ze meer contact willen met de begeleiders. Vooral ouders met een ouder kind in een speelpleinwerking geven dat aan (tot 31.3% van de groep ouders met kinderen ouder dan twaalf jaar).

Uit de bevindingen blijkt dat het kind mee het proces van betrokkenheid medieert. Minder sterk de nood ervaren om inspraak te hebben of actief betrokken te zijn, is in sterke mate ingegeven vanuit de overtuiging zich niet te moeten mengen in de vrije tijd van het kind. Vooral ouders met een kind in een jaarwerking stellen dat. Een heel klein aandeel ouders (telkens 5%) wil niet actief meehelpen omdat het kind dat niet wil. Dat tekent zich vooral af bij ouders met kinderen in de leeftijdsgroep twaalf plus.

Telkens een vijfde van de ouders met een kind in een jaarwerking en van de ouders met een kind in een vakantiewerking is ervan overtuigd dat volwassenen gewoon niet betrokken moeten zijn.

Globaal vallen nog een aantal andere zaken op. Hoewel de algemene lijnen over de deelnamegroepen (jaar- en vakantiewerking) en de groep niet-deelname gelijklopen, zien we toch een aantal opmerkelijke verschillen.

Over tal van domeinen heen, zoals de verwachtingen ten aanzien van de organisatie en de begeleiders, de wenselijkheid van betrokkenheid, kennen ouders van niet-deelnemende kinderen, in vergelijking met ouders van deelnemende kinderen, eenduidig meer belang toe aan diverse items. In de deelnamegroep scoort een groter aandeel ouders neutraal. We komen hier later op terug bij de drempel ‘begrijpbaarheid’.

De verschillen in de twee deelnamegroepen (jaar- en vakantiewerking) weerspiegelen de diversiteit aan jeugdwerkvormen. Ouders kijken naar vakantiewerkingen vanuit een eerder consumentgerichte insteek. De verwachtingen van respondenten in vakantiewerkingen wegen, in verhouding tot jaarwerkingen, sterker door naar kwaliteitscriteria zoals de veiligheid van de activiteiten, het in orde zijn van de gebouwen, enzovoort. Opmerkelijk is dat ouders ten aanzien van een jaarwerking minder belang hechten aan infrastructuur en veiligheid, maar verhoudingsgewijs wel sterker de veiligheid van bijvoorbeeld lokalen veranderd willen zien.

Actief participeren (bv. meehelpen of aanwezig zijn bij activiteiten) wordt het minst uitgesproken ten aanzien van vakantiewerkingen. Bij jaarwerkingen zien we daartoe meer wens of bereidheid. Ouders met kinderen in een vakantiewerking geven ook in beperktere mate aan dat ze het belangrijk vinden begeleiders goed te kennen. Informatie krijgen wordt wel nog steeds belangrijk bevonden en dan vooral over de organisatie van de dag.

In vakantiewerkingen merken we de eigenheid van de speelpleinwerkingen op. De data bevestigen het

‘praktijkbeeld’ dat ouders speelpleinwerking sterker zien in termen van opvang. Veranderingsvoorstellen op het niveau van beschikbaarheid scoren opvallend hoger in deze werkvorm. Dat komt onder meer tot uiting in items zoals ‘ik wil opvang voor en na activiteiten’ of ‘ik wil uren die beter aansluiten bij mijn werksituatie’.

Tot slot vraagt ook het onderscheid tussen reguliere en doelgroepspecifieke werkingen aandacht.

Uit de praktijkverhalen en de face-to-facebevragingen blijkt dat ouders met een migratie- of kansarmoedeachtergrond heel wat drempels ervaren in relatie tot het reguliere jeugdwerk. Een groot aandeel respondenten met migratie- of kansarmoedeachtergrond werd gerekruteerd in doelgroepspecifieke werkingen. Dat kan mede een verklaring bieden waarom sommige drempels, zoals bereikbaarheid,

wantrouwen enzovoort niet prominenter in beeld komen. Doelgroepspecifieke werkingen zetten daar immers reeds sterk op in. Het aandeel kwetsbare kinderen in een reguliere werking is te klein om daarover diepgaande analyses te doen. Zonder uitspraak te doen over haalbaarheid of wenselijkheid, stippen we aan dat ongeveer de helft van de respondenten in reguliere werkingen aangeeft dat jeugdwerk meer kan doen voor kansengroepen (cf. ‘Jeugdwerkinitiatieven moeten meer doen om kinderen in armoede te bereiken’ of ‘Jeugdwerkinitiatieven moeten meer doen voor kinderen met een beperking’).

In document Ouders en jeugdwerk (pagina 125-128)