• No results found

Drijfveren keuze organisatie en werking

In document Ouders en jeugdwerk (pagina 64-68)

“Uiteindelijk is de manier waarop je iets leert kennen belangrijk en de toegankelijkheid voor informatie hierover. Ik vind het wel belangrijk om feedback te krijgen van mensen die reeds ervaring hadden met de betreffende organisatie. Als het over kampen gaat en je zoekt bijvoorbeeld op

Wat zijn redenen om voor een bepaalde organisatie te kiezen? Bij zowel ouders van niet-deelnemers als ouders van deelnemers bevroegen we de reden(en) om deel te nemen aan jeugdwerkactiviteiten.

Deze redenen hebben niet zozeer betrekking op de kwaliteitscriteria die in één van de volgende hoofdstukken aan bod komen, maar peilen naar de drijfveren van een respondent om voor een bepaalde organisatie of werking te kiezen. Deze vraag werd aan een beperkt aantal respondenten voorgelegd: aan de ouders van deelnemers die bij de vraag naar beïnvloedingspersonen het item ‘ik vond dat mijn kind dat moest doen’ aanvinkten (N jaar = 221, N vakantie = 265) en aan de ouders van niet-deelnemers die ooit overwogen hebben om toch deel te nemen (75.5%, N=139).

ALGEMENE BEVINDINGEN

Voor de helft van de opgegeven redenen (3/6) is er een significant verschil tussen de groepen naargelang van de deelname. Deze verschillen zijn vooral terug te voeren naar verschillen tussen de groepen deelname aan jaarwerking en deelname aan vakantiewerking (zie Tabel 28).

De meest frequent gerapporteerde redenen tot deelname zijn het reeds kennen van de vriendjes in de organisatie (32.5% deelname vakantie, 45.3% niet-deelname, 53.1% deelname jaar), de organisatie van vroeger kennen (37.7% deelname vakantie, 41.7% niet-deelname, 52.9% deelname jaar) en het deelnemen van andere familieleden (22.3% niet-deelname, 26.8% deelname vakantie, 31.7% deelname jaar).

Tabel 28: Redenen tot deelname naar deelname (meerdere antwoorden mogelijk) (% ouders dat dit item aanvinkt)

Wat waren voor u mogelijke redenen om dit kind te laten meedoen?

NIET-DEELNAME DEELNAME

JAAR DEELNAME VAKANTIE

10.4

Mijn kind heeft al veel vrienden in de organisatie 45.3 53.1 32.5 *b c

Andere familieleden nemen deel 22.3 31.7 26.8

Ik ken al andere ouders/buurtbewoners 18.7 26.2 7.9 *b c

Ik ken deze organisatie al van vroeger 41.7 52.9 37.7 *c

Zo heb ik meer tijd voor mezelf/Zo kan ik eens op adem

komen 10.8 9.0 13.2

Zo heb ik meer tijd voor de andere kinderen in het gezin 5.0 1.3 3.8

Andere 27.3 3.1 52.2

Totaal N 139 227 265

De hoogste scores staan vet gedrukt. Items die significant verschillen naargelang van de groepen, staan aangeduid met een * (p <.05), waarbij b staat voor een significant verschil tussen niet-deelname en deelname vakantie en c staat voor een significant verschil tussen deelname jaar en deelname vakantie.

Opmerkelijk is het hoog percentage ouders in de niet-deelnamegroep dat aangeeft de organisatie reeds van vroeger te kennen (41.7%).

Bij ouders van deelnemers in jaarwerkingen valt vooral de verhoudingsgewijs sterkere invloed van buurtbewoners (mede-ouders) op (26.2%). Bij vakantiewerking is dat minder van tel (7.9%). Het reeds kennen van de organisatie weegt vooral door bij ouders met een kind in een jaarwerking (52.9% deelname jaar tegenover 37.7% deelname vakantie).

PROFIELGEBONDEN VERSCHILLEN?

Niet alle redenen worden in gelijke mate aangestipt als we uitzuiveren naar achtergrondkenmerken (zie Bijlage 9 tot en met Bijlage 12). We merken verschillen naargelang van de leeftijd van het kind (zie Bijlage 9), kansarmoedeachtergrond (zie Bijlage 10) en het jeugdwerkverleden (zie Bijlage 12).

Zoals eerder al vermeld, wordt de reden ‘de organisatie kennen’ (cf. ik ken deze organisatie al van vroeger) zowel in de groep ouders met kinderen die deelnemen als in de groep ouders met kinderen die niet deelnemen door een respectabel aandeel ouders opgegeven (52.9% deelname jaar, 37.7% deelname vakantie, 41.7% niet-deelname). Bijna alle ouders die dit als reden opgeven (90.3%), hebben zelf een jeugdwerkverleden (p<.001). Volledigheidshalve merken we op dat het hier om ‘slechts’ de helft van alle respondenten met een jeugdwerkverleden gaat. De andere helft van respondenten met een jeugdwerkverleden (51.2%) vinkt deze reden niet aan. De generativiteit of ‘overdracht van deelname’ zet zich met andere woorden niet noodzakelijk in hetzelfde jeugdwerk door. Kinderen nemen niet altijd deel aan de activiteiten van een organisatie waar hun ouders zelf lid van waren.

Een heel beperkt aantal respondenten (5% niet-deelname of minder) geeft aan dat deelname aan het jeugdwerk overwogen werd omdat men zo als ouder meer tijd zouden hebben voor andere kinderen in het gezin. Dat zijn vooral ouders met een kansarmoedeachtergrond. Verhoudingsgewijs duiden zij dit item vaker aan. Bij ouders zonder kansarmoedeachtergrond ligt dat aantal aanzienlijk lager. Deze tendens is het scherpst bij de niet-deelnamegroep: slechts 2.3% van de ouders zonder kansarmoedeachtergrond scoort dit item, tegenover 16.7% van ouders met kansarmoedeachtergrond. Deze verschillen zijn echter slechts indicatief omdat de aantallen te klein zijn om er statistisch betrouwbare uitspraken over te doen.

Eerder vermeldden we dat ouders beperkt aangeven deel te nemen aan jeugdwerk omwille van meer tijd voor de andere kinderen in het gezin. Meer tijd voor zichzelf wordt frequenter, zij het nog steeds beperkt, gerapporteerd (9% deelname jaar, 10.8% niet-deelname, 13.2% deelname vakantie). Vooral in de jongste leeftijdsgroepen (vier tot zes jaar en zeven tot negen jaar) koppelen respondenten de deelname van hun kind vaker aan het meer tijd voor zichzelf hebben. Van al de respondenten die dit item aanvinken, heeft 67%

een kind in de leeftijdsgroep jonger dan negen jaar. In de groep deelname jaar zijn de verschillen significant (p<.01: 8.7% vier- tot zesjarigen, 15.8% zeven- tot negenjarigen, 0% tien- tot twaalfjarigen, 10% twaalf plus).

Samenvattend

Wat zijn deelnamebevorderende en deelnamebelemmerende factoren? We belichtten in dit hoofdstuk achtereenvolgens drempels, personen die mogelijks een invloed hadden op de beslissing tot deelname en drijfveren.

Wat werkt deelname in de hand en wat doet stoppen met deelname?

andere vrijetijdsactiviteiten. Het niet langer deelnemen van vrienden is voor deelnemende kinderen een belangrijke beweegreden om te stoppen. Respondenten met kinderen die niet deelnemen benadrukken ook de ‘bruikbaarheid’, bijvoorbeeld omdat de ouders het niets voor het kind vindt. Voor enkele ouders die niet deelnemen is de combinatie met het gezinsleven al vaker een obstakel. Dit laatste speelt sterker bij de jongste leeftijdsgroepen. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet-deelname van deze groep niet steeds bewust is. Zeker in de oudergroepen met jonge kinderen hebben een aantal ouders nog niet stilgestaan bij de reden tot niet-deelname. Ouders met een kind in de oudere leeftijdsgroepen benadrukken sterker het niet deelnemen omdat het kind dat niet wil en het hebben van andere vrijetijdsbesteding.

Wie beslist over deelname?

Kinderen hebben niet alleen een grote invloed op de keuze tot niet-deelname, ze hebben ook een grote stem in de keuze tot deelname. Op de tweede plaats volgt de ouder zelf. Wanneer andere personen een rol hebben, dan blijken dat vooral vrienden van het kind te zijn.

De invloed van vrienden en de zeggenschap van het kind speelt vooral door in de groep ouders met oudere kinderen. Bij jongere kinderen hebben de ouders zelf een sterkere rol (de respondent en de partner van de respondent) en is er een grotere invloed van familieleden.

Wat zijn motieven om voor een welbepaalde jeugdwerkorganisatie of werkvorm te kiezen?

Vertrouwdheid speelt een belangrijke rol in de keuze voor een organisatie. Dat het kind er al vele vrienden heeft, geeft de meeste doorslag. Ook het reeds kennen van de organisatie van vroeger (vooral bij ouders met een jeugdwerkverleden) of het deelnemen van andere familieleden worden het meest frequent opgegeven.

Respondenten met een kind dat deelneemt aan een jaarwerking, geven ook nog het kennen van andere ouders of buurtbewoners sterk aan.

Hoewel de redenen in relatie tot (gezins)tijdbesteding beperkter worden gescoord, zijn ze toch vermeldenswaardig, zeker in relatie tot achtergrondkenmerken. Ouders met een kansarmoedeachtergrond geven bijvoorbeeld sterker het meer tijd hebben voor andere kinderen in het gezin op. Ouders met kinderen in de jongste leeftijdsgroepen (cf. ouders met kinderen jonger dan negen) benadrukken ook het meer tijd hebben voor zichzelf.

In document Ouders en jeugdwerk (pagina 64-68)