• No results found

4. Invloed richtlijn op Nederlandse wetgeving 1 Inleiding

4.3 Gevolgen voor Nederlandse wetgeving omtrent renteaftrek 1 Vereiste aanpassingen

Omdat de richtlijn van de Europese Commissie is aangenomen door de EU-lidstaten, worden deze lidstaten verplicht de richtlijn te implementeren in hun nationaal recht. In artikel 3 van de richtlijn staat dat het gaat om een minimumniveau van bescherming. Volgens de richtlijn (Europese Commissie, 2016) wil dit zeggen dat EU-lidstaten de minimumstandaard van de maatregelen uit de richtlijn moeten volgen, maar vervolgens vrij zijn om striktere regels toe te passen. Nederland moet in haar wetgeving dus in ieder geval de generieke earningsstrippingmaatregel opnemen. Deze maatregel moet de aftrekbare netto rentelasten beperken tot minimaal 30% van het EBITDA van de belastingplichtige. Zoals gezegd staat het Nederland vrij om een lager percentage in de wetgeving op te nemen. Om te bepalen hoe hoog de netto rentelasten zijn moet er ook een definitie van rente worden opgenomen in de wetgeving. In het BEPS actionplan is een lijst met voorbeelden van rente opgenomen, die landen op hun eigen wijze in hun lokale wetgeving dienen op te nemen. Volgens Kemmeren (2015) is de meest simpele definitie: “kosten voor het lenen van geld”. Echter omdat het ook gaat om betalingen economisch gelijkwaardig aan rente dient het om meer te gaan. In artikel 2 van de richtlijn staat een lijst met betalingen weergegeven die volgens de Europese Commissie onder financieringskosten geschaard kunnen worden. In de huidige Nederlandse wetgeving omtrent renteaftrekbeperkingen worden verschillende termen gegeven van wat onder rente verstaan kan worden. Volgens Kemmeren (2015) kan echter niet gezegd worden dat al deze termen de ruime definitie van rente en aan rente economische gelijkwaardige betalingen dekken. Hij stelt dan ook dat de Nederlandse wetgeving in ieder geval op dit punt moet aangepast worden.

In de richtlijn is gekozen voor een benadering van de renteaftrekbeperking op basis van het EBITDA van een entiteit. In de huidige Nederlandse wetgeving wordt niet aangeknoopt bij een dergelijk niveau van rentekosten. Zo wordt volgens Kemmeren (2015) bij art. 13l en 15ad Wet Vpb de renteaftrekbeperking gebaseerd op het niveau van schulden van een entiteit. Bijvoorbeeld gerelateerd aan het eigen vermogen of activa van de belastingplichtige. Hij stelt dan ook dat Nederland haar systeem aanzienlijk moet aanpassen op dit punt. Daarnaast wordt in de richtlijn gekozen voor een netto rentelasten benadering in plaats van een bruto benadering. Volgens Kemmeren kent alleen art. 13l lid 9 Wet Vpb een dergelijke netto benadering en vereist ook dit dus een aanpassing van de huidige wetgeving.

Het is nog de vraag in hoeverre de huidige specifieke renteaftrekbeperkingen door Nederland worden gehandhaafd. Daarnaast is het de vraag hoe de samenloop tussen de earningsstrippingmaatregel en de renteaftrekbeperkingen die blijven bestaan geregeld gaat worden. Volgens Vakstudie Nieuws (2016) zou het vanuit het oogpunt van eenvoud een goed moment zijn om de bestaande renteaftrekbeperkingen zoveel mogelijk te laten vallen of te vereenvoudigen. Zo stelt Vleggeert (2016) voor om art. 13l Wet Vpb aan te passen en de reikwijdte van de bepaling te beperken tot leningen verschuldigd aan gelieerde partijen. Op deze manier kunnen de leden 5, 6 en 8 van het artikel vervallen, hetgeen niet alleen art. 13l Wet Vpb maar ook art. 10a Wet Vpb een stuk eenvoudiger maakt. Vleggeert (2016) stelt namelijk dat de besmette rechtshandelingen van art. 10a lid 1 sub c Wet Vpb alleen nog aan de orde komen binnen fiscale eenheid of in de gevallen waarin aan art. 13l Wet Vpb vanwege de MKB-drempel niet wordt toegekomen. Daarnaast stelt Vleggeert dat er wel nog specifieke renteaftrekbeperkingen nodig zijn. Dit omdat door de MKB-drempel van EUR 3 miljoen het midden- en kleinbedrijf wordt ontzien, terwijl ook zij de Nederlandse grondslag kunnen uithollen.

4.3.2 Gevolgen aftrekbaarheid rente in Nederland

Zoals gezegd voorziet de richtlijn van de Europese Commissie in minimumstandaarden die de EU- lidstaten dienen op te nemen. Tevens is Nederland vrij om de verschillende “kan”-bepalingen uit de richtlijn op te nemen in hun wetgeving. Het is dus vooral een politieke keuze welke van deze “kan”- bepalingen uiteindelijk in de generieke renteaftrekbeperking komt. De gevolgen van de earningsstrippingregeling voor de aftrekbaarheid van rente in Nederland is dus grotendeels afhankelijk van welke “kan”-bepalingen worden opgenomen. De Staatssecretaris van Financiën had naar aanleiding van het BEPS project al aangegeven niets te voelen om de aanbevelingen van de OESO eenzijdig in te voeren. Om die reden denk ik dat Nederland ook nu niet striktere regels gaat hanteren dan de minimumstandaarden uit de richtlijn. Indien Nederland dit wel zou doen en de overige EU-lidstaten niet, heeft dit namelijk negatieve gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederland.

In een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer (AFP/2016/394, 2016) worden de mogelijke gevolgen voor de aftrekbaarheid van rente in Nederland geschetst. De Staatssecretaris bevestigt dat een earningsstrippingregeling in beginsel een procyclisch effect heeft. Hierdoor kunnen bedrijven die een slecht jaar hebben en daardoor minder belastbare winst hebben minder rente in aftrek op de winst brengen. De rentekosten die in enig jaar niet in aftrek zijn gekomen gaan echter niet definitief verloren. De richtlijn biedt namelijk de mogelijkheid dat deze niet in aftrek toegestane rentekosten worden voortgewenteld naar volgende jaren. Dit leidt volgens Vakstudie Nieuws (2016) vooral tot lagere belastingbetalingen als het weer beter gaat.

De Europese Commissie stelt in de richtlijn een percentage van 30% van het EBITDA voor. Daarnaast mogen lidstaten ervoor kiezen om een MKB-franchise toe te passen van maximaal EUR 3 miljoen. Indien dit wordt overgenomen in de Nederlandse wetgeving verwacht de Staatssecretaris

dat er substantiële budgettaire opbrengsten zijn en dat het percentage van 30% dus effectief is. Daarnaast verwacht hij dat als er geabstraheerd wordt van een samenloop met andere renteaftrekbeperkingen, er ongeveer 5000 bedrijven in Nederland door de maatregel geraakt worden. Deze bedrijven zijn dus op een dusdanige manier gefinancierd dat zij getroffen worden door de earningsstrippingmaatregel.