• No results found

Gespreksprotocol Motiverende Gespreksvoering

In dit voorbeeld wordt toegewerkt naar een doel intentie (DI) voor sporten, en een implementatie intentie (II) voor snacken.

Algemene  aandachtspunten

- probeer als coach zo veel mogelijk een gidsende rol aan te nemen, en niet te veel te sturen. Laat pp zelf met ideeën en oplossingen komen, als ze willen veranderen lukt dit alleen als ze dit echt zelf willen, en dit ook zelf bedenken.

- een empathische houding is zeer van belang. Probeer je in te leven in (de situatie van) de proefpersoon (pp). Wees niet afstandelijk, de motiverende gespreksstijl vereist een meer warmere, haast vriendschappelijke houding. In het gesprek is het de bedoeling dat jullie een team vormen, gaan samenwerken.

- eerst ga je de DI vormen, in dit geval voor sporten. Daarna de II, in dit geval voor snacken. De II zal meer tijd in beslag nemen, dit is normaal.

- gebruik geen onderzoeks- of wetenschappelijke termen. Zeker niet de woorden ‘doel intentie’ of ‘implementatie intentie’ gebruiken.

- de cursieve tekst is de tekst die je kan zeggen. Dit hoeft niet letterlijk, maar vormt een leidraad voor het gesprek.

- maak aantekeningen tijdens het gesprek zodat je later makkelijker terug kunt komen op bepaalde voorbeelden of situaties.

1)  Introductie,  band  opbouwen,  ‘engageren’  

(voorbeeld, hoeft niet letterlijk): “Je hebt een aantal tests ingevuld, en nu is het tijd voor het laatste onderdeel van deze dag. Ik wil graag samen met jou een blik werpen op je snack- en je sportgedrag. Ik wil nog een keer benadrukken dat het belangrijk is om eerlijk te zijn in je antwoorden. Niets is raar, niemand is perfect, en pas als je eerlijk kan zijn over je gedrag, kan ik je proberen te helpen goede handvaten te bieden om het te veranderen. Sowieso zal ik nooit persoonlijke informatie van jou naar buiten brengen, dus alles wat je vertelt is

vertrouwelijk. Heb je verder nog vragen voordat we beginnen?” 2)  SPORTEN  

 

2A)  Gedrag  verduidelijken,  ‘focussen’  

“Ik heb in je dagboek van de afgelopen week gezien dat je … keer hebt gesport. Kan je me iets meer vertellen over de sport die je doet?”

“Was deze week voor je idee een doorsnee week wat betreft sporten?”

“Wat zou je willen verbeteren in je sportgedrag?” Gebruik het antwoord op deze vraag om straks tot de vorming van de DI te komen. Richt je alleen op het doel op zich, en gebruik actieve werkwoordsvormen. Dus wel bijv. “Ik ga meer sporten”, en niet: “Ik wil proberen op maandag naar een bodypump-les te gaan.”

”Wat voor voordelen zou deze veranderingen voor jou teweeg brengen?” “Wat voor gevoel zou je krijgen als deze verandering je lukt?”

2B)  Verandering  detecteren,  ‘ontlokken’  

Als duidelijk is wat het doel is, ga je kijken in hoeverre er ambivalentie is tussen het nu uitgevoerde gedrag (niet/minder sporten) en het gewenste gedrag (meer sporten). Richt je hierbij op verandertaal: bevestig en bekrachtig dit soort taal, stel meer vragen hierover en pas reflectief luisteren toe.

Wanneer pp ook veel behoudtaal laat horen, probeer het dan om te buigen in verandertaal. Wanneer pp bijv. zegt “Maar het lukt me toch niet”, kan je iets zeggen als: “Je denkt dat het een hele uitdaging voor je wordt om meer te gaan sporten. Maar je vertelde net ook het belang van gezonder eten: je denkt dat je er fitter en gelukkiger door gaat voelen”, of: “maar net had je het erover hoe je je zou voelen als het wel zou lukken, probeer weer eens aan dat gevoel te denken”.

Vragen die je kunt stellen zijn:

”Wat voor voordelen zou deze veranderingen voor jou teweeg brengen?” “Wat voor gevoel zou je krijgen als deze verandering je lukt?”

“Hoe belangrijk is deze verandering voor jou?”

Stel jezelf de vraag of de pp klaar is voor de verandering. JA of NEE JA à ga door naar stap 2C

NEE à

-­‐ richt je weer op de ambivalentie tussen te veranderen gedrag en gewenst gedrag -­‐ benadruk de autonomie van de pp: alleen zijzelf kan de verandering teweeg brengen -­‐ geef haar zelfvertrouwen; benadruk alle dingen die al goed gaan

2C)  Samenvatting  en  planning  maken  

Vat kort samen wat jullie besproken hebben. Vorm nu samen met de pp de doel intentie voor sporten. Als het goed is, is die al voorbij gekomen bij punt 2B. Vraag vervolgens aan de pp om de doel intentie op te schrijven en vijf keer hardop uit te spreken.

3)  SNACKEN  

3A)  Gedrag  verduidelijken,  ‘focussen’

Voordat pp komt heb je de gegevens uit de baseline meting doorgenomen. Let in deze

conditie vooral op de ongezonde snacks: waar en wanneer gaat de pp ‘de fout in’? Is dat bijv. ‘s avonds voor de tv? Of juist rond vier uur ‘s middags? Kijk of je iets kunt vinden dat meerdere dagen fout gaat (liefst elke dag natuurlijk). Als je echt niets kunt vinden dat er uitspringt, dan kan je het aan de pp zelf vragen: “Zojuist hebben we het over sporten gehad. Daarnaast heb ik in je dagboek ook gekeken naar de snacks die je de afgelopen week gegeten hebt. Ik heb geprobeerd er een soort patroon in te ontdekken, maar daar heb ik jou hulp bij nodig. Kun je zelf aangeven op wat voor soort momenten jij vaak toegeeft aan een ongezonde snack?”

Als het wel duidelijk uit de baseline meting naar voren komt: “Zojuist hebben we het over sporten gehad. Daarnaast heb ik in je dagboek ook gekeken naar de snacks die je de afgelopen week hebt gegeten. Ik heb voornamelijk gekeken naar waar er ruimte voor

verbetering ligt. Zo zag ik bijvoorbeeld dat je meerdere keren ‘s avonds chocola en koek eet. Kan je me iets meer vertellen over die momenten?”

Doel is in ieder geval zo veel mogelijk te weten te komen over het moment waarop de pp vaak de fout in gaat. Probeer te ontdekken wat de triggers zijn, en focus hierbij met name op externe cues. Dus waar, wanneer, met wie (en niet zozeer op interne cues zoals gezelligheid of verveeldheid).

 

3B)  Verandering  detecteren,  ‘ontlokken’  

Als dit duidelijk is, ga je kijken in hoeverre er ambivalentie is tussen het nu uitgevoerde gedrag (ongezond snacken), en het gewenste gedrag (gezond snacken). Richt je hierbij op verandertaal: bevestig en bekrachtig dit soort taal, stel meer vragen hierover en pas reflectief luisteren toe.

Wanneer pp ook veel behoudtaal laat horen, probeer het dan om te buigen in verandertaal. Wanneer pp bijv. zegt “Maar het lukt me toch niet”, kan je iets zeggen als: “Je denkt dat het een hele uitdaging voor je wordt om gezonder te gaan snacken. Maar je weet ook het belang van gezonder eten: je denkt dat je er fitter en gelukkiger door gaat voelen”, of: “Net had je het erover hoe je je zou voelen als het wel zou lukken, probeer weer eens aan dat gevoel te

denken”.

Stel in ieder geval de volgende vragen:

“wat zou je in de plaats van [chocola] bijvoorbeeld wél kunnen eten?” (uiteindelijk

vervangen we de ongezonde snack door groente en fruit, stuur hier dus wel op aan wanneer pp in eerste instantie met een ander antwoord komt)

“hoe zou je deze verandering het beste kunnen aanpakken?” (stuur hier aan op altijd fruit/groente in huis hebben, geen of zo weinig mogelijk ongezonde snacks in huis hebben) “wat zou nog meer helpen om dit te veranderen?” (denk hierbij aan partner/kids die

meesnacken/stimuleren, locatie koek/snoeptrommel in huis, aantrekkelijkheid gezonde snack (cherrytomaatjes ipv gewone tomaat, gedroogd fruit voor de afwisseling, schaaltje fruit met noten opleuken, etc)

“wat zijn voor jou voordelen van gezonder snacken?” Optionele vragen:

“wat zou er voor jou persoonlijk veranderen als je deze snackgewoonte zou veranderen?” “hoe zou je je voelen wanneer je deze snackgewoonte zou veranderen?”

“hoe belangrijk is gezonder snacken voor jou?”

“heb je in het verleden al eerder pogingen gedaan om minder of gezonder te gaan snacken?” Stel jezelf de vraag of de pp klaar is voor de verandering. JA of NEE

JA à ga door naar stap 2C NEE à

-­‐ richt je weer op de ambivalentie tussen te veranderen gedrag en gewenst gedrag -­‐ benadruk de autonomie van de pp: alleen zijzelf kan de verandering teweeg brengen -­‐ geef haar zelfvertrouwen; benadruk alle dingen die al goed gaan

3C)  Samenvatting  en  planning  maken  

Vat kort samen wat jullie besproken hebben. Neem nu de tijd om samen met de pp een II op te stellen. De II mag alleen situationele cues bevatten, en moet zo concreet mogelijk

-­‐ als ik thuiskom na het werk en mijn laptop aanzet om mijn mail te checken, dan ga ik een appel eten.

-­‐ als ik ‘s avonds rond acht uur op de bank ga zitten met een kop thee om tv te kijken, dan ga ik een schaaltje fruit eten.

Ga net zo lang door met finetunen totdat de II perfect aansluit bij de (belevings)wereld van de pp. Gebruik ook formulering in de stijl van de pp, dus bij een jonge student zal dit anders zijn dan bij een zakenvrouw van in de veertig.

Laat de pp de II drie keer opschrijven en vijf keer hardop uitspreken.

4)  AFSLUITING  

“Goed, we hebben nu voor zowel sporten als voor snacken een plan opgesteld. Wil je die voor sporten nog een keer herhalen? … Dankjewel. En voor snacken? … Prima. Is dit duidelijk genoeg? Heb je nog vragen?”