• No results found

Aan Gerardus Meerman, 28 november

Den Haag, Museum Meermanno, Familie-archief 258 / 451-452. Mijn Wel Geboore Heer

Alhier geretourneerd zijnde was het mij ten uitersten leed UWHWelGeb. niet te hebben mogen opwagten, en vervolgens te verneemen dat zij bereids naar Rotterdam vertrokken was.

Of schoon UWHWelGeb. zo zeer als ijmand ervaaren is in de wetenschappen die bijzonderlijk de wiskunde tot grondslag hebben, zoude zij echter enigzins onkundig konnen zijn van de daadelijke staat der nieuwe ontdekkingen in de doorzigtkunde, weshalven ik mij verpligt vinde om des te beter aan haare zeer gerespecteerde van den 26sten dezer te voldoen UWHWGeb. kortelijk te herinneren dat voor eenige jaaren Dollond op een beginsel door Euler

voorgestelt, of liever op twee beginsels, het een reeds bij Neuton, en het ander bij Huijghens bekend, de straalbreekende verrekijkers | zeer merkelijk hee verbeetert, en deze verbeeterde kijkers werden thans nog voor circa f 11-11- de voet verko. Weinig tijts daar na is Van Deyl nog zeer veel verder gegaan en hee vier à vijf kijkers gemaakt van 3 voet waar van ik een bezit voor f 2⒑ Dezelve doet met de grootste vergrooting zo veel als een ordinaire verrek ijker van Huijghens van 40 voet, en meer als de beste twee voets Gregoriaansche telescoop. De verbeetering bestaat in de volmaakthijt van het voorwerpglas en in het gebruiken van een nieuw samenstel vaan oogglazen. Hier op hee Dollond zijne kijkers wederom merkelijk verbetert met het vergrooten van de opening van het voorwerpglas en met een samenstel oogglazen te gebruiken het welk aller eerst zo ik meen in Napels is uitgevonden. Ik heb dergelijk een kijker van 4 voet voor f 200. Dezelve doet even veel als de drie voets van Deyl en hee een veld van dezelve groothijt. Deze kijker zal aan minkundigen ongelijk meer voldoen dan de Van Deyl, vermits hij de voorwerpen ligter en helderder vertoont, en vermits | dezelve genoegsaam bij alle weder is te gebruiken, daar de

Van Deyl de geringste golving in lugt of nevel niet verdragen kan uit oirzaak van de groote lengte der lichtpenceelen in het samenstel der oog-glazen. Wanneer de lucht volmaakt zuiver en stil is overtre de Van Deyl in allen deele zeer verre alles wat immer van verrekijkers of telescopen gezien is.

Eindelijk hee Van Deyl het samenstel van zijn voorwerpglas geheel verandert, en hee twee kijkertjes vervaardigt, de eene voor Z.D.H. en waar van ik de andre bezitte voor f 10⒌ Het voorwerpglas hee 6 duijm brandpunt. Dit kijkertje doet zo veel als een van Hartsoeker van 9 voet, en veel meer als een Gregoriaans telescoop van dezelve lengte. Bij zuivre lugt is het zelve volmaakt en zonder schijn van coleuren het geen van de kijkers van Dollond niet kan worden gezegt. Men is nog bezig met gegronde hoop van verder te geraken, en het schijnt zeker dat de gezigtkunde thans meer benodigt hee  door menigvuldige proeven verbeetert te worden in hare gronden, dan door diepe stelkunde meerder uitgebreid te worden in hare theorie. |

Ik hebbe gedagt dit alles aan UWHWGeb. te moeten voordragen op dat z ij in staat moge zijn des te beter te oordeelen wat aan den Heere Gen. Aylva zoude convenieeren. Indien UWHWelGeb. met de versorging mij zal gelieven te belasten, zal ik haare beveelen met vermaak ontfangen.

Hebbe de eer met alle hoog-agting te zijn, Hoog Wel Geboore Heer, UWHWelGeb. ootmoedige en gehoorsame dienaer,

Hemsterhuis s’ Hage, 28 nov. 1766

#

Brief 12.34 – Aan N.N., 20 januari 1767

Nürnberg, Germanisches Nationalmuseum, Autographen K40. Monsieur

Je fus extremement mortifié l’autre jour de vous manquer chez vous, lorsque je m’etois proposé de vous vendre compte de mes petites reflexions sur votre belle graveure, et de vous demander milles pardons de ce que je n’avois satisfait plus- tôt à ce que vous desiriez de moi.

Le sujet de la gravure est Hecube assise qui caresse l’aigle de Jupiter. La même composition a été traité fort souvent par differents artistes anciens, et il y a peu de dactylographes où on ne la trouve. Selon toutes les apparances elle est copiée d’apres quelque statue grecque | d’une excellente beauté. J’avoue que le choix de cette composition est très mauvaise dans la gravure en creux, puisqu’on ne sçauroit jamais l’executer, et c’est par la, Monsieur, que votre pierre est une de celles dont les artistes modernes se devroient faire une etude reflechie. Sur les camées la meme composition fait ordinairement un grand e ffet, en voici la raison. L’artiste a voulu representer tout le dôs d’Hecube, et même il a executé avec beaucoup de sagesse et de gout l’enfonçement de l’epîne, mais lorsqu’il s’agit ensuite de representer le bras gauche qui est posé sur le rocher, vous sentez bien, Monsieur, que le reliêf en devroit être inperceptible pour mettre ce bras dans un même plan continu avec les deux epaules, ce qui est pourtant absolument necessaire. Ce n’est pas tout. | La figure du profil de ce reliêf inperceptible seroit un problème presque indissoluble pour la theorie elle même, et demanderoit toute une dissertation que vous ne me pardonneriez pas sur les camées, d’un côté, je puis m’y servir d’un reliêf beaucoup plus considerable, mais de l’autre, le camée ajant deux couches de differentes couleurs, cette difference suffit pour faire paroitre les figures des reliêfs les moins elevés.

Le defaut que je viens de decrire est peut-être la preuve la plus forte de l’antiquité de votre gravure, puisque les artistes modernes y tombent rarement,

moins à force de raisonner bien sur la nature de leur art, que manque la hardiesse dans l’etude de leurs compositions.

En general le travail de toute la figure d’Hecube est d’un bon gout, mais on ne sçauroit dire tout à fait la même chose, ni de l’aigle ni de | la drapperie.

La pierre est belle, c’est un Sarde de la vielle rôche qui devient beaucoup plus diaphane en la portant au doigt.

Voila mes reflexions sur la gravure en question, je serois infiniment flatté si elles pourroient servir à vous depeindre en quelque façon toute la consideration et le zêle avec lesquels j’ai l’honneur d’être, Monsieur, votre très humble et très obeïssant serviteur

Hemsterhuis

La Haye, ce 20 de janvier 1767