• No results found

Het genereren van inkomsten

Deel 1: Theoretisch kader

1.3 Onderdelen van het cultureel ondernemerschap

1.3.3 Het genereren van inkomsten

Zoals eerder gesteld zijn het in het discours rondom cultureel ondernemerschap vaak de zakelijke aspecten die de boventoon voeren. Het streven naar een optimale

financieringsmix en het genereren van meer eigen inkomsten is waar het wat betreft de financiële kant van het ondernemerschap vaak om draait. Voor de gezelschappen is dit in de eerste plaats een noodzaak, ze moeten voor het verkrijgen van overheidssubsidie immers voldoen aan de eigen inkomstennorm. Maar daarnaast is voor zowel theaters als gezelschappen het vergroten van de eigen inkomsten een middel om de organisatie veerkrachtiger te maken. Annick Schramme stelt dat door het aanboren van meerdere financieringsbronnen het risico wordt gespreid, waardoor de afhankelijkheid van één vorm van financiering (zoals subsidies) afneemt. Ze benadrukt dat dit niet wil zeggen dat er gestreefd wordt naar het verminderen of schrappen van subsidies maar dat het gaat om aanvullende financiering (Schramme, 2013: 8). Franssen et al. hanteren in dit kader de term inkomstendiversificatie, het spreiden van inkomsten is volgens hen essentieel voor het ontwikkelen van een duurzame financiële strategie. Ze stellen dat de organisatie op zoek moet naar de juiste mix van financieringsbronnen om zo de

doelstellingen die voortvloeien uit de culturele missie optimaal en tegen zo laag mogelijke kosten te kunnen realiseren (Franssen et al., 2009: 30). Het belang van een degelijke financieringsmix en een goed onderliggend verdienmodel blijkt ook uit het feit

41

dat de Raad voor Cultuur de gezelschappen toetst op deze aspecten. De financiële en bedrijfsmatige gezondheid van de organisaties vormt een belangrijk punt in de beoordeling van het ondernemerschap (Raad voor Cultuur, 2015a: 13). Er zijn vele mogelijke financieringsbronnen die deel uit kunnen maken van een optimale financieringsmix. Deze inkomstenbronnen worden hieronder uiteengezet en

onderverdeeld in zogenoemde geldstromen. In de praktijk zullen organisaties uit deze inkomstenbronnen de voor hen meest passende en meest voor handen zijnde kiezen voor hun verdienmodel. Om hier meer inzicht in te verkrijgen vormt het onderzoeken van verdienmodellen en de keuze voor bepaalde inkomstenbronnen van theaters en gezelschappen dan ook een belangrijk aspect in het empirisch onderzoek.

Geldstromen

De term 'eigen inkomsten' vormt in het discours omtrent cultureel ondernemerschap één van de kernbegrippen. Wat er precies onder eigen inkomsten valt is echter niet vastomlijnd en wordt door verschillende partijen anders ingevuld. De overheid hanteert een tweedeling tussen inkomsten die bestaat uit enerzijds de subsidies en anderzijds de eigen inkomsten. Zowel publieksinkomsten als bijdragen van bedrijven en private middelen zoals fonds- en mecenaatsgelden worden door de overheid onder eigen inkomsten geschaard (Ministerie OCW, 2015b; Franssen et al. 2009: 14). Maar de inkomsten van organisaties kunnen verder gedifferentieerd worden dan deze

tweedeling, namelijk in een eerste, tweede en derde geldstroom. Franssen et al. volgen deze lijn en definiëren de eigen inkomsten als inkomsten waar een duidelijke

tegenprestatie tegenover staat. Dan gaat het om publieksinkomsten uit kaartverkoop en de verkoop van producten of diensten, bijvoorbeeld horeca, merchandise of verhuur. Deze eigen inkomsten vormen de eerste geldstroom. De eigen inkomsten uit de eerste geldstroom hebben als voordeel dat ze vrij besteedbaar zijn, het geld is niet geoormerkt (Franssen et al., 2009). Daarnaast heeft de organisatie het genereren van deze

inkomsten meer in eigen hand omdat ze hierbij niet afhankelijk is van wel of geen toekenning van derden, zoals subsidieaanvragen en fondsenwerving. De tweede geldstroom wordt gevormd door alle overheidsgelden, oftewel de subsidies. De derde geldstroom bestaat uit 'geefgelden' (Franssen et al., 2009: 14,30). Voorbeelden hiervan zijn private fondsen, sponsoring, vriendenstichtingen en mecenaat. Tabel 2 toont een overzicht van de drie geldstromen en bijbehorende financieringsbronnen.

42 Tabel 2: geldstromen en financieringsbronnen

De eerste geldstroom kan worden beschouwd als de 'pure' eigen inkomsten van een organisatie, dit in tegenstelling tot de definitie van eigen inkomsten zoals de overheid ze hanteert: in de optiek van overheid vallen ook de geefgelden (derde geldstroom) onder de eigen inkomsten. Hoewel de financieringsbronnen uit de derde geldstroom van groot belang zijn -zeker voor gezelschappen in het kader van de eigen inkomstennorm- wordt een organisatie met een focus op de derde geldstroom wel meer afhankelijk van giften. Er kunnen vraagtekens bij geplaatst worden of een grotere afhankelijkheid van giften beschouwd kan worden als ondernemerschap. Het vermindert weliswaar de

subsidieafhankelijkheid, maar deze afhankelijkheid wordt vervolgens verplaatst naar andere bronnen. Om te kunnen beoordelen hoe onafhankelijk en zelfvoorzienend een organisatie daadwerkelijk is vormt het aandeel van de eerste geldstroom daarom een relevanter ijkpunt. De verhouding tussen de eigen inkomsten en de tweede en derde geldstroom vormt een betere graadmeter voor onafhankelijkheid dan de tweedeling die de overheid maakt (Franssen et al., 2009: 107). Wanneer een organisatie zich als

cultureel ondernemer ten doel stelt de zelfvoorzienendheid en onafhankelijkheid te vergroten dient ze zich voornamelijk te richten op financieringsbronnen uit de eerste geldstroom. Zeker voor theaters -die niet te maken hebben met de eigen

inkomstennorm- die streven naar een duurzame financiële bedrijfsvoering zouden er goed aan doen de focus op de eerste geldstroom in het ondernemerschap de boventoon te laten voeren.

Een andere aspect van financiering dat in dit kader nog niet genoemd is heeft betrekking op de andere kant van de financiële medaille. Naast het generen van inkomsten kan de financiële slagkracht binnen een organisatie namelijk ook worden verhoogd door te focussen op kostenbeheersing. Hierbij kan het gaan om efficiëntie in de bedrijfsvoering en het doorvoeren van kostenbesparingen. Een voorbeeld van

Geldstromen Financieringsbronnen

Eerste geldstroom

Eigen inkomsten publieksinkomsten, verkoop merchandise, verhuur, horeca Tweede geldstroom

Subsidies rijkssubsidies, provinciale en gemeentelijke subsidies, overheidsfondsen Derde geldstroom

Geefgelden

private fondsen, mecenaat, schenkingen, crowdfunding, vriendenstichtingen, sponsoring (financieel, materieel)

43

efficiëntie bij gezelschappen is 'het uitbaten van succes', zoals Van der Ploeg deze strategie in zijn beleidsbrief Een ondernemende cultuur noemt (Ministerie OCW, 1999: 17). Hierbij wordt er gedoeld op het hernemen of het verlengen van succesvolle

voorstellingen. Deze kunnen relatief goedkoop opnieuw geproduceerd worden, wat een grotere winstmarge oplevert. Al met al is het voor organisaties het van belang een goede balans te vinden tussen het genereren van voldoende inkomsten in combinatie met kostenbeheersing, zodat de financiële gezondheid van de organisatie zo optimaal mogelijk wordt bevorderd.