• No results found

De tweede generatie

In document UNIVERSITEIT LEIDEN (pagina 35-39)

2. Postkoloniale letterkunde: Tweede generatie Indisch Nederlandse auteurs

2.3 De tweede generatie

In zijn Oost-Indische Spiegel (1978) schreef Rob Nieuwenhuys dat de Indische letterkunde dood is: “De Nederlandse letterkunde voor zover Indonesië daarin verschijnt, is een afgeronde literatuur. Dit brengt wie over haar schrijft in een andere positie dan tevoren; hij behoeft niet meer in de verte te staren. Die verte is er niet meer; er is geen weg meer vooruit, alleen nog maar terug” (Nieuwenhuys 1978:531). De Nederlandse literatuur die betrekking heeft op Indonesië leeft echter door. De Indisch-Nederlandse schrijvers van de

‘tweede generatie’ zijn er het bewijs van. In de laatste jaren wint deze groep auteurs aan populariteit. Hun leven en werk biedt een interessante verbinding van meerdere culturen, namelijk de Indische en de Nederlandse. Door hun familiegeschiedenis zijn deze auteurs, ondanks het feit dat ze in Nederland geboren en getogen zijn, verbonden met hun land van herkomst of afkomst. Als de kinderen van de generatie die na de Tweede Wereldoorlog van Nederlands-Indië naar Nederland emigreerde, worden ze met verschillende achtergronden en culturen geconfronteerd – die van hun ouders en die van het land waar ze opgroeien. Als een groep schrijvers die met vergelijkbare criteria gekwalificeerd kunnen worden, kunnen ze als een literaire generatie worden gezien. Onder deze criteria zijn o.a. hun leeftijd, achergrond, en de thematiek van hun literaire werk dat gekenmerkt wordt door vergelijkbare elementen en motieven.

Het feit dat de boeken van de tweede generatie tegenwoordig veel gelezen worden, betekent niet dat het werk van de eerste generatie is verdwenen. De literatuur van de Indisch-Nederlandse schrijvers van de eerste generatie leeft door, zoals gezien kan worden aan Hella Haasse die in 2002 de roman Sleuteloog publiceerde. De tweede generatie is een jongere generatie die vaak gekarakteriseerd wordt in verhouding tot de eerste generatie

Indisch-Nederlandse schrijvers, en ook chronologisch sluit ze aan bij deze oudere generatie. De auteurs van de tweede generatie zijn allemaal rond 1950 tot 1955 geboren, een enkeling nog in Nederlands-Indië maar doorgaans in Nederland. Wat ze ook gemeen hebben is het feit dat hun ouders, of tenminste één van hen, een deel van hun leven in Nederlands-Indië hebben doorgebracht. De schrijvers van de ‘tweede generatie’ begonnen rond 1980 met publiceren. In hun werk vormen de ervaringen van migranten en hun kinderen een belangrijk thema. Als kinderen van de eerste generatie hebben ze vaak een andere relatie dan hun ouders met het land van hun jeugd. Nederland is voor hen meestal hun vaderland, niet alleen omdat ze een Nederlands paspoort hebben, maar ook omdat ze in Nederland geboren zijn en er hun jeugd hebben doorgebracht. Nederland en de Nederlandse cultuur zijn voor hen van groot belang, veel meer dan voor de oudere generatie.

De auteurs van de tweede generatie schrijven vanuit een positie die hun nieuwe mogelijkheden biedt. Terwijl de oudere generatie vaak geneigd is om naar vroeger te verlangen en terug te kijken naar hun land van herkomst, is het verlangen om naar het vaderland van hun ouders terug te keren bij de tweede generatie veel minder. De plaatsen die de eerste generatie als haar ‘thuis’ beschouwt, zijn voor de tweede generatie onbekend of vormen slechts een vage herinnering in hun hoofd. Deze plaatsen kennen ze uit de verhalen en herinneringen van hun ouders, uit afbeeldingen en voorwerpen die ze thuis zien, uit muziek, eetcultuur, danskunst en uit sociaal-culturele happenings als familiefeesten, selamatans en pasars malam (Paasman 2003:165). Hun kennis van het land van hun ouders wordt gecreëerd door voorstellingen die slechts in hun verbeelding bestaan.

Hier ligt een interessante parallel met de Brits-Indiase schrijver Salman Rushdie die in Imaginary Homelands (1991) zijn ervaring beschrijft van een gecreëerd thuisland dat niet in de werkelijkheid bestaat maar slechts in zijn verbeelding.27

Voor de tweede generatie is de culturele identiteit vaak een problematisch concept.

De voorstellingen van de eerste generatie over hun land van herkomst zijn vaak dieper geworteld dan die van de tweede generatie die zichzelf moeilijker in een bepaalde cultuur kan plaatsen. Vaak zien de schrijvers van de tweede generatie hun culturele identiteit als

27 Een uitgebreider analyse is te vinden in het artikel “Retour onbepaald vertraagd? De culturele

een concept dat juist niet geworteld hoeft te zijn, maar tonen ze een flexibele relatie tot begrippen als ‘thuis’, ‘natie’ of ‘cultuur’. Als kinderen van migrantenouders zijn ze naar een school gegaan waar Nederlands werd gesproken. Ze zijn met de Nederlandse taal en cultuur opgegroeid maar tegelijkertijd hebben ze een hechte relatie met de Indische cultuur van hun ouders. Ze realiseren zich dat ze anders zijn (door hun leefgewoonten en vaak ook huidskleur) dan de autochtone Nederlanders, wat vaak identiteitsproblemen veroorzaakt.

De literaire werken van de tweede generatie Indisch-Nederlandse schrijvers vertonen overeenkomsten in hun motieven en elementen. Deze zijn ook te vinden in de hedendaagse migrantenliteratuur van andere schrijvers met verschillende culturele achtergronden: de Turkse, de Marokaanse, de Molukse, de Chinese of de Iraanse. Onder de meest kenmerkende aspecten die de werken van deze auteurs gemeen hebben zijn de situatie in het land van herkomst die geleid heeft tot het vertrek, de reis van het land van herkomst naar een nieuw ‘vaderland’, de confrontatie met de normen en waarden van de nieuwe cultuur die soms gepaard gaat met onbegrip en discriminatie, het proces van aanpassing en integratie, de identiteitskwestie, en het terugdenken aan, of soms terugreizen naar het land van herkomst of afkomst (Paasman 2003:164). Volgens Paasman spelen ook

“het motievencomplex van de voorgeschiedenis, geschiedenis en de consequenties van de migratie van Indië naar Nederland” of, vanuit een ander perspectief, “de voorgeschiedenis, geschiedenis en de consequenties van de dekolonisatie van Nederlands-Indië”, een grote rol (Paasman 2003:165). De schrijvers van de tweede generatie kennen Indonesië niet uit eigen ervaring,. Hun kennis van Indonesië is uit de tweede hand. In sommige gevallen besluiten ze om naar het land van hun ouders te reizen, maar vaak wordt deze reis een teleurstelling – hun voorstelling van dit land correspondeert niet met de werkelijkheid. Wat uit deze ervaring naar voren komt, is het feit dat Indonesië en hun identiteit die ze voor een deel op dit land baseren, slechts een mythe is die door hun ouders in stand wordt gehouden (Vermeulen 1987:232). Wat ook, naast de bovengenoemde kenmerken, een belangrijk en terugkerend thema is in het werk van de tweede generatie, is de aanwezigheid van een dominante vaderfiguur die vaak getekend is door de oorlog en een streng en stil gedrag toont tegenover zijn familie en kinderen.

De representanten van de tweede generatie Indisch-Nederlandse auteurs zijn prozaschrijvers als Marion Bloem, Adriaan van Dis, Jill Stolk, Ernst Jansz, Reggie Baay,

Alfred Birney en Theodor Holman. Ook dichters als Eddie Lie, Karin Ottenhoff, Madeleine Gabeler, Eddie Supusepa en Abé Sehetapy horen bij deze generatie. Onder de bekendste werken van deze generatie zijn de romans Geen gewoon Indisch meisje (1983) van Marion Bloem, Onder de blauwe sarong (1986) van Jill Stolk, Nathan Sid (1983) en Indische duinen (1994) van Adriaan van Dis, De overkant (1985) van Ernst Jansz en Vogels rond een vrouw (1991) van Alfred Birney. Ook de Molukse schrijver Frans Lopulalan die in 1994 met zijn roman Onder de sneeuw een Indisch graf debuteerde, wordt vaak tot de tweede generatie Indisch-Nederlandse auteurs gerekend. Tot de meest recente ontdekkingen van de Indisch Nederlandse schrijvers van de tweede generatie hoort Reggie Baay die in zijn boek De ogen van Solo (2005) het leven en ervaringen van Indische Nederlanders in de Nederlandse samenleving presenteert. In al deze romans komen sommige van de aspecten naar voren die ik boven heb genoemd. De personages in de romans bevinden zich tussen twee culturen en zijn voortdurend in gevecht met zichzelf. De zoektocht naar hun identiteit vormt vaak een centraal thema. De gecompliceerde familiegeschiedenis in allerei delen van de wereld heeft deel aan de vorming van hun identiteit die als hybride en transnationaal wordt gekwalificeerd. De literaire werken van de tweede generatie laten zien dat de ervaringen van de gekoloniseerde wereld in nauw verband staan met die van de westerse wereld. De boeken van Birney, Van Dis en Baay, die ik in het tweede deel van de scriptie uitgebreider bespreek, verwijzen vaak naar de periode van het kolonialisme en leveren commentaar op de periode na de koloniale tijd en de manier van denken die deze periode heeft veroorzaakt. Hoewel deze kwesties niet de enige thema’s vormen in het werk van de bovengenoemde auteurs, dragen ze bij aan het beeld van de hedendaagse Indisch-Nederlandse gemeenschap.

In document UNIVERSITEIT LEIDEN (pagina 35-39)