• No results found

Geld en aandacht voor dagvlinders

In document Natuurbalans 2005 (pagina 173-178)

THEMA GELDSTROMEN

11.2 Geld en aandacht voor dagvlinders

Van de vijftien soorten uit het Beschermingsplan dagvlinders zijn er drie stabiel. De rest gaat achteruit of is zelfs verdwenen.

De reguliere soortbeschermingsgelden die de provincies en LNV beschikbaar stellen voor de bescherming van dagvlinders, worden ruimschoots overtroffen door andere financië- le bronnen voor de bescherming van deze soortgroep.

Ondanks beschermingsplan gaat het slecht met de dagvlinders

In Nederland komen 70 inheemse soorten dagvlinders voor. Het aantal soorten en de aantallen per soort nemen sterk af. Op de ‘Rode Lijst dagvlinders’ staan 17 soorten die uit Nederland zijn verdwenen. Daarnaast staan 30 (ernstig) bedreigde soorten op de Rode Lijst. Slechts 23 soorten dagvlinders zijn niet bedreigd.

Zorg over de achteruitgang van de dagvlinders heeft in 1990 geleid tot het Bescher- mingsplan dagvlinders (LNV, 1990a). De Vlinderstichting heeft een belangrijke rol gespeeld bij het opstellen en uitvoeren van het plan. In het plan zijn 17 kwetsbare en bedreigde dagvlindersoorten opgenomen. Voor deze soorten zijn diverse acties onder- nomen, waaronder educatie, voorlichting en onderzoek. De kennis over dagvlinders is hierdoor sterk toegenomen, evenals het maatschappelijk draagvlak voor de bescher- ming van dagvlinders. Zo vervullen vrijwilligers inmiddels een belangrijke rol in het verzamelen van gegevens over verspreiding en trends van de dagvlinders.

GELD EN A ANDACHT VOOR SOORTENBELEID 11

Ondanks het Beschermingsplan dagvlinders verloor de aardbeivlinder (zie foto) sinds 1990 meer dan 40% van zijn areaal in Nederland. Dat geldt ook voor de zilveren maan, het gen- tiaanblauwtje en de kommavlinder (foto: Saxifraga-Frits Bink).

Het Beschermingsplan heeft voor de meeste vlindersoorten maar weinig verbetering opgeleverd (figuur 11.1). Het verspreidingsgebied is voor de meeste soorten ingekrom- pen. Van de vijftien dagvlindersoorten uit het Beschermingsplan zijn er drie stabiel en gaat de rest achteruit of is zelfs verdwenen. De meeste van deze soorten komen alleen nog maar in enkele kleine natuurgebieden voor. Deze gebieden liggen vaak ver van elkaar af, wat de populaties extra kwetsbaar maakt voor invloeden van buitenaf. De belangrijkste oorzaak van hun achteruitgang is dat geschikte leefgebieden verdwij- nen of versnipperen.

Geldstroom voor vlinderbescherming wordt breder

De provinciale middelen en LNV-gelden voor soortbescherming worden ruimschoots overtroffen door andere bronnen voor soortenbeleid. Figuur 11.2 laat dit zien aan de hand van de inkomsten van De Vlinderstichting. Het aandeel geld uit andere bron- nen dan de reguliere soortbeschermingsgelden van LNV en provincies is in vijftien jaar tijd opgelopen van circa 65% tot circa 85%. Tot de nieuwe bronnen behoren onder meer fondsen, zoals het Prins Bernhard fonds en het VSB fonds. Donaties nemen slechts een klein deel van de nieuwe bronnen in, ongeveer 10%. Overigens verwacht De Vinderstichting voor de komende jaren een stabilisatie en geen verdere groei (Van Swaay, 2005).

11 GELD EN A ANDACHT VOOR SOORTENBELEID

174

In 2000 is het Meerjarenprogramma Soortenbe- leid 2000 - 2004 opgesteld. Met de nieuwe kennis over dagvlinders zijn 21 soorten als landelijk bedreigd aangegeven. Voor 6 ervan zijn soortbeschermingsplannen opgesteld. Voor de overige bedreigde soorten worden momenteel geen actieve maatregelen genomen.

Opvallend is dat van de 21 landelijk bedreigde soorten er slechts 8 zijn beschermd via de Flora-

en faunawet. Daarmee bestaat de mogelijkheid dat voor bepaalde soorten dagvlinders soortbe- schermingsplannen worden uitgevoerd, terwijl ze niet wettelijk beschermd zijn. Het alsnog onder de Flora- en faunawet brengen van de 13 lande- lijk bedreigde soorten kan een bijdrage leveren aan de bescherming van die soorten. Dan mag immers de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar gebracht worden.

Actieve en passieve bescherming kunnen beter worden afgestemd

Toename Stabiel Afname Verdwenen Onbekend Dagvlinders Beschermingsplan 1990 - 2003

Figuur 11.1 Het merendeel van de soorten uit het Beschermingsplan dagvlinders neemt in aan- tal af sinds 1990 (Van Swaay, 2005).

De Vlinderstichting besteedt het merendeel van haar gelden aan onderzoek en advies. Deze activiteiten hebben er onder meer toe geleid dat terreinbeheerders meer aan- dacht besteden aan gefaseerd maaibeheer. Hierbij wordt een variatie in het maaibe- heer in ruimte en tijd aangebracht, waarbij in tegenstelling tot integraal maaien, delen van de vegetatie enige tijd blijven overstaan.

GELD EN A ANDACHT VOOR SOORTENBELEID 11

1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 0 400 800 1200 1600 euro (x 1000) Overig Provincies Rijk Inkomsten Vlinderstichting

Figuur 11.2 De Vlinderstichting vindt haar financieringsbronnen in toenemende mate buiten het reguliere soortbeschermingsgeld van Rijk en provincies. In de figuur zijn donaties en giften niet meegenomen (Van Swaay, 2005).

Bij gefaseerd maaien laat men een deel van de vegetatie staan. Dit blijkt een positief effect te hebben op dagvlinders en andere ongewervelden (foto: Anjo de Jong).

Het aantal soortgroepen ongewervelden blijkt bij gefaseerd maaien hoger te zijn dan bij integraal maaien of niets doen. Onderzoek ligt ook aan de basis van herintroduc- tieprogramma’s, zoals voor de zilveren maan.

Een van de doelstellingen van het Beschermingsplan dagvlinders was het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de bescherming van deze soortgroep. Sinds het uitkomen van het Beschermingsplan is de betrokkenheid van burgers bij het beschermen van dagvlinders aanzienlijk vergroot. Zo heeft De Vlinderstichting sinds 1989 16.000 dagvlindergidsen verkocht, leveren naar schatting zo’n 1.500 waarne- mers jaarlijks vlinderwaarnemingen aan en is het aantal waarnemingen opgelopen van een kleine 10.000 in 1989 naar ruim 120.000 in 2003. De Vlinderstichting meldt verder dat het aantal kweekpakketten om koolwitjes in de klas te kweken toeneemt. In 2004 waren dat er ruim 2.500 (Van Swaay, 2005).

11 GELD EN A ANDACHT VOOR SOORTENBELEID

176

In 1993 zijn 80 exemplaren van de zilveren maan uitgezet in de schraallanden van de Meije. De introductie ging samen met aan- passingen in inrichting en beheer, zoals irri- gatie, plaggen en gefaseerd maaibeheer. Na een sterke terugval in 1999 zijn er in 2004 ruim 130 exemplaren van de zilveren maan in de Meije geteld (foto: Saxifraga-Frits Bink).

ROOD VOOR GROEN 12

12

ROOD VOOR GROEN

Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw draagt de rijksoverheid verantwoordelijk- heden over naar provincies en gemeenten. Met het vaststellen van de Nota Ruimte (VROM, 2005b) en de Agenda Vitaal Platteland (LNV, 2004a) heeft het kabinet een stap verder gezet in de decentralisatie van het natuur- en landschapsbeleid.

Bij de decentralisatie van taken vloeien niet automatisch ook de daarvoor benodigde middelen naar de provincies en gemeenten. Zij zien zich daardoor voor de opgave gesteld om aanvullende financiering te vinden om de aan het rijksbeleid verbonden taakstellingen uit te voeren.

Dit is onder meer het geval voor de grote groengebieden bij de steden. Afspraken over de financiering van deze recreatiegebieden zijn vastgelegd in de woningbouwafspra- ken tussen Rijk, provincies en stadsgewesten. Als aan die afspraken wordt voldaan, is tot en met 2010 jaarlijks in totaal 70 miljoen euro meer nodig dan op de rijksbegro- ting beschikbaar is. Ook voor de Nationale Landschappen is meer geld nodig dan op de rijksbegroting beschikbaar (hoofdstuk 7). Europese, provinciale en gemeentelijke fondsen bieden onvoldoende mogelijkheden om de gaten te dichten. Als bron voor aanvullende middelen wordt veel verwacht van rood voor groen financiering.

Het Bentwoud bij Zoetermeer is een van de grote groengebieden die het Rijk wil realiseren. De uitvoering van het beleid voor grote groengebieden is gedecentraliseerd naar de provincies. Daarmee zijn echter niet de voor de uitvoering van dat beleid benodigde middelen aan de pro- vincies beschikbaar gesteld (foto: De Jong Luchtfotografie).

De inperking van de rijksbijdragen lijkt ingegeven door beleidskeuzen van zowel stu- ringsfilosofische als financiële aard. De rijksoverheid wil namelijk stimuleren dat bur- gers en lokale overheden, meer dan voorheen, zelf de zorg op zich nemen voor de col- lectieve waarden van natuur en landschap, ook waar het op geld aankomt.

In dit hoofdstuk wordt nagegaan of de provincies voldoende financiële middelen zul- len kunnen vinden om de taakstellingen te realiseren. Eerst wordt nagegaan in welke mate rood voor groen constructies tot nu toe hebben geleid tot de aanleg van groen- voorzieningen (paragraaf 12.1). Vervolgens wordt kort ingegaan op de perspectieven voor deze vorm van financiering (paragraaf 12.2).

In document Natuurbalans 2005 (pagina 173-178)