• No results found

GEKWALIFICEERD TOT “ BESTE ”?

In document Kansen op het schoolplein (pagina 37-44)

De onderzoeksvragen die bij deelvraag 3 horen, zijn:

a. In welke vorm van opvoed en opgroeiondersteuning kan het aanbod voldoen aan

de doelstellingen van het onderzoek en tevens draagvlak creëren onder de partners van de projectgroep?

b. Hoe kunnen professionals bijdragen aan de versterking van de pedagogische civil

society?

c. Hoe denken betrokken partijen / professionals over hun rol in de opvoeding van het kind?

De verschillende onderzoeksmethoden hebben geleid tot het beantwoorden van deelvraag 3. Daarnaast worden ook de verschillende onderzoeksvragen van deelvraag 3 in dit hoofdstuk beantwoord. Onderzoeksvraag a omvat meerdere vragen, de beantwoording daarvan is daarom opgesplitst in paragraaf 8.1, 8.2 en 8.3. Paragraaf 8.4 en 8.5 beantoorden deelvragen b en c. In de deelconclusie aan het eind van het hoofdstuk komen de antwoorden samen.

8.1 LITERATUURSTUDIE

De criteria waarmee wordt beslist of de methoden of activiteit tot beste worden gekwalificeerd zijn onder te verdelen in twee categorieën;

- Wat werkt volgens de literatuur m.b.t. hulpverlening en opvoedondersteuning? - Wat heeft draagvlak bij de betrokkenen?

Doelstelling en eisen volgens literatuur

De doelstelling van opvoedondersteuning gaat niet om het intensief ingrijpen in de situatie, de aandacht ligt meer op kennis, aandacht en opvoedingsvaardigheden bij ouders te vergroten. Hierdoor worden ouders in staat gesteld zelf de problemen in de toekomst op te lossen. Daarbij is ook de doelstelling dat de professionals in een vroeg stadium signaleren en daarbij (lichte) hulp aanbied waardoor grote problemen kunnen worden voorkomen. (Festen & Verburg, 2006)

Wanneer ouders ervoor kiezen om naar professionele hulp te zoeken, zijn ouders vaak al te raden gegaan bij mensen uit hun omgeving (vrienden, familie, kennissen, enz.) De professionals kunnen opvoedingsondersteuning verlenen die kan bestaan uit:

1. Het stimuleren, organiseren en begeleiden van systemen van zelfhulp en sociale ondersteuning rondom kinderen en opvoeding;

2. Het realiseren van voorlichting over ontwikkeling en opvoeding, zowel ten aanzien van de gezinsopvoeding, maar evenzeer ten aanzien van de opvoeding in de kinderopvang of andere situaties buiten het gezin;

3. (Ongevraagd) advies over de context waarin de opvoeding plaatsvindt (speelomgeving, wijkkenmerken et cetera);

4. Het realiseren van een vraagbaak en adviesmogelijkheid voor opvoeder (ouders en andere die rechtstreeks bemoeienis hebben et kinderen en ouders) Deze vraagbaak moet kunnen ingaan op concrete vragen over ontwikkeling en opvoeding (het spreekuuridee);

5. Advies over intensievere hulp of uitgebreidere diagnostiek als dat nodig wordt gevonden. (Hermanns, 2001) Een effectief aanbod is pas goed mogelijk wanneer er een systeem is waarin instellingen zo goed samenwerken dat ze op allerlei plaatsen waar ouders komen een voorportaal kunnen inrichten, van waaruit ouders zo nodig naar een meer centraal „loket‟ worden verwezen, terwijl ze in hun

netwerkoverleg speciaal letten op gezinnen die desondanks eerder genoemde inzet, nog steeds tussen wal en schip dreigen te raken. (Hermanns, 2001)

Deelvraag 3: Wat zijn de criteria waarmee de mogelijke methoden van opgroei en opvoed ondersteuning

worden gekwalificeerd tot “beste”?

21

Het effectieve aanbod moet vervolgens open staan voor een grote doelgroep (niet specifiek) met een grote hoeveelheid en veelzijdigheid aan opvoedingsvragen waarbij de zorg laagdrempelig is. Ouders moeten vervolgens nadat ze gebruik hebben gemaakt van het aanbod gesteund worden. En indien nodig moeten ouders direct en snel bij gespecialiseerde hulp terecht kunnen. Verder zijn er nog wat eisen voor het creëren van een effectief zorgaanbod:

 Bekendheid, ouders moeten het aanbod kunnen vinden

 Bereik;alle ouders moeten met het aanbod bereikt kunnen worden

 Effectiviteit, evidence based, het moet bewezen zijn dat het een effectief uitwerking heeft  Vraagsturing, het aanbod moet aansluiten bij de vraag van ouders

 Samenhang, de betrokken instellingen samenwerken en een sluitend netwerk creëren

(Hermanns, 2001)

8.2

ENQUÊTE

In de enquête is de volgende vraag gesteld: “Wat zijn de beperkingen of criteria die de keuzes van ouders beïnvloeden als het gaat om het stellen van opvoedvragen en/of het uiten van opvoed zorgen?”

1. Praten met een professional 86%

2. Individueel gesprek 84%

3. Praten met een ervaringsdeskundige 83%

4. Op afspraak 71%

5. Bij u in de wijk 56%

6. Anonimiteit voor omgeving 54%

7. Vrijblijvend (inloop) 52%

8. Anonimiteit bij instanties 48%

9. In groepsverband 31%

10. Niet gratis 26%

11. Binnen kantoortijden 22%

Uit de tabel blijkt dat het voor ouders belangrijk is om een individueel gesprek te kunnen voeren, met een professional of met ervaringsdeskundige, op afspraak. Daarna komen de aspecten anonimiteit en in de eigen vertrouwde omgeving aan bod. Waarbij ook een vrije inloop mogelijk prettig kan zijn.

Deelvraag 3: Wat zijn de criteria waarmee de mogelijke methoden van opgroei en opvoed ondersteuning

worden gekwalificeerd tot “beste”?

22

8.3

INTERVIEWS

Onderwijs:

 Het CJG zou meer moeten doen aan de diversiteit binnen de werknemers m.b.t. afkomst. De hulpverlening is wit, waardoor bepaalde groepen zich minder thuis kunnen voelen bij het CJG.

 Het CJG zou meer aanwezig moeten zijn op school, waardoor ze bekender en zichtbaarder zijn voor de ouders.

“Wat ik vaak opvallend vind is dat juist de kinderen waar wij ons dan druk om maken, die ouders zien het vaak niet. Terwijl die kinderen waar het eigenlijk prima mee gaat, die ouders

trekken heel snel aan de bel.” (Internbegeleider)

Brede School:

 CJG moet bekender zijn met de wijk en andersom, zo ontstaat er wederzijdse bekendheid.  Thema bijeenkomsten werken niet, de opkomst is laag en de ouders die komen hebben het

vaak niet nodig. Centrum voor Jeugd en Gezin:

 CJG heeft al een grote bekendheid en is voldoende zichtbaar

 CJG wil beter aansluiten bij ouders, activiteiten naar onderwerp die door ouders worden aangedragen.

Dus het mooie is, als je het hebt over signaleren, dat ik denk dat het heel goed loopt. Dat ik denk dat scholen, zeker de IB’er ook de CJG medewerker weet te vinden als ze wat signaleert. Dus

de lijnen van signaleren naar hulp, naar zorg, die is eigenlijk in het onderwijs als kinderopvang heel goede geregeld.

Het is wel de vraag, ook voor mij, van heel, de rest van de leerkrachten, weten die ook genoeg van het CJG? Het hangt nu vaak van de IB’er (of coördinator) af. In de kinderopvang hang het

ook vaak af van het hoofd. Ik heb het vermoeden, dat dat heel goed loopt, maar ja, waar toets je dat aan.

Dus het enige wat ik kan aangeven is dat het aantal aanmeldingen gewoon erg veel is en het loopt heel goed. Het schoolmaatschappelijk werk heeft veel werk. In de kinderopvang is er veel werk.

Als je kijkt naar wat er aangemeld wordt voor hulp, dan is dat gewoon goed.

(CJG)

Ouders:

 Zonder afspraak binnen kunnen lopen

 In de school aanwezig zijn, op verschillende tijdstippen

 Ouders willen weten wat de stappen zijn van een traject bij het CJG  Ouders willen weten met wie ze te maken hebben

 Ouders willen niet direct geregistreerd worden

“Eerst gehoord worden en gezien voelen en dan pas een actie” (moeder)

“Maar ik heb een keer een ervaring gehad, die vrouw was zo belerend, dat ik niet meer terug ben gekomen” (moeder over het consultatiebureau)

Deelvraag 3: Wat zijn de criteria waarmee de mogelijke methoden van opgroei en opvoed ondersteuning

worden gekwalificeerd tot “beste”?

23

8.4 DRAAGVLAK PROJECTGROEP

Is er voldoende draagvlak bij de projectgroep gecreëerd om het projectvoorstel ten uitvoer te brengen?

Het belang van draagvlak creëren bij de projectgroep is dat het projectvoorstel breed gedragen wordt door de organisaties die als partners binnen de gemeente Etten-Leur werken. Het onderwijs, kinderopvang, brede school, CJG en de gemeente Etten-Leur dragen samen bij tot een positief opvoed klimaat waarbinnen kinderen zich kunnen ontwikkelen. Hierbij is van belang dat de organisaties onderling afstemmen, dit kan alleen door middel van goede communicatie en een gezamenlijke visie.

Om het projectvoorstel breed uitgedragen te zien, dient deze dan ook gezamenlijk te zijn ontstaan. Om toch een onafhankelijk onderzoek te kunnen verrichten hebben wij er voor gekozen om ons wel te laten adviseren en om de leden van de projectgroep te betrekken, maar ons niet per definitie te laten leiden. Dit hebben wij in uitvoering gebracht door geregeld overleg te plegen en langs te gaan bij de algemeen directeuren van het basisonderwijs, CJG coördinator, Brede school coördinator en natuurlijk de opdrachtgever zelf, gemeente Etten-Leur.

De belangrijkste acties die tijdens het onderzoek hebben plaatsgevonden zijn: 26-01-2012 Projectgroep overleg: Introductie en afstemmen onderzoeksplan

30-01-2012 Overleg CJG en gemeente: met Petra Wijbrandi (CJG coördinator) en Peter van Batenburg (beleidsadviseur onderwijs en jeugd Gemeente Etten-Leur, tevens opdrachtgever

02-02-2012 Overleg met Jan Henk van Berkel:Algemeen directeur Stichting LeerSaam in Etten- Leur

10-02-2012 Overleg met Jacques van Oers:Algemeen directeur Stichting Katholiek Primair Onderwijs in Etten-Leur

16-02-2012 Projectgroep overleg: Afstemmen fase II van het onderzoek: enquête

(Tevens aanwezig Lex Verbeek: Algemeen directeur Protestants Christelijk basisonderwijs van Etten-Leur)

05-03-2012 Basisschool Pontus en kinderopvang, kinderdagverblijven: uitzetten enquête 08-03-2012 Basisschool Carillon: overleg over uitzetten enquête

15-03-2012 Brede school coördinator: begeleiding in opstellen vragenlijsten voor interviews 19-03-2012 Basisschool Carillon: uitzetten enquête

19-03-2012 Basisschool Pontus: interview met Intern Begeleider

27-03-2012 Centrum voor Jeugd en Gezin: interview met CJG coördinator en CJG medewerker 04-04-2012 Basisschool Carillon: interview met locatie directeur en Intern Begeleider

05-04-2012 Projectgroep overleg: presentatie resultaten enquête en overleg over het vervolg

van het traject

11-04-2012 Advies peuter ontwikkeling: interview met consulente 16-04-2012 Brede scholen: interview met Brede school coördinator 03-05-2012 Overleg CJG en Gemeente

21-05-2012 Projectgroep overleg: presentatie projectvoorstel n.a.v. de onderzoeksresultaten

24-05-2012 Overleg wethouder: presentatie projectvoorstel n.a.v. de onderzoeksresultaten aan Wethouder Theo Vaes (portefeuillehouder onderwijs en jeugd)

07-06-2012 Overleg Stichting hulp aan jeugdigen 27-06-2012 Eindpresentatie

De laatste projectgroep bijeenkomst was bedoeld voor de projectgroep om inhoudelijk feedback te geven op de plannen van de studenten. Tijdens het overleg van 21-05-2012 hebben alle

projectgroepleden, na het uiten van kritische kanttekeningen welke de studenten vervolgens hebben verwerkt, ingestemd met de plannen en de steun uitgesproken, m.u.v. de Stichting Hulp aan Jeugdigen. De Stichting, belangrijke partner in het geheel, kon helaas niet aanwezig zijn tijdens de bijeenkomst, op 7 juni zullen de studenten de plannen met deze partij bespreken. Doordat de gehele projectgroep door het hele proces heen betrokken is geweest en de steun regelmatig heeft uitgesproken, kunnen we concluderen dat er onder de partners draagvlak is voor het onderzoek en het projectvoorstel dat daaruit is voortgekomen. Wij verwachten dan ook van de Stichting, dat ook zij op 7 juni de steun voor het gehele project zullen uitspreken.

Deelvraag 3: Wat zijn de criteria waarmee de mogelijke methoden van opgroei en opvoed ondersteuning

worden gekwalificeerd tot “beste”?

24

8.5 HOE KUNNEN PROFESSIONALS BIJDRAGEN AAN DE PEDAGOGISCHE

CIVIL SOCIETY?

Met name door literatuur studie wordt in deze paragraaf gekeken naar hoe professionals een bijdrage kunnen leveren aan het creëren van een pedagogische civil society.

Pedagogisch civil society

De gemeente Etten-Leur heeft bij de start van het CJG een visie opgesteld hoe de gemeente zorg en welzijn ingericht wil zien. Deze is gebaseerd op de “pedagogisch civil society” van Micha de Winter. Deze visie komt ook terug binnen het CJG en de Brede school in Etten-Leur.

De pedagogisch civil society houdt in dat er een samenleving gecreëerd wordt waar iedereen die te maken krijgt met het kind zich verantwoordelijk voelt en zorg draagt voor de opvoeding van het kind.

Voor de professionals beteken dit dat de scholen, voetbaltrainers, pedagogisch medewerkers, enzovoort, allemaal hun eigen taken uitvoeren dat hoort bij hun functie maar dat ze ook zorg dragen voor de sociaal emotionele ontwikkeling van het kind. Naast de professionals zouden ook de buurvrouw, een vrienden van de familie moeten bijdrage aan de opvoeding. Die bijdrage houdt in dat men kinderen in de omgeving positief stimuleert en corrigeert wanneer dit nodig is.

Bijvoorbeeld: Een moeder zit in de speeltuin met haar twee jarige zoontje, iets verder op ziet ze een groep jongens die ze niet kent ruzie maken en duwen tegen één meisje. De moeder zou dan zich verantwoordelijk moeten voelen om daar iets van te zeggen om op die manier zorg te dragen voor een goede ontwikkeling voor die jongens en het meisje.

Aan de andere kant moeten ouders zich ook bewust zijn dat ze het misschien niet allemaal weten of kunnen maar dat het normaal wordt om er over te praten met bekenden. Wanneer het praten over opvoeding genormaliseerd is, wordt er waarschijnlijk eerder gesignaleerd wanneer het dreigt fout te lopen of kunnen de moeilijkheden opgelost worden zonder inmenging van een hulpverlener. Om een pedagogisch civil society te creëren moet er gekeken worden naar “bonding en bridging”. Bonding legt de nadruk op verbondenheid met een zorgzame gemeenschap waarin kinderen en jongeren welkom zijn, ruimte krijgen om zich te ontwikkelen en een bijdrage leveren, maar waarin ook zorgvuldig op ze wordt gelet. Bridging slaat op het creëren van bruggen tussen verschillende gemeenschappen in de samenleving. Waardoor jongeren vertrouwd raken met verschillende culturele, raciale en etnische achtergronden. (winter, 2011, pp. 80-81)

Hoe kunnen professionals bijdrage aan het creëren van de society?

Het Centrum voor Jeugd en Gezin kan op verschillende punten een bijdrage leveren aan een pedagogisch civil society, namelijk:

 Het in kaart brengen van bestaande formele en informele pedagogische netwerken door vrijwilligers en professionals.

 Het stimuleren en behouden van initiatieven uit de gemeenschap (NJI) Kinderopvang, peuterspeelzalen en basisscholen kunnen de samenwerking met ouders vergroten om de participatie te verbeteren. Ouders moeten het idee hebben samen met de school te werken aan het optimaliseren van de ontwikkeling van hun kind. Met name de school heeft een belangrijke wijk functie, als ontmoetingsplek voor ouders. Dit kan de school stimuleren om faciliteiten en/of activiteiten daarvoor in te richten. (winter, 2011)

Maar ik denk dat er wel winst te behalen zou zijn om in de preventieve sfeer ook ouders te betrekken. Iik kan me wel voorstellen dat daar winst in te behalen valt. (Pontus)

De Brede school werkt aan het creëren van een buurt/wijk waar meer samenhang en binding is tussen de bewoners. Dit doen ze nu met activiteiten voor kinderen, en ouders. Hiervoor zetten ze veel vrijwilligers voor in.

Deelvraag 3: Wat zijn de criteria waarmee de mogelijke methoden van opgroei en opvoed ondersteuning

worden gekwalificeerd tot “beste”?

25

8.6 HOE DENKEN BETROKKEN PARTIJEN/ PROFESSIONALS OVER HUN

ROL IN DE OPVOEDING VAN HET KIND?

Onderwijs:

Beide scholen (Pontus en Carillon, op beide locaties zijn enquêtes uitgezet en interviews afgelegd) zien zichzelf als een onderwijs instituut die er op moet toezien dat het kind zich kan ontwikkelen. Dat wil zeggen dat wanneer de ontwikkeling van een kind geremd wordt vanwege sociaal-

emotionele problemen, dan moet dit gesignaleerd worden en wordt er naar passende interventies gezocht.

In het onderwijs is sprake van dagelijkse verplichtingen en beperkingen waardoor leraren niet altijd kunnen doen wat nodig is, of zouden willen doen. Het signaleren van mogelijke problemen neemt de school op zich en men is hier zeer alert in. Vervolgens gaan scholen vaak wel in gesprek met de ouders om hun zorgen te bespreken, per situatie verschilt de uiteindelijke interventie. Wanneer blijkt dat er meer advies nodig is verwijzen scholen door naar het CJG, schoolmaatschappelijk werker, of andere instantie.

“Soms kun je ook hele simpele adviezen geven van goh, probeer dit of dat eens. En dan kan het soms ook al genoeg zijn natuurlijk. Maar als er echt wat meer speelt, dan verwijzen we

wel naar het Centrum voor jeugd en gezin.” (Intern begeleider basisschool)

Kinderopvang:

Binnen de kinderopvang en peuterspeelzaal wordt sterk gekeken naar de algemene ontwikkeling van het kind: motorisch, sociaal emotioneel en cognitief. De kinderopvang werkt grotendeels hetzelfde als de basisscholen, als het gaat om signaleren en doorverwijzen. Het afwijkende is echter is dat de kinderopvang/peuterspeelzaal in samenspraak met ouders een aanvraag kan doen voor onderzoek bij Advies Peuterontwikkeling.

Brede school:

De brede scholen in Etten-Leur hebben als hoofdtaak het organiseren en faciliteren van activiteiten dat bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen en het versterken van de buurtfunctie. De brede school doet aan signaleren en met name aan het doorverwijzen wanneer dit nodig is. Wanneer het mogelijk is om direct advies of een antwoord te geven aan ouders, zullen ze dit doen, maar het betreft hier niet direct een taak of functie van de brede school.

Centrum voor Jeugd en Gezin:

Het centrum van jeugd en gezin geeft advies en ondersteuning wanneer er een vraag wordt gesteld. Dit betekend dat het CJG niet outreachend werkt, alleen wanneer de ouder of betrokkenen een vraag heeft geformuleerd, zal het CJG in actie komen. Het CJG is ook verantwoordelijk voor het bevorderen en faciliteren van samenwerking en communicatie tussen alle betrokken partijen, om zo te zorgen dat geen kinderen/ouders/gezinnen tussen de partijen zoek raken.

Deelvraag 3: Wat zijn de criteria waarmee de mogelijke methoden van opgroei en opvoed ondersteuning

worden gekwalificeerd tot “beste”?

26

8.7 CONCLUSIE

Als antwoord op de deelvraag: WAT ZIJN DE CRITERIA WAARMEE DE MOGELIJKE METHODES VAN OPGROEI EN OPVOEDONDERSTEUNING WORDEN GEKWALIFICEERD TOT “BESTE”?

worden in deze conclusie de belangrijkste argumenten en wensen van ouders uiteengezet. En dan met name als het gaat om criteria en omstandigheden.

Uit de enquête blijkt dat ouders aan een individueel gesprek met professional of

ervaringsdeskundige op afspraak de voorkeur zouden geven. Maar uit de interviews blijkt dat veel ouders de stap niet zetten naar een (ervarings)deskundige en dat er nog veel schort aan het imago van het CJG. Zo blijkt dus dat de mogelijkheden die het CJG biedt: open inloop, (wat zowel in enquête als interviews wordt genoemd als goede vorm van ondersteuning) activiteiten, op

afspraak, website.. ouders vinden de bestaande methodes zeer geschikt. Echter de weg ernaartoe kan volgens ouders beter (uit de interviews blijkt dat ouders beter geïnformeerd moeten worden over wat het CJG biedt en niet is, uit de enquête blijkt dat school een goede locatie is en dat ouders graag in de eigen wijk blijven). Het CJG kan dus winnen aan bereikbaarheid en betrouwbaarheid.

De drie hoofdpijlers die van belang zijn bij de keuze voor een geschikte vorm van

opvoedondersteuning zijn: bekendheid (wie en wat is het CJG), bereikbaarheid (locatie: school, kinderopvang/peuterspeelzaal en in de wijk) en er moet wat gedaan worden aan de negatieve beeldvorming. Deze punten komen ook naar voren uit de literatuur:

 Bekendheid, ouders moeten het aanbod kunnen vinden

 Bereik;alle ouders moeten met het aanbod bereikt kunnen worden

 Effectiviteit, evidence based*, het moet bewezen zijn dat het een effectief uitwerking heeft  Vraagsturing, het aanbod moet aansluiten bij de vraag van ouders

 Samenhang, de betrokken instellingen samenwerken en een sluitend netwerk creëren

(Hermanns, 2001)

*Het CJG werkt met de methode van Tripple P De volgende deel- en onderzoeksvragen zijn tot nu toe beantwoord:

1. Wat is het aanbod van het CJG in Etten-Leur?

2. Welk aanbod is er in andere CJG’s aan opvoed- en opgroeiondersteuning? 3. Hebben ouders opvoedvragen?

4. Hebben ouders opvoedproblemen?

5. Wat is de top 5 van opvoedproblemen/opvoedvragen van ouders? 6. Wat is de top 5 van methoden?

7. Wat is de top 5 van personen/beroepen bij wie ouders hun opvoedvragen willen stellen? 8. Wat is de top 5 van belemmeringen voor ouders bij het stappen naar een deskundige? 9. Wat zijn de criteria waarmee de mogelijke methodes worden gekwalificeerd tot "beste"? 10. Welk aanbod creëert draagvlak onder de partners van de projectgroep?

11. Hoe denken betrokken partijen / professionals over hun rol in de opvoeding van het kind?

In document Kansen op het schoolplein (pagina 37-44)