• No results found

gegarandeerd. Maar die discussie betreft een nieuwe fase in de ontwikkeling van het genre en een nieuw hoofdstuk in dit boek

Eindnoten:

1 Het ging hier echter wel om een vertaling uit het Duits: Titus Livius, Dat is de Roemsche historie

oft Gesten (...) nu eerstmael in onser Nederlantscher spraken ghedruckt, 1541. De vertaler is

onbekend.

2 Marcus Antonius Gillis, uit de ‘Voorreden’ bij Epictetus hantboecxken. Antwerpen, Jan van Waesberghe, 1564, gecit. naar Hermans in de reeks Vertaalhistorie: Door eenen engen hals, 1996, p. 5.

3 Voor bibliografische gegevens: Vinck-Van Caekenberghe, Een onderzoek, 1996, p. 413-449. Van de Sendtbrieven verschenen elf edities en herdrukken: in Antwerpen bij Hans de Laet 1553 incl. één antwoordbrief, uitgebreid met 2 antwoorden in 1554 en herdr. 1555; herdr. 1559 in Gent bij Gheeraert van Salenson. Verm. met 12 nieuwe antwoordbrieven in 1559 bij Hans de Laet, herdr. 1564. Verm. in Antwerpen bij Ameet Tavernier in 1570 met het brievenpaar van Helena en Menelaus, in 1589 in Antwerpen herdr. door de weduwe Guillaem van Parijs. In Rotterdam volgden zoals gezegd bij Jan van Waesberghe (II) herdr. in 1600, 1607 en 1615. In dit hoofdstuk is overigens geen poging gedaan te achterhalen welke Ovidiuseditie door de dichter is gebruikt, zo goed als het voor Van Ghisteles vertaling van Terentius onbegonnen werk was (Van Alphen, Terentius-vertalingen, 1954, p. 59-60 en Smit, Kalliope, dl. 1, 1975, p. 256-257).

4 Respectievelijk Porteman in Conformisten en rebellen, cop. 2003, p. 287; Rombauts inGLN3, 1944, p. 113; Smit, Kalliope, dl. 1 (1975), p. 252. Cornelis van Ghistele (1510/11-1573), alias Talpa of de Mol, kreeg onderwijs op humanistische grondslag, vanaf 1525 aan de artesfaculteit van de Universiteit van Leuven en waarschijnlijk ook aan het Collegium Trilingue. Naast kuiper-handelaar en bediende op het wijnaccijnskantoor was hij van ± 1550 tot 1570 factor van De Goudbloem, waar hij gelegenheidspoëzie en toneelspelen dichtte en zich toelegde op het populariseren van de klassieke Latijnse letterkunde en Latijnse bewerkingen van Grieks werk. Na Ovidius' Heroides (1553) vertaalde hij Vergilius (Die twaelf boecken van Aeneas, in dln. vanaf 1554), Terentius (Comedien, 1555), Sophocles (Antigone, 1556) en Horatius (Satirae oft

Sermones, bk. 1, 1569). Minder waardering is te vinden voor zijn oorspronkelijke Latijnse en

Nederlandse poëzie en voor zijn vertaling van Erasmus' Lingua. Zie: Vinck-van Caekenberghe,

Een onderzoek, 1996. Aan de Rijksuniversiteit Groningen bereidt Femke Hemelaar een

zoo alle constighe gheesten dat wel bevroeden selen.’ 7 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1553, fol. Brr.

8 Ov. Her. 1, 1-2: ‘Haec tua Penelope lento tibi mittit, Ulixe;/nil mihi rescribas attinet: ipse veni!’ 9 Ov. Her. 1, 7: ‘non ego deserto iacuissem frigida lecto,’

10 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1553, fol. B1v.

11 Ov. Her. 1, 23: ‘Sed bene consuluit casto deus aequus amori.’ 12 Ov. Her. 1, 24: ‘versa est in cineres sospite Troia viro.’ 13 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1553, fol. B1v.

14 Mak, De rederijkers, 1944, p. 29-30. 15 Van Ghistele, Sendtbrieven 1553, fol. B4r.

16 Erasmus, De conscr. ep,ASDI-2, 232; voor de citaten zie hst. 4. 17 Van Ghistele, Sendtbrieven 1553, fol. D1r.

18 Van Ghistele, Sendtbrieven 1553, fol. G6r (de tweede sententie in de brief van Ariadne). 19 Van Ghistele, Sendtbrieven 1553, fol. G6v (aan het einde van de vijfde strofe in de brief van

Ariadne).

20 Van Ghistele, Sendtbrieven 1553, fol. D6r (uit de eerste sententie in de brief van Oenone aan Paris).

21 Toevoeging van Van Ghistele (fol. H4r): Ov. Her. 11, 103-4, ‘Ferte faces in me quas fertis, Erinyes atrae,/et meus ex isto luceat igne rogus!’, is bewerkt tot ‘Comt ghi helsche Erinnis om mijn bederven vroet./Die oneerlijck leeft, oneerlijck sterven moet.’

22 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1553, fol. A3r: ‘ghelijck Horatius seyt in Arte poetica: ‘Aut prodesse volunt, aut delectare poëtae,/Aut simul et iucunda et idonea dicere vitae.’ Het klassieke cit. uit Hor. Ep. ad Pisones, v. 333-334, in vert.: ‘De dichters dienen of het nut of het vermaak, of willen stichten en vermaken tegelijk.’ (Vert. Schrijvers, 1990).

23 In de marge van de tekst van het Spel van sinne voor het Antwerps Landjuweel (1561), in:

Spelen van sinne, 1562, fol. Q2r; gecit. uit: Moser, De strijd, 2001, p. 114.

24 Van Ghistele, Deerste zesse boecken van Aeneas, 1556, fol. *4v. 25 Van Ghistele, Sendtbrieven 1553, fol. A3v.

26 Van Ghistele, Sendtbrieven 1553, Ad lectorem, fol. A6v (citaatplus de context): ‘Scilicet Heroum recito quos lusit amores,/Ne fidat blandis pulchra puella viris./Saepe viri fallunt, sed raro foemina fraudat,/Scripsit ut in libris Naso poeta suis./Praebuit exemplum nobis Cythereius Heros,/Fallax blanditias & dedit Aesonides./His igitur monitis saevas extinguere flammas/Discat, & ut cautè, vel sapienter amet./Neve pharetrati fiat nova praeda puelli,/Flebilis ut Dido, tristis ut

Hypsiphyle./Sed pia Penelope caste dilexit Ulyssem,/Atque suum cupide Laodamea virum./Haec virgo, haec coniux, haec & matrona pudica/Perlegat: haec casti sunt monimenta tori./Denique tunc pariter nuptae, innuptaeque puellae,/Nobile Nasonis nomen ad astra ferent,/Et tenerae teneris clamabunt vocibus, huius/Divini Vatis molliter ossa cubent.’ (slot: citaat Ov. Her. 7, 162 en Am. 1. 8. 108).

27 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1553, fol. A2r.

28 Gecit. uit Ov. Opera 1601. Dl. 1, p. 2: ‘Materia vero est ethica id est moralis: quia describit varios virorum mulierumque mores. Intentio poetae est, exercendo ingenium, et quaerendo famam, amoris affectus demonstrare: et ostendere, quantum hi differant in mulieribus pudicis, et impudicis: qui in aliis casti amoris pietatem, in aliis libidinis et furoris incontinentiam probant.’ 29 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. *5r-v. De dichter is deze beeldspraak blijven gebruiken; zijn vertaling van Terentius' Comedien gaat vergezeld van het advies ‘En spieghelt u hier, gelyck in eenen spieghele,/Liefde, die onwys, vierich is, en blent:/En ghebruyckt redene, mate oft reghele.’ (titelblad).

31 Veelal als ‘A. Sabini epistolae tres. Ulixes Penelopae, Demophoon Phyllidi en Paris Oenonae’. 32 In zijn argumentum op Sabinus' eerste brief veronderstelt Guido Morillonus dat alle

antwoordbrieven van Sabinus genoemd in Ov. Amores 2, 18 op het drietal

Odysseus-Demophoön-Paris na zijn ‘omgekomen door de nonchalente zorgeloosheid der eeuwen’. Zie Ov. Opera. Dl. 1 (1601), 171: ‘Aulus Sabinus, imperante Octavio, atque Ovidii temporibus claruit. [...] Scripsit etiam epistolas, quibus Ulysses Penelope, Hippolytus Phaedrae, Aeneas Didoni, Demophoon Phyllidi, Iason Hypsipylae, Phaon Sapphoni respondent. Quae omnes, praeter has tres, quas nunc prae manibus habemus, seculorum ignavia perierunt.’ 33 J.J. Scaliger in Ov. Opera ed. Heinsius 1629, dl. 1, p. 340: ‘Epistolae omnium illius librorum

politissimae. Nam & sententiae sunt illustres, & facilitas composita & numeri Poëtici. Quaesitus quoque splendor ex imitatione simulatae veteris simplicitatis [...].’

34 Ov. Opera, dl. 1, 1629, aantek. p. 324: ‘In codice suo haec verba annotarat magnus Scaliger, quae epistolae non sint Ovidii. Eas autem hoc ordine collocarat, Paris Helenae, Helena Paridi, Leander Heroni, Hero Leandro, Acontius Cydippe, Cydippe Acontio. (...) Idem Scaliger, Sabino, Paridis ad Helenam, Helenae ad Paridem, (...) asscribit.’

35 Zo dichtte Boyd in 1590 voorbijgaand aan Sabinus in totaal vijftien antwoorden op Ov. Her. 1-15 (Epistulae quindecim, quibus totidem Ovidii respondet); ook Nic. Heinsius twijfelde in zijn editie van Ovidius aan de authenticiteit.

36 Volgens Dörrie, Der heroissche Brief, 1968, p. 113: A. de la Vigne en Juan Rodriguez de la Càmara.

37 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1553, fol. B4v.

38 Het antwoord van Odysseus stond al de eerste druk van de Sendtbrieven (1553), waarop snel de vertalingen van de twee resterende teksten van Sabinus volgden in een verm. tweede dr. bij Hans de Laet in 1554, en de derde dr. van 1555. In Gent was Gheeraert van Salenson al met een vierde dr. 1559 uitgekomen en er was dus een nieuwe troef nodig in Antwerpen. Ook in 1559 verscheen de vijfde, verm. ed. van de Sendtbrieven bij Hans de Laet, aangevuld met twaalf nieuwe antwoordbrieven, op de titelpag. aangeprezen met ‘ende noch .xij. niewe responsive Epistelen, daer op ghemaeckt, ende onder de voorghenoemde Ovidius Epistelen ghemengt.’ 39 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. *5r-v.

40 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. H2r. 41 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. H2v. 42 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. K1r. 43 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. K6v. 44 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. K7v. 45 Gecit. uit Kamers, kunst en competitie, 2001, p. 53. 46 Van Gemert, Tussen de bedrijven door?, 1990, p. 172. 47 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. H3r.

48 Over opvattingen over aantallen lettergrepen in verzen: Koppenol, ‘In mate volget mi’, 1991, en ‘Maatwerk’, 1995.

49 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. H3r. 50 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. U1r. 51 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. E2r. 52 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. D2v. 53 Van Ghistele, Sendtbrieven, 1559, fol. D3v.

54 Is het aandeel van de brieven van en aan Helena binnen het Nederlandse corpus heldinnenbrieven relatief groot, in de omringende landen is zij volgens Dörrie, Der heroische Brief 1968, p. 98, 114, 117, 111, 119 en 282 nauwelijks als briefschrijfster gekozen. Uit de elfde-twaalfde eeuw dateert Baudri de Bourgueil, ‘Paris Helenae’ en ‘Helena Paridi’. Pas in de 17eeeuw verscheen een brief van Helena aan haar echtgenoot: Jean Baptiste de Croisilles, ‘Héleine à Ménélas’ (1619). In de 18eeeuw volgden: Nicolaus von Bostel, ‘Schreiben des trojanischen Prinßen Paris’ en ‘Antwortschreiben der Königin Helena’ (1708), Francesco Dyni, ‘Helena Menelao

en toe met rust te laten om zo haar liefde weer aan te wakkeren. Daartoe dienen drie voorbeelden uit de Heroides: Phyllis' liefde laaide op toen Demophoön wegvoer over zee, Odysseus hield Penelope in zijn ban door zijn lange afwezigheid, en Laodamia bemint haar in den verre strijdende Protesilaus. De minnaar mag echter niet te lang wegblijven, omdat de bezorgdheid van de geliefde in dat geval zal verdwijnen en haar liefde zal verdampen tot er een nieuwe man verschijnt (AA 2, 349-358). Deze fout werd gemaakt door Menelaus: door zijn afwezigheid maakte hij plaats voor de passie tussen zijn gast en zijn vrouw. Helena is daarom vrij van schuld. 60 Van Ghistele, Seyndtbrieven, 1589, fol. R3r.

61 Van Ghistele, Seyndtbrieven, 1589, fol. R5r. 62 Van Ghistele, Seyndtbrieven, 1589, p. 132v. 63 Van Ghistele, Seyndtbrieven, 1589, p. 133r-v. 64 Van Ghistele, Seyndtbrieven, 1589, p. 135r.

65 Acht ‘Minnebrieven’ uit de Clachtige sendtbrieven staan in deze compilatie van populaire rederijkersteksten Dboeck der amoureusheyt 1580/81) door Marius Laurier, vertaler van Ovidius,

Die Conste der Minnen (1564), ‘zeer ghenoechelijck voor den swaermoedighen Minnaer’.

Zwaarmoedig zullen de minnaars inderdaad niet zijn geworden van deze ars amandi met de acht ‘Minnebrieven’ van Leander en Hero, Acontius en Cydippe, Ariadne en Sappho aangevuld met Van Ghisteles antwoorden van Theseus en Phaon. De brievenparen zijn te vinden te midden van een bonte verzameling van onder meer balladen, refreinen en tafelspelen. Ze zijn min of meer letterlijk uit de Clachtige Sendtbrieven overgenomen, inclusief de inleidende declaraties, zij het dat de teksten onder het transport hebben geleden.

66 Een ingrijpende bewerking tot levenslessen ondergingen de Clachtige Sendtbrieven in de handen van Johan Baptist Houwaert, de vertaler van Ovidius' Remedia amoris. Elf heldinnenbrieven werkte hij grondig om tot nieuwe gedichten die hij inpaste tussen allerlei historische en legendarische feiten en zedenlessen in zijn grote leerdicht Pegasides pleyn (Antwerpen 1582-83), ‘uyter maten playsant, ende nootsakelijck gelesen voor Maeghden, ionge Dochters, ghehoude Vrouwen, Weduwen, ende Mans persoonen’. Hier vinden lezers de vertrouwde

exemplarisch-moralistische interpretatie van de Heroides terug die zij gewend waren bij Van Ghistele, en zij krijgen er bovendien expliciete morele beschouwingen bijgeleverd die soms sterk doen denken aan de oude Ovide moralisé. Ook de onderverdeling van Pegasides pleyn in boeken over verschillende soorten liefdesgeschiedenissen - in dit geval zestien stuks - klinkt bekend, al is er hier geen sprake van oplopende gradaties of stadia in verliefdheid zoals in Dirc Potter, Der minnen loep. Lit: Van Vinckenroye, ‘J.B. Houwaert’, 1963/64.

67 De brieven van Leander en Hero in de Clachtige Sendtbrieven hebben model gestaan voor het spel Leander en Hero in de lang na Johan Baptist Houwaerts overlijden verschenen toneelbundel

Handel der amoureusheyt (1621) - door Jan van Waesberghe de Jonge in Rotterdam om

lucratieve redenen op naam van Houwaert gesteld, maar slechts gedeeltelijk door deze dichter geschreven en geredigeerd. Leander en Hero vormt het laatste onderdeel van de bundel, Van Ghisteles spel Van Aeneas ende Dido het eerste.

68 Grijp, ‘Muziek en literatuur in de Gouden Eeuw’, 2001, p. 247.

69 Het twaalf strofen tellende ‘Een nieu Liedt, van Paris tot Helena’ in Nieu groot Amstelredams

Liedt-boeck, 1605, 50-52. Hier geciteerd uit Princesse Liet-boec, 1605, p. 68 en 69.

70 In het gedeelte ‘Nieuwe Lieden van andere gedicht’ (vanaf p. 65) in Princesse Liet-boec, 1605, p. 69 en 70.

71 Princesse Liet-boec, 1605, p. 64; Arens, ‘De princesse liedekens’, 1960.

72 Uit ‘Oenone schrijft tot Paris. Stemme: Sie soete coele Mey’ in: Princesse Liet-boec, 1605, p. 12.

79 Den Pyl der Liefden, 1609, fol. D7v. Ter vergelijking uit de brief van Oenone in Van Ghistele, Clachtige Sendtbrieven: ‘Al en wilt mynen Paris niet meer op my sien nu,/Nochtans sende ick

Oenone hem wt Ida desen brief,/Suldy hem oock overlesen? [...] Hy en is van Menelaus hant niet gescreven,/Die u doot gesworen heeft,’ (begin) en: ‘Ick ben u Oenone, en hebbe geweest in u ionge tijen,/En noch begeere eewich te syne sonder vermijen.’ (slot).

Hoofdstuk 4