• No results found

3 Onderzoek

3.3 Persoonsgerelateerd luik

3.3.1 Gedrag en voorkeuren rond duurzaamheid

In beide enquêtes werden naast de hierboven opleidingsgerelateerde vragen, ook enkele persoonsgerelateerde vragen gesteld. Zo gingen we na of de studenten van mening waren dat oplossingen over duurzaamheidskwesties vooral vanuit technologische standpunten moeten komen (Q10), of ze vinden dat een gedragswijziging noodzakelijk is om dergelijke duurzaamheidskwesties op te lossen (Q11) en of ze eventueel actief op zoek gaan naar kennis en inzichten over duurzaamheid (Q12).

Helemaal niet akkoord Niet akkoord Eerder niet akkoord Noch niet akkoord, noch akkoord Eerder akkoord Akkoord Helemaal akkoord Totaal Ma Q10: N 0 1 8 18 28 8 0 63 Q10: % 0 1,6 12,7 28,6 44,4 12,7 0 100 Ba3 Q10: N 0 0 12 15 26 12 2 67 Q10: % 0 0 17,9 22,4 38,8 17,9 3,0 100 Ma Q11: N 0 0 1 5 28 21 8 63 Q11: % 0 0 1,6 7,9 44,4 33,3 12,7 100 Ba3 Q11: N 0 0 0 4 20 31 12 67 Q11: % 0 0 0 6,0 29,9 46,3 17,9 100 Ma Q12: N 4 9 21 12 13 4 0 63 Q12: % 6,3 14,3 33,3 19,0 20,6 6,3 0 100 Ba3 Q12: N 1 12 22 17 8 7 0 67 Q12: % 1,5 17,9 32,8 25,4 11,9 10,4 0 100

Tabel 17 : Cijfergegevens stellingen 10, 11 en 12

Bij de stelling of oplossingen over duurzaamheidskwesties vooral vanuit technologische standpunten moeten komen (Q10), toont tabel 17 aan dat 36 van de 63 Ma-studenten eerder akkoord tot akkoord gingen. Ook heel wat Ba3-studenten (± 60 %) gaven aan het eerder eens te zijn met bovengenoemde stelling. In de open vraag, die vóór deze vraag werd gesteld, haalden alsook enkele Ba3-studenten technologie aan. Zo hadden die studenten graag meer inzichten gehad over wat de gewenste richting is die technologie ons duwt. Ut infra gaan we na of deze uitspraken verband houden met de plaats waar studenten zichzelf in het politieke, economische spectrum situeren. Alvorens dit te doen, analyseerden we de gemiddelden van beide groepen om zo een eventueel significant verschil waar te nemen. De gemiddelden lagen tamelijk dicht bij elkaar (Ma: 4,52 ; Ba3: 4,66), waardoor we niet kunnen zeggen dat er een aanzienlijk verschil in mening tussen de master- en 3de bachelorstudenten (p = 0,448) is.

We kunnen deugdelijk presumeren dat de ruime meerderheid van de Ba3-studenten vindt dat een gedragswijziging om duurzaamheidskwesties op te lossen noodzakelijk is (Q11). Zo ging 94,1 % van de 3de bachelorstudenten eerder akkoord tot helemaal akkoord.Ook bij de masterstudenten zien we een

felle verschuiving in het antwoordspectrum naar rechts. Zo waren maar liefst 57 van 63 (90,4 %) Ma- studenten het eens met deze stelling. Daar deze getallen vrij dicht bij elkaar lagen, bevestigde de analyse dat er geen verschil (p = 0,058) was tussen Ma- en Ba3-studenten en hun mening rond de noodzakelijke gedragswijziging om duurzaamheidskwesties op te lossen. Iedereen lijkt het hieromtrent eens te zijn. Wanneer we de Ba3-studenten bevroegen of ze actief op zoek gaan naar kennis en inzichten over duurzaamheid (Q12), schoven de antwoorden heel wat naar het linker deel van de antwoordmogelijkheden. Iets meer dan helft van studenten gaf aan dit niet te doen. 17 studenten bleven neutraal en 15 studenten gaven aan dit wel te doen. Ook bij de masterstudenten leken de antwoorden iets meer naar het linker deel van het spectrum met antwoordmogelijkheden te verschuiven. Zo gaf meer dan de helft van de Ma-studenten aan dat ze eerder niet tot helemaal niet akkoord gingen met deze stelling. Bijna ⅕ van de Ma-studenten bleef neutraal en geen enkele student gaf aan helemaal akkoord te gaan. De gemiddeldes van de Ma- en Ba3-studenten lagen opnieuw vrij dicht bij elkaar (Ma: 3,52 ; Ba3: 3,60), waardoor nogmaals geen verschil tussen de studenten in kwestie werd waargenomen (p = 0,746).

Zoals ut supra aangegeven, willen we bijkomend nagaan of studenten die denken dat oplossingen over duurzaamheidskwesties vanuit technologische standpunten moeten komen, eerder rechts zijn. Dit gaan we na omdat rechts politicus Bart de Wever (NVA) aanhaalt dat we de klimaatverandering aankunnen, maar de technologie nog niet op punt staat om de transitie met behoud van de economische groei en welvaart te realiseren (De Wever, 2019).

In tabel 17 zagen we dat het grootste deel van de Ma-studenten, namelijk 36 van 63 of 57,1 % het eerder eens was met de stelling “Oplossingen over duurzaamheidskwesties zullen vanuit technologische standpunten zullen moeten komen” (Q10). Tabel 18 geeft weer waar de masterstudenten zichzelf in het politieke spectrum plaatsten.

We kunnen het politieke spectrum in drie delen opdelen. Zo is er een vrij links, socialistisch deel (0 – 2), een vrij rechts, liberalistisch (8 -10) deel en een middenstuk waar het centrum ligt (3 – 7).

Het vrij socialistisch deel van het politieke centrum werd vertegenwoordigd door slechts 1 Ma-student die zichzelf tamelijk extreem op de linker as positioneerde. Daartegenover waren er 24 Ma-studenten (38,1%) die zich meer op een rechtsere plaats in het politieke spectrum positioneerden. De meeste masterstudenten, goed voor 60,3 %, plaatsten zichzelf in het bovengenoemde middenstuk, dat iets meer naar de rechterkant afweek.

Wanneer we het politieke spectrum in 2 gelijke helften deelden, zagen we dat het meest aantal studenten zich aan de rechter kant bevond. Zo was de gemiddelde score gelijk aan 6,4921. Deze score week voornamelijk af tussen de grenzen 4,64 en 8,35.

Correlatie coëfficiënt P-waarde N

0,085 0,509 63

Tabel 19 : Correlatie politiek spectrum – technologische oplossingen Ma-studenten (N = 63)

Tabel 19 toonde aan dat er geen significant verband (p = 0,509) te vinden was tussen de plaats van de masterstudenten in het politieke spectrum en de mening van de masterstudenten in hoeverre men vond dat oplossingen over duurzaamheidskwesties vooral uit technologische standpunten moeten komen. We kunnen daarom niet specifiek concluderen dat studenten die eerder akkoord tot helemaal akkoord gingen met bovenstaande stelling, eerder rechts zijn.

Diezelfde oefening maakten we alsook voor de Ba3-studenten. Zo luidt de hypothese als volgt: “Zijn Ba3-studenten, die eerder akkoord tot helemaal akkoord gingen bij de stelling of duurzaamheidskwesties vanuit technologische standpunten moeten komen, eerder rechts?”

N % 0 1 1,6 1 0 0 2 0 0 3 2 3,2 4 5 7,9 5 12 19,0 6 9 14,3 7 10 15,9 8 18 28,6 9 5 7,9 10 1 1,6 Totaal 63 100 Gemiddelde 6,4921 Std. afwijking 1,85675

Tabel 18 : Ranking politieke spectrum Ma-studenten (N = 63)

In deze ranking, plaatsten slechts 2 Ba3-studenten zichzelf in het vrij socialistische deel van het politieke spectrum. 18 studenten kozen voor de totaal andere kant, wat ongeveer 10 procent minder is dan de Ma-studenten.

Om die reden nam het centrum – als grootste groep met 47 studenten (71,2 %) – extra toe. In vergelijking met de masterstudenten steeg het gemiddelde met 0,16. Het gebied rond het gemiddelde daarentegen, werd kleiner. Zo schommelden de waarden het meest tussen 5,12 en 8,19. Het meest aantal studenten bevond zich, net zoals bij de masterstudenten, in het centrumrechtse deel van het politieke spectrum.

Correlatie coëfficiënt P-waarde N

0,221 0,087 67

Tabel 21 : Correlatie politiek spectrum – technologische oplossingen Ba3-studenten (N = 67)

Wanneer de we de Spearman correlatie toepasten op bovenstaande gegevens, kwamen we tot de conclusie dat er, net zoals bij de masterstudenten, geen significant (p = 0,087) verband bestond tussen de 3de bachelors hun plaats op in politieke spectrum en het al dan niet vinden of de oplossingen over

duurzaamheidskwesties vooral vanuit technologische standpunten moeten komen.

Tegelijk bevroegen we de studenten in welke aspecten ze vooral geïnteresseerd waren wanneer het om duurzaamheid gaat. De studenten konden uit één of meerdere antwoordmogelijkheden kiezen. Deze waren feitelijke kennis, het toepassen/implementeren van opgedane kennis, de normatieve inzichten van de lesgever, interpretaties van verschillende partijen in het debat en zelf deelnemen in het debat. Tabel 22 toont aan wat zowel de Ma- als de Ba3-studenten het meest interessant vonden.

Ma-studenten (N = 63)

Ba3-studenten (N = 67)

Feitelijke kennis 35 30

Toepassen / implementeren van opgedane kennis 37 46

Normatieve inzichten van de lesgever 9 10

Interpretaties van verschillende partijen in het debat 28 33

Zelf deelnemen aan het debat 8 14

Totaal 117 133

Tabel 22 : Voorkeuren duurzaamheidsaspecten Ma-studenten (N = 63) en Ba3-studenten (N = 67)

Deze vraag was net zoals alle andere vragen, een verplicht in te vullen vraag. Hierdoor konden we opmaken dat de meeste Ba3-studenten ongeveer 2 antwoordmogelijkheden aanduidden waar in het

N % 0 0 0 1 0 0 2 2 3,0 3 3 4,5 4 3 4,5 5 2 3,0 6 17 25,4 7 22 32,8 8 12 17,9 9 6 9,0 10 0 0 Totaal 67 100 Gemiddelde 6,6821 Std. afwijking 1,6251

Tabel 20 : Ranking politieke spectrum Ba3-studenten (N = 67)

totaal de stellingen 130 keer werden aangevinkt. Bij de Ma-studenten lag dit totaal iets lager en werden de verschillende standpunten gemiddeld 1,81 keer aangevinkt

Het toepassen en/of het implementeren van opgedane kennis in de praktijk werd zowel door de masterstudenten als Ba3-studenten het meest aangevinkt. Zo duidden 68,7 % van de Ba3-studenten en 58,7 % van de Ma-studenten deze antwoordmogelijkheid aan. Dit is een van de vaardigheden die onder andere Adomssent et al. (2007) via hun “Gestaltungskompetenz” naar voren schoven om duurzame ontwikkeling mogelijk te maken. Ook zelf deelnemen aan het debat vinden Adomssent et al. (2007) vrij belangrijk bij voornoemd begrip. Onze Ma- en Ba3-studenten staan tot dit laatste minder open om via debat hun mening eventueel te uiten. Evenzeer vinden Verbruggen, Waas, & Wright (2010) participatie een cruciale factor bij duurzame ontwikkeling en daarbijhorend duurzaam onderzoek.

De studenten gaven desalniettemin aan dat ze feitelijke kennis en vooral interpretaties van verschillende partijen in het debat vrij interessant vinden. Zelf hieraan deelnemen bleek zoals hierboven vermeld, nog een te grote moeilijkheid. Verlegenheid zou hier een rol kunnen spelen. Ook schrik omdat de studenten misschien denken dat ze te weinig kennis over een bepaalde topic hebben, kan een drempel zijn om zelf deel te nemen aan het debat. Daarnaast bleken zowel de master- als 3de bachelorstudenten de normatieve

inzichten van de lesgever minder interessant te vinden.

3.3.2

Environmental self-identity

Stellingen 13, 14 en 15 kaderden specifiek rond environmental self-identity (ESI). Zo werd gevraagd of de studenten zichzelf als een milieuvriendelijk persoon zien (Q13), of ze bezorgd zijn over milieuproblemen (Q14) en of zich milieuvriendelijk gedragen een belangrijk deel is van wie ze zelf zijn (Q15).

Helemaal niet akkoord Niet akkoord Eerder niet akkoord Noch niet akkoord, noch akkoord Eerder akkoord Akkoord Helemaal akkoord Totaal Ma Q13: N 1 1 4 27 24 6 0 63 Q13: % 1,6 1,6 6,3 42,9 38,1 9,5 0 100 Ba3 Q13: N 0 4 10 20 23 9 1 67 Q13: % 0 6,0 14,9 29,9 34,3 13,4 1,5 100 Ma Q14: N 1 2 11 13 23 11 2 63 Q14: % 1,6 3,2 17,5 20,6 36,5 17,5 3,2 100 Ba3 Q14: N 0 3 9 12 25 13 5 67 Q14: % 0 4,5 13,4 17,9 37,3 19,4 7,5 100 Ma Q15: N 1 7 15 28 7 5 0 63 Q15: % 1,6 11,1 23,8 44,4 11,1 7,9 0 100 Ba3 Q15: N 2 6 26 17 9 6 1 67 Q15: % 3,0 9,0 38,8 25,4 13,4 9,0 1,5 100

Een opmerkelijk hoog aantal (42,9 %) van de masterstudenten, kon niet echt toewijzen of ze zichzelf als een milieuvriendelijk persoon zagen (Q13). 47,6 % van diezelfde groep studenten ging daarentegen eerder akkoord tot akkoord. Ook bij de Ba3-studenten was er geen eenduidigheid. Zo bleven ook hier heel wat studenten neutraal (29,9 %).

De antwoorden schoven iets meer naar rechts wanneer we vroegen of studenten bezorgd zijn over milieuproblemen (Q14). Zo gaven respectievelijk 57,2 % en 64,2 % van de Ma- en Ba3-studenten aan daadwerkelijk bezorgd te zijn omtrent het milieu.

Bezorgd zijn over het milieu en dit uiten in gedrag bleek niet hetzelfde te zijn. Eerder zagen we in tabel 22 dat zowel masters als 3de bachelors minder geïnteresseerd zijn om zelf deel te nemen in het debat rond

duurzaamheidskwesties. In tabel 23 gaf iets meer dan ⅓van de Ma-studenten aan het eerder niet eens te zijn met de stelling “Me milieuvriendelijk gedragen is een belangrijk deel van wie ik ben.” 44,4 % gaf aan geen uitgesproken mening te hebben en slechts 19 % van de Ma-studenten ging eerder akkoord tot akkoord met bovengenoemde stelling. Ook bij de Ba3-studenten vond een ruime meerderheid dat zich milieuvriendelijk gedragen geen belangrijk deel van zichzelf is.

Deze cijfergegevens van deze tabel werden alsook per groep, per stelling naast elkaar geanalyseerd. Hieruit bleek dat de gemiddeldes voor zowel stelling Q13, Q14 en Q15 telkens heel dicht bij elkaar lagen. Zodoende werden de hypotheses, die stelden dat er gelijke gemiddeldes waren, telkens aanvaard. Dit betekent dat er voor stellingen Q13, Q14 en Q15 geen substantieel verschil in mening werd gemeten tussen de 3de bachelor- en de masterstudenten.

3.3.3

Pro-environmental behaviours

In de literatuurstudie – cf. sectie 2.2.2 – van deze masterproef haalden we aan dat er volgens onderzoeker Meyer (2016) een gap bleek te zitten tussen kennis en gedrag omtrent milieu. Ook bleken vrouwen en etnische minderheden meer geneigd te zijn PEB’s te vertonen. Gegevens rond etnische minderheden werden in deze masterproef niet bevraagd. We gingen daarentegen wel na of vrouwelijke studenten beter scoorden dan de mannelijke studenten bij de stellingen rond ESI. Dit werd bij alle vrouwen samen als per groep (Ma-groep en Ba3-groep) bekeken.

Stelling

ESI Geslacht

Volledige steekproef Ma-studenten Ba3-studenten

Gem. P-waarde Gem. P-waarde Gem. P-waarde

Q13 Vrouw 4,57 0,008 4,52 0,181 4,61 0,022 Man 4,07 4,19 3,96 Q14 Vrouw 4,90 0,004 4,74 0,073 5,05 0,009 Man 4,18 4,14 4,22 Q15 Vrouw Man 3,88 0,038 3,95 0,052 3,82 0,296 3,43 3,38 3,48

Uit bovenstaande tabel kunnen we opmaken dat de vrouwelijke gemiddeldes bij de volledige steekproef telkens significant hoger lagen dan de mannelijke gemiddeldes. Dit bevestigde de hypothese waar we stelden dat vrouwen beter scoorden op de stellingen rond ESI in vergelijking met mannen. Hoewel er niet effectief naar gedrag werd gepeild, kwamen deze stellingen vrij dicht in de buurt. Het standpunt van Meyer (2016) kon alsook bevestigd worden.

In tabel 24 was er een duidelijk onderscheid te zien tussen Ma- en Ba3-studenten. Het waren voornamelijk de Ba3-studenten die ervoor zorgden dat de gemiddeldes bij de vrouwelijke populatie in haar totaliteit significant hoger lagen dan deze bij de mannen. Bij de masters werd geen enkel vrouwelijk gemiddelde als aanzienlijk hoger beschouwd. Dit komt misschien door de relatief kleine steekproef.

We zagen reeds in tabel 23 dat een groot deel van de studenten bij de stelling of ze zichzelf als milieuvriendelijk beschouwen (Q13) neutraal bleef.

Daar zich milieuvriendelijk beschouwen heel vaak gelinkt wordt aan de politieke partij ‘Groen’ – die zichzelf vrij links in het politieke spectrum positioneert – gaan we in de volgende analyses na of studenten die zich eerder als milieuvriendelijk beschouwen, effectief links zijn.

Zo stelden we vast dat er bij de Ma-studenten een significant verband (p = 0,015) bestond tussen het politieke spectrum en hoe milieuvriendelijk studenten zichzelf beschouwen. Wanneer we naar de sterkte en richting van het verband keken, zagen we dat dit zwak negatief was. Wanneer de ene toeneemt, zal de andere afnemen. In dit geval: hoe meer men akkoord gaat met de stelling over hoe milieuvriendelijk Ma-studenten zichzelf als persoon zien, hoe lager het getal op de as in het politieke centrum zal zijn en dus hoe linkser men is. Bij de 3de bachelors daarentegen was geen significant verschil (p = 0,461) te vinden.

Daarom kunnen we niet zeggen dat Ba3-studenten die zichzelf als milieuvriendelijk beschouwen eerder links zijn.

Correlatie coëfficiënt P-waarde N

- 0,306 0,015 63 (Ma)

- 0,092 0,461 67 (Ba3)

Tabel 26 : Correlatie politiek spectrum – milieuvriendelijk persoon Ma- en Ba3-studenten

Ma-studenten Ba3-studenten N % N % 0 1 1,6 0 0 1 0 0 0 0 2 0 0 2 3,0 3 2 3,2 3 4,5 4 5 7,9 3 4,5 5 12 19,0 2 3,0 6 9 14,3 17 25,4 7 10 15,9 22 32,8 8 18 28,6 12 17,9 9 5 7,9 6 9,0 10 1 1,6 0 0 Totaal 63 100 67 100 Gemiddelde 6,4921 6,6821 Std. afwijking 1,85675 1,6251

4

Beperkingen en aanbevelingen

4.1

Beperkingen

Deze masterproef waar het verschil in duurzaamheidseducatie tussen de huidige master- en 3de bachelorstudenten werd onderzocht, kent onvermijdelijk enkele beperkingen.

Allereerst werd in het allereerste jaar waar het actieplan – cf. sectie 2.1.3 – rond duurzaamheid werd uitgerold, een infosessie gehouden voor de toenmalige 1ste bachelors (huidige 3de bachelors). Deze

infosessie was vrijblijvend en viel samen met een ander vak die desbetreffende studenten volgden. Daarom was de opkomst minder hoog. Er werd geschat dat ongeveer ⅓ van de studenten op deze infosessie aanwezig waren. Niet elke student was dus op de hoogte van het actieplan.

Het is belangrijk te weten dat de gegevens voor dit onderzoek via enquêtes werden verzameld. De bereidwilligheid van studenten om deel te nemen aan enquêtes was niet altijd even hoog. Zo werden heel wat studenten overspoeld met oproepen tot deelname aan enquêtes van masterstudenten. Dit zorgde ervoor dat een slechts bescheiden deel van de populatie de enquêtes effectief invulde. Daar de twee steekproeven vrij beperkt in omvang waren (N = 63 (Ma) & N = 67 (Ba3)), moeten de resultaten alsook met die kennis en voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

Alle studenten uit de master- en 3de bacheloropleiding HW werden zoveel mogelijk aangespoord tot

deelname. De studenten hadden zelf de keuze om al dan niet deel te nemen. Dit zorgt ervoor dat zowel de non-responsbias en de self-selectionbias niet uit het oog verloren mag worden.

Deze masterproef werd grotendeels geschreven in het jaar 2020. Dit is een jaar die de mensheid niet snel zal vergeten omwille van de coronapandemie die de wereld teisterde. Die pandemie had een beperkte invloed op deze masterproef. De eerste enquête werd vóór de coronacrisis afgenomen, de tweede werd midden in diezelfde crisis afgenomen. Omwille hiervan was het niet mogelijk fysieke enquêtes op papier af te nemen bij de Ba3-studenten. Ook het organiseren van focusgroepen, die een meerwaarde aan dit onderzoek konden bieden, was deels door tijdsgebrek, deels door de coronacrisis niet mogelijk.

4.2

Aanbevelingen

In dit onderzoek werden de 3de bachelorstudenten geanalyseerd ten opzichte van masterstudenten die

de reguliere opleiding Handelswetenschapen volgden. De studenten die het schakelprogramma volgden, werden buiten schot gelaten. Dit omdat er geen specifiek plan bestaat waar duurzaamheid expliciet aan bod komt bij desbetreffende studenten. Een effectieve aanpak om ook noties rond duurzaamheid aan de schakelstudenten mee te geven lijkt opportuun. Dit omdat het de ambitie van universiteit Gent is om duurzame ontwikkeling inhoudelijk en procesmatig te integreren in het volledige onderwijsaanbod. Ze gaf tevens aan dat álle studenten geconfronteerd moeten worden met enkele essentiële noties over het concept en denken over duurzame ontwikkeling.

Daarnaast zou het actieplan uitgebreid kunnen worden naar de masteropleidingen HW, waar tot nog toe niets voor werd uitgewerkt.

Deze masterproef was het eerste onderzoek bij studenten (huidige 3de bachelors) die hun

bacheloropleiding startten in het jaar waarin het actieplan – cf. sectie 2.3.1 – van kracht was, en tussen studenten (huidige masters) waarin het actieplan in hun ingangsjaar (AJ 2016-2017) nog niet van kracht was.

De data van die laatste kan in volgende onderzoeken gebruikt worden om zo eventuele verschillen bij nieuwe groepen te constateren. Zo kan worden nagegaan hoeveel groter (of kleiner) de ‘gap’ tussen studenten – die al dan niet lessen kregen waar het actieplan van toepassing was – geworden is.

5

Conclusie

In deze masterproef werden de huidige masterstudenten Handelswetenschappen vergeleken met de huidige 3de bachelorstudenten. Vanaf AJ 2017-2018 werd een actieplan, om duurzame ontwikkeling meer

in de opleiding HW te integreren, geïmplementeerd. Dat was het ingangsjaar van de huidige Ba3-studenten. Op die manier werden ze onrechtstreeks met desbetreffend actieplan geconfronteerd. De huidige masterstudenten daarentegen, startten eerder met hun opleiding HW, waar het actieplan nog niet was geïmplementeerd.

Het was dan ook onze centrale onderzoeksvraag of er inmiddels een verschil in mening was tussen de Ba3- en Ma-studenten op duurzaamheidsvlak in de opleiding Handelswetenschappen. Deze conclusie geeft beknopt onze vaststellingen weer.

Bij 15 stellingen werden de resultaten expliciet in verschillende tabellen weergegeven. Daarvan werden analyses gemaakt om zo eventuele significante resultaten tussen beide groepen op te merken. Tabel 27 toont aan bij welke stellingen dit het geval was.

Stelling Significant verschil? Stelling Significant verschil?

Q1 Ja Q10 Nee Q2 Ja Q11 Nee Q3 Nee Q12 Nee Q4 Nee Q13 Nee Q5 Ja Q14 Nee Q6 Ja Q15 Nee Q7 Ja Q8 Nee Q9 Nee

Tabel 27 : Samenvattende tabel significante verschillen

Bij de meeste stellingen werd geen significant verschil tussen de Ba3- en Ma-studenten opgemerkt. Stelling Q1 en Q2 vertoonden wel een significant verschil tussen beide steekproeven. Zo konden we stellen dat Ba3-studenten het meer eens waren wanneer we vroegen of er werd ingegaan op duurzame ontwikkeling en of er alsook voldoende aandacht aan duurzaamheid werd besteed in de opleiding HW. Dit zou kunnen betekenen dat het geïntegreerde actieplan, cf. sectie 2.1.3, al enig effect vertoonde. Daarnaast waren de meningen van de Ba3-studenten en Ma-studenten niet substantieel verschillend wanneer vragen rond de versnipperde en samenhangende manier stelden. Ook gingen Ba3-studenten niet meer akkoord wanneer we nagingen of de thema’s rond duurzaamheid een mooi geheel vormden. Hier kan het misschien nuttig zijn dat de verschillende docenten van de faculteit meer op elkaar inspelen. Heel vaak weten de betrokken docenten niet welke materie rond duurzaamheid door hun collega’s wordt gedoceerd. Zo kunnen er overlappingen en/of tekortkomingen ontstaan.

Ba3-studenten gaven duidelijk aan het meer eens te zijn dan masterstudenten wanneer we peilden naar de kansen die men kreeg om over ecologisch duurzame en sociaal rechtvaardige oplossingen voor maatschappelijke problemen na te denken. Ze kregen naar hun mening ook meer inzicht in de complexiteit van duurzaamheidsvraagstukken. Dit zou tevens een positief effect van het actieplan kunnen zijn.

Het hoeft niet ‘slecht’ te zijn wanneer er géén significant verschil werd vastgesteld tussen da Ma- en