• No results found

Verjavaanste toponiemen Hein Vruggink

4. Gebruik van verjavaanste toponiemen

De meeste verjavaanste toponiemen zijn ontstaan in de tijd van de Javaanse

immigratie. De contractanten kwamen in een niet-Javaanse wereld terecht met voor hen vreemd klinkende namen. Al heel snel zullen deze namen in hun mond een Javaanse klank hebben gekregen en zo ontstonden allengs de verjavaanste toponiemen die wij ook nu nog kennen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het de

oud-contractanten zijn die deze namen het beste kennen, en zij zijn het ook die ze tot op de dag van vandaag het meest gebruiken. Bij hun nakomelingen zien we een afnemend gebruik, waarschijnlijk vooral onder invloed van het onderwijs. Want via het onderwijs kregen zij kennis van het Nederlands en daarmee van de Nederlandse toponiemen. En gezien de hogere status van het Nederlands is te begrijpen dat velen de voorkeur gingen geven aan de officiële Nederlandse benaming. Het gebruik van de verjavaanste naam kreeg het stempel van ‘dom’ en ‘onontwikkeld’.

Het gevolg van deze ontwikkeling is dat tegenwoordig alleen nog de ouderen, grofweg de veerlig-plussers, deze verjavaanste toponiemen gebruiken. De jongeren kennen de verjavaanste toponiemen vaak zelfs niet eens - evenmin trouwens als de precieze ligging van de plaatsen. En als ze weet hebben van het beslaan ervan, zien ze het niet als iets waardevols, laat staan als iets om trots op te zijn. Het ziet er dan ook naar uit dat deze verjavaanste toponiemen over enkele decennia verdwenen zullen zijn... tenzij, ja tenzij er een kentering optreedt. Hoopgevend is in dit verband dat de dichter Surianto in zijn dichtbundels de verjavaanste toponiemen gebruikt:

Lasmboreg (voor Johannesburg) en Krépyak (voor Clevia).

68

Literatuur

(Hieronder is alleen de literatuur vermeld die betrekking heeft op het onderwerp van dit artikel, nl. de (klank)vorm van de verjavaanste toponiemen. Literatuur die te maken heeft met de herkomst van deze toponiemen kan men vinden in OSO 6.1, mei 1987, p. 48.)

Hinloopen Labberton, D. van, 1912

Lajang Oenggah-oenggoehing Basa. Batavia.

Lekkerkerker, J.G.W. 1931

‘Javaansehe geografische namen als spiegel van de omgeving en de denkwijze van het volk’, De Indische Gids 53.1: 16-35, 114-139.

Purbohadiwidjojo, M. 1957

‘Renungan tentang toponomi (terutama di Djawa)’. Bahasa dan Budaya 6.1:

24-28.

Ras, J.J. 1982

Inleiding tot het modern Javaans. 's-Gravenhage: Nijhoff.

Roosman, S. 1971

‘The Javanese Immigrant Community in New Caledonia. A Preliminary Survey’.

Te Reo 14: 63-73.

Soepomo Poedjosoedarmo 1968

‘Javanese Speeech Levels’. Indonesia 6: 54-81. Modern Indonesia Project of Cornell University.

Soepomo Poedjosoedarmo 1969

‘Wordlist of Javanese Non-Ngoko Vocabularies’. Indonesia 7: 165-190. Modern Indonesia Project of Cornell University.

Surianto 1986

Aruming Melathi (De Geur van Melatie). Paramaribo.

Surianto 1990

Tètèsing bun adi (Edele Dauwdruppels). Paramaribo.

Uhlenbeck, E.M. 1949

‘De structuur van het Javaanse morpheem’. Verh. Bat. Gen. (VBG) 78.

Uhlenbeck, E.M. 1978

Studies in Javanese morphology. The Hague: Nijhoff.

Vruggink, H.D. 1985

‘De spelling van het Surinaams Javaans’. OSO 4.1: 63-72.

Vruggink, H.D. 1987

‘Verjavaanste toponiemen in Suriname en hun herkomst’. OSO 6.1: 35-48.

Vruggink, H.D. 1990

‘De officiële spelling van het Surinaams Javaans’, OSO 9/2: 38-40 Walbeehm, A.H.J.G. 1896

De Taalsoorten in het Javaansch. Batavia-Sala.

Wolfowitz, Clare Selgin 1985

Styles of speech in Suriname-Javanese. Dissertation, John Hopkins University.

Wolzogen Kuhr, C.A.H. von 1914

‘Geografische namen op Java’. De Indische Gids 36.1: 673-678.

Eindnoten:

Het verzamelen van het materiaal, vooral middels veldwerk, heeft tussen 1980 en 1984 in Suriname plaatsgevonden. Van grote waarde is daarbij de assistentie geweest van mej. W.M.

Karijopawiro en, in het bijzonder, de heer J.J. Sarmo, beiden werkzaam op de afdeling Cultuur Studies in Paramaribo. Zeer belangrijk is ook de ondersteuning vanuit genoemde afdeling geweest, zowel toen deze onder leiding stond van de heer Agerkop als nu met mevr. De Bruin als plaatsvervangend hoofd. We mogen ook niet vergeten de bijdrage die de informanten in het veld hebben geleverd door ons te woord te staan en daarmee, deels bewust deels onbewust, nieuwe verjavaanste toponiemen aan onze verzameling toe te voegen.

Dank tenslotte aan de heer I. Supriyanto in Leiden voor het omzetten van dit artikel in Word Perfect.

2. Deze moeilijkheid is nog groter wanneer de Sarnami en/of Sranan benaming niet bekend zijn.

In dat geval kan men nooit volledige zekerheid verkrijgen over de herkomst van de verjavaanste naam. Een andere complicerende factor is de theoretische mogelijkheid dat niet een maar twee benamingen invloed hebben gehad op de totstandkoming van de verjavaanste naam - een mogelijkheid die nog niet serieus is onderzocht.

3. Gemakshalve spreek ik meestal van ‘Javaans’ en ‘verjavaanst’, dus zonder toevoeging van

‘Surinaams’. Waar het Javaans van Indonesië bedoeld wordt, wordt expliciet van ‘Indonesisch Javaans’ gesproken.

4. Een meer uitgebreid overzicht van het Javaanse klanksysteem is te vinden ineen artikel over de spelling van het Surinaams Javaans (Vruggink 1985: 65-68). Het Surinaams Javaans (niet alleen de ‘gewone’ woorden, maar ook de verjavaanste toponiemen en de leenwoorden) is geschreven volgens de schrijfwijze die in 1986 in Suriname officieel van kracht werd en die ik heb uiteengezet in OSO 9.2 (1990). Daarin staat u voor oe, è voor e in Ned. hek, é voor ee in Ned. been, y voor j, ty voor tj, j voor dj. In de officiële spelling worden de retroflexe d en t (uitgesproken met de tongpunt tegen het gehemelte) niet onderscheiden van de niet-retroflexe d en t (met de tongpunt tegen de voortanden). In dit artikel is voor de duidelijkheid in het eerste geval (retroflex) een streepje onder de d en t toegevoegd (dus d en t). Kh staat voor de g in Ned.

mag of ch in lach; in de officiële spelling komt deze niet voor. Sommige toponiemen zijn in dit artikel anders geschreven dan in het voorgaande. Het belangrijkste verschil is de slot-k, die in het vorige artikel met een k geschreven werd (bijv. Mariyomborek, Setuwèrek.), en in dit artikel met een g (dus: Mariyomboreg, Setuwèreg.)

5. Er zijn geen toponiemen met sy. Wel kunnen enkele leenwoorden als voorbeeld worden gegeven:

chauffeur → sopir; chef → sèp; machine → mesin.

6. De aanduidingen tussen haakjes achter de Nederlandse namen geven de globale ligging aan:

Com. = Commewijnerivier; Mat. = Matapicakanaal; Sar. = Saramaccarivier; Sur. = Surinamerivier.

7. Er zijn ook enkele gevallen waarbij de ij niet è maar i is geworden: Corantijnpolder → Korontin;

Vriendsbeleid → Prinsblit; Berlijn → Barlin; Killenstein → Kristing. Deze verjavaanste toponiemen zijn vermoedelijk niet tot stand gekomen op basis van de Nederlandse benamingen, maar zijn afgeleid van Sarnami of Sranan namen die reeds een i klank (in plaats van ij) bevatten.

Voor Barlin heeft waarschijnlijk het Sarnami Barlen model gestaan, voor Kristing het Sarnami Kristen.

8. Een uitzondering is: Jawa = Javaans; nJawa = (van/in) Java/Indonesië.

9. Er is nog een toponiem dat met ng- begint, nl. Nganibong (Ornamibo). Het is de vraag of dit in het rijtje thuishoort. Het feit dat Anibong niet voorkomt doet vermoeden dat ng- in dit geval bij het toponiem zelf hoort.

10. Dit nge- zien we ook bij werkwoorden op basis van eenlettergrepige leenwoorden: ngerèm = remmen; ngesun = zoenen; ngebur = boren.

11. De regel is: a in open slotlettergreep wordt uitgesproken als o. Is ook de voorlaatste lettergreep open, dan wordt ook daar de a als o uitgesproken.

12. Bahasa Indonesia, letterlijk ‘Indonesische taal’ is de benaming van de officiële taal van Indonesië, vroeger ‘Maleis’ geheten.

13. Basa is de meest algemene benaming in het Javaans. De term ngoko is minder algemeen: heel vaak zegt men simpelweg ora basa d.w.z.‘geen basa’. In plaats van basa wordt ook gebruikt krama of basa krama (a = o). De termen ngoko en krama werden en worden veel gebruikt in grammatica's van het Javaans, en zijn waarschijnlijk via die weg in het algemene spraakgebruik terechtgekomen. In die grammatica's worden binnen wat hier basa wordt genoemd fijnere

Indonesië gangbare basa-vormen (onderverdeeld in krama, krama inggil en madya vindt men Soepomo Poedjosoedarmo 1969: 165-190). Verder zijn er twee belangrijke taalkundige artikelen te vinden in Uhlenbeck 1978: 278-299 en 300-320. In de wetenschappelijke literatuur gebruikt men voor dit verschijnsel van informele versus formele taal de term ‘taalsoorten’, in het Engels

‘speech levels’. Andere benamingen zijn ‘laag Javaans’ voor ngoko en ‘hoog Javaans’ voor basa/krama. In het Surinaams Nederlands noemt men basa wel ‘diep Javaans’, naar analogie van ‘diep Sranan’. Daar is niets op tegen zolang men maar in het oog houdt dat het om twee heel verschillende verschijnselen gaat. In het geval van Sranan is ‘diep’ min of meer synoniem met ‘zuiver’ en denkt men daarbij vooral aan de bosnegertalen. Bij het Javaans heeft ‘diep’

daarentegen de betekenis ‘formeel’ of ‘beleefd’, met ‘zuiverheid’ heeft het niets te maken.

14. In feite kan men in het Surinaams Javaans binnen het basa nog een aparte vorm onderscheiden.

Deze heb ik - in samenspraak met Johan Sarmo - basa napis (zeer formeel Javaans) gedoopt.

Het gaat hier om een woorden die nog formeler zijn dan ‘gewone’ basa-woorden.

Enkele voorbeelden (achtereenvolgens de ngoko, de basa en de basa napis-vormen):

kowé - sampéyan - panjenengan (jij/u) iki - - niki - menika (dit/deze)

ya - - nggih - inggih (ja)

kepiyé - dospundi - kadospundi (hoe) lunga - késah - tindak (gaan)

Basa napis woorden worden voornamelijk gebezigd in zeer formele situaties, zoals bij toespraken, in radio-uitzendingen en in schriftelijke uitnodigingen. Het gaat om een beperkt aantal woorden, maar het zijn wel woorden die zeer veel gebruikt worden. Bij toponiemen komen geen basa napis-vormen voor.

15. Wel is de beheersing en het gebruik van basa sterk verminderd, zozeer zelfs dat men voor het voortbestaan ervan moet vrezen. Nu reeds is het zo dat het grootste deel van de Javanen onder de veertig het basa niet of nauwelijks beheerst. In tegenstelling tot ngoko dat een kind

‘automatisch’ met de moedermelk meekrijgt - het wordt daarom ook wel de ‘eigenlijke’

moedertaal genoemd - wordt basa min of meer kunstmatig aangeleerd, als was het een tweede taal. Ouders en anderen in de directe omgeving van het kind spelen daarbij een zeer belangrijke rol. Dus als zij het kind niet hierin leiden zal het hoogstwaarschijnlijk nooit basa leren. In Suriname is dat vooral na de tweede wereldoorlog steeds meer het geval geweest.

16. Als we aannemen dat de totale woordenschat zo'n 15.000 woorden omvat, is dit slechts 4%.

Het gaat hier echter wel om woorden die in de dagelijkse omgangstaal veel gebruikt worden.

17. Een overzicht hiervan vindt men in Ras 1982: 296-297. Een meer diepgaand en taal-theoretisch artikel over de ngoko-basa tegenstelling vindt men in Uhlenbeck 1978: 278-320.

18. Het verschijnsel van basa-toponiemen komt ook op Java voor. Bekende voorbeelden zijn:

Semarang/Semawis; Banyumas/Toyamas; Blora/Blonten; Gunungkidul/Redikidul;

Kediri/Kedinten; Madura/Madunten; Malang/Mambeng; Pekalongan/Pengangsalan;

Surabaya/Surabanggi. (N.B. de slot-a's in Blora en Madura klinken in het Javaans als o in Ned hok, evenals alle a's in Surabaya.) Zie o.a. Walbeehm 1896. Het gebruik om basa-vormen van plaatsnamen te maken wordt in de oudere taalkundige literatuur bestempeld als ‘krama désa’

(ook weer met o-klank) ofwel ‘dorps-krama’ (zie voor de term krama noot 12), omdat het vooral voor zou komen onder ‘onontwikkelde dessa-lieden’. De vroegere Javaanse taalkundigen stonden afwijzend tegenover dit gebruik.

19. Ook de Javanen in het Franse departement Nieuw Caledonië hebben, getuige een artikel van Roosman (1971), de gewoonte om geografische namen te verjavaansen. Het eiland noemen ze Kali Doni (naar het Franse ‘Calédonie’), in formeel Javaans Lèpèn Doni!

20. Om duidelijk te maken dat deze toponiemen uit twee delen bestaan, zijn deze hier vaneen geschreven. Op Java komen plaatsnamen met ‘Kali’ als eerste element zeer veel voor.

21. Kebon heeft in Suriname twee andere betekenissen: 1. perceel; 2. plantage.

22. Pisang raos wordt in Suriname niet veel gebruikt. Andere woorden waarvan op dezelfde wijze een basa-vorm tot stand is gekomen, zoals maja/maos (srt. boom) en waja/waos (staal) zijn zo goed als onbekend. De benaming Kebon Raja is hoogstwaarschijnlijk een verjavaansing naar analogie van Kebon Raya, de bekende plantentuin in Bogor (voorheen Buitenzorg).

23. Op Java komen plaatsnamen met Karang als eerste element zeer veel voor. Getuige een oude

basa van Karang Anyar, een plaats ten oosten van Surakarta (Solo). Karang betekent in plaatsnamen ‘bewoonde plaats’ of ‘erf’. Het komt in Suriname voor in de volgende toponiemen:

Karang Anyar (bij Waterloo in Nickerie), Karang Geneng, Karang Laut en Karang Tèmpèl (voormalige Javaanse woonbuurten op plantage Rust en Werk, het laatste is ook een zijweg van de Zwampweg) en Karang Tengah (bij Wonoredjoweg, Lelydorp). Het tweede element in deze namen heeft een betekenis: anyar = nieuw; geneng = hooggelegen land; laut = rivier;

tèmpèl = vastzitten aan; tengah = midden).

24. Dit santun komt op Java ook voor in de basa-vorm van de plaatsnaam Wonosari: Wonosantun, een stadje ten zuidoosten van Yogyakarta.

25. Men hoort ook wel: Lobéntun en Nokéntun.

26. Een verklaring voor het feit dat de genoemde 6 toponiemen geen basavorm kennen zou kunnen zijn dat het latere vestigingsplaatsen van Javanen zijn. Kali Ansi is hierop de enige uitzondering.

Fragment van de kaart van J.C. Heneman uit 1784

71

Surinaams plantagewezen: een kwestie van aantallen