• No results found

Hoofdstuk 5: Grondrechten en Antigoon

I. 4 (Gebrek aan) wettelijk kader als sanctiemechanisme

160. GEBREK AAN (GROND)WET KADER. Dat er een gebrek is aan een algemeen wetgevende kader voor het sanctioneren van onrechtmatig verkregen bewijs, wordt nogmaals pijnlijk duidelijk in twee arresten van 16 november 2004468. Daarin stelt het Hof van Cassatie duidelijk dat:

“Overwegende dat noch uit artikel 6 EVRM, dat het eerlijk proces waarborgt, noch uit artikel 8 EVRM, dat het recht op eerbiediging van het privé-, het gezinsleven, de woning en de briefwisseling waarborgt, noch uit enige grondwettelijke of wettelijke bepaling, volgt dat bewijs dat met miskenning van een door dit verdrag of door de Grondwet gewaarborgd grondrecht werd verkregen, altijd ontoelaatbaar is;

Overwegende dat, behoudens wanneer een verdragsrechtelijke of wettelijke bepaling zelf de rechtsgevolgen van de miskenning van een wettelijk voorgeschreven pleegvorm betreffende bewijsverkrijging bepaalt, de rechter beslist welke gevolgen deze onrechtmatigheid meebrengt; dat de omstandigheid dat de pleegvorm, waarvan de miskenning wordt vastgesteld, betrekking heeft op een door de artikelen 6 en 8.2 EVRM en de artikelen 12, tweede lid, en 15 Grondwet gewaarborgde grondrechten hieraan niets afdoet;”

Het Grondwettelijk Hof volgt deze zienswijze. Uit de arresten 158/2010469 en 139/2011470 valt duidelijk af te leiden dat:

“B.7. Artikel 22 van de Grondwet, dat eveneens het recht op eerbiediging van het privéleven waarborgt, bevat evenmin als artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens een uitdrukkelijke regel betreffende de toelaatbaarheid van bewijs dat met miskenning van het erin gewaarborgde recht wordt verkregen.

B.8. Zonder dat het te dezen nodig is te onderzoeken of het niet-naleven (…) zou kunnen worden beschouwd als niet bestaanbaar met het in artikel 22 van de Grondwet gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven, volstaat het vast te stellen dat die grondwetsbepaling op zich niet vereist dat een bewijs dat met miskenning van het erin gewaarborgde recht wordt verworven, in alle omstandigheden als nietig dient te worden beschouwd.

B.9. Dezelfde conclusie geldt met betrekking tot artikel 12 van de Grondwet.”

Hieruit dient afgeleid te worden dat er geen enkele (grond)wetsbepaling algemeen de rechtsgevolgen van onrechtmatig verkregen bewijs regelt. Anders verwoord, stelt geen enkele

467 S.V. OVERBEKE, "Het recht van verdediging: de verdediging van het onrecht? Over onrechtmatig verkregen bewijs, nietigheden en sancties in het strafproces" in De wet voorbij, Mortsel, Intersentia, 2010. p. 544-545.

468 Cass. 16 november 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 11, 1829, concl. DUINSLAEGER. 469 GwH 22 december 2010, nr. 158/2010.

149 (grond)wetsbepaling uitdrukkelijk voorop dat onwetmatig of onregelmatig verkregen bewijs altijd ontoelaatbaar moet zijn. De afwezigheid van een wettelijke regeling wordt in de rechtsleer een handicap genoemd471. Aldus bepaalt de rechter welke gevolgen deze onrechtmatigheid met zich meebrengt. Opvallend hierbij is ook dat de wezenlijkheid van de vormvoorschriften hierbij geen rol speelt. Ook grondrechten sensu stricto en sensu lato bezitten geen bepaling die de rechtsgevolgen van onrechtmatig verkregen bewijs regelt. Terecht vroeg E. BREWAEYS zich reeds in 2003 af of het Hof van Cassatie bij zijn Antigoondoctrine geen categorie vergeten is, namelijk een schending van fundamentele rechten en vrijheden472. Handelingen van zowel de politie als het openbaar ministerie mogen geen enkele dwangmaatregel inhouden, noch de schending van individuele rechten en vrijheden473. De drie criteria die het Hof voorschrijft hebben immers geen betrekking op grondwettelijk gewaarborgde rechten. Louter het eerlijk proces verwijst naar artikel 6 EVRM. Doch zal hierna blijken dat dit geen geschikt criterium is (randnummer176).

161. ART 32 VT.SV. Met de Antigoonleer is vast te stellen dat - net als in 1923 - het de rechterlijke macht is die een regeling uitwerkt om onrechtmatig verkregen bewijs te bestraffen. Het is nog tien jaar wachten vooraleer de wetgever een wettelijke regeling uitwerkt. In 2013 wordt met artikel 32 VT.Sv. de Antigoondoctrine in een wettekst gegoten. Desalniettemin kan er niet genoeg herhaalt worden dat grondrechten een meer elementaire rol dienen te spelen bij het bepalen van de rechtsgevolgen van onrechtmatig verkregen bewijs. De Antigoondoctrine in artikel 32 VT.Sv. houdt hier nauwelijks rekening mee. Bijgevolg zal in de volgende delen onderzocht worden of en hoe dit kan worden gerealiseerd.

II. ONDERZOEKSVRAAG

162. ONDERZOEKSVRAAG. De Antigooncriteria van artikel 32 VT.Sv. houden weinig rekening met grondrechten. Gelet op het belang van het privéleven in het strafprocesrecht, kan een gebrekkig sanctiemechanisme ervoor zorgen dat de inmengingsvoorwaarden in het privéleven. volledig uitgehold worden. Dit geldt trouwens niet louter voor het privéleven maar ook voor andere grondrechten zoals het recht op vrijheid en het eigendomsrecht. Aldus zal onderzocht worden of het Grondwettelijk Hof met dit probleem reeds geconfronteerd is geweest sinds de totstandkoming van artikel 32 VT.Sv. in 2013. Daarbij zal in het bijzonder gekeken worden naar het eerste criterium (onderdeel IV) en het laatste criterium (onderdeel III) van het Antigoonarrest. A fortiori zal gekeken worden of er de lege lata geen mogelijkheden zijn voor de wetgever om de Antigoonleer hierbij uit te breiden.

471 M. STERKENS, "De gewijzigde cassatierechtspraak met betrekking tot de onrechtmatige bewijsverkrijging en de weerslag ervan op het vooronderzoek", T.Strafr. 2005, afl. 7, (508). p. 508.

472 E. BREWAEYS, "Niet elke onregelmatigheid leidt tot verwerping bewijs ", De Juristenkrant 2003, afl. 79. p. 4. 473 Verwoord in respectievelijk artikel 1, tweede en derde lid WPA en artikel 28bis, §3 Sv.

150 163. ONDERZOEKSMETHODE. De onderzoeksmethode voor beide delen bestaat voornamelijk uit een combinatie van een literatuurstudie enerzijds en een rechtspraakanalyse anderzijds.