• No results found

Hoofdstuk 5: Grondrechten en Antigoon

III. Eerlijk proces

III.2 Een eerlijk proces als onderdeel van de rechten van verdediging

165. ARTIKEL 6, §1 EVRM – EERLIJK PROCES. De kern van artikel 6 EVRM kan als volgt worden samengevat:

“(…)bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke (…) behandeling van zijn [straf]zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie(...)”

In de voormelde passage wordt niet aangeduid uit welke elementen “een eerlijke behandeling van zijn zaak” bestaat. Daar waar de opstellers van het EVRM dit recht voornamelijk hebben ingeschreven met de accusatoire procedures in het achterhoofd, is het EHRM niet gekant om dit toe te passen op inquisitoire procedures480. Uit de rechtspraak van het EHRM dient geconcludeerd te worden dat het recht op een eerlijk proces voornamelijk bestaat uit: (i) recht op deelname aan het proces, (ii) contradictoir karakter van de procedure, (iii) de gelijke behandeling van de procespartijen (equality of arms), (iv) het recht op een eerlijke bewijsvoering (v) de motivering van de beslissing481. Een aantal hiervan worden verder toegelicht.

166. CONTRADICTOIR DEBAT. In de rechtsleer wordt dit ook het onmiddellijkheidsbeginsel genoemd482. Dit betekent dat elke partij het recht heeft om kennis te krijgen van de bewijsmiddelen en de opmerkingen die door de tegenpartij worden ingediend, met als doel deze te kunnen betwisten483. Anders geformuleerd dient elke partij kennis te kunnen nemen van elk stuk en elke opmerking die aan de rechter wordt overgemaakt, met als doel te kunnen antwoorden door alle

479 P. LEMMENS, "Het recht op een eerlijk proces volgens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens" in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Wolters Kluwer, 2016. p. 777-778.

480 Bij een accusatoire strafprocedure gaan de partijen zelf een eigen onderzoek voeren en kan de vonnisrechter enkel rekening houden met die gegevens die hem op de terechtzitting worden voorgeschoteld. Bij een inquisitoire procedure wordt het vooronderzoek op niet tegensprekelijke wijze door het openbaar ministerie (of onderzoeksrechter) gevoerd, maar zal de vonnisrechter de gedane onderzoeksverrichtingen overdoen, maar deze maal op tegensprekelijke wijze, in aanwezigheid van de beklaagde. In praktijk zal de rechter dit slechts doen wanneer hij dit noodzakelijk of wenselijk acht, gelet op de behandeling binnen een redelijke termijn.

481 P. LEMMENS, "Het recht op een eerlijk proces volgens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens" in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Wolters Kluwer, 2016. p. 771-777; C.V.D. WYNGAERT et al., Strafrecht en strafprocesrecht, Antwerpen, Maklu-uitgevers, 2017. p. 723; J.V. LANOTTE en Y. HAECK, Handboek EVRM: Deel 2 Artikelsgewijze Commentaar (Volume I), Antwerpen, Intersentia, 2004. p. 464.

482 C.V.D. WYNGAERT et al., Strafrecht en strafprocesrecht, Antwerpen, Maklu-uitgevers, 2017. p. 727; B.D. SMET en K. RIMANQUE, Het recht op behoorlijke rechtsbedeling : een overzicht op basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2002. p. 106.

483 P. LEMMENS, "Het recht op een eerlijk proces volgens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens" in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Wolters Kluwer, 2016. p. 771.

152 elementen te doen kennen die noodzakelijk zijn voor het succes van haar eisen. Het EHRM heeft in de loop der jaren geoordeeld dat alle schakels in de procedurele keten meetellen om het eerlijk karakter te beoordelen. Dit breed perspectief is nodig om te vermijden dat Staten de waarborg van het eerlijk proces uithollen door de bewijsvoering te verschuiven naar het niet tegensprekelijk vooronderzoek, waaraan de verdachte niet kan deelnemen, en het onderzoek ter terechtzitting louter te beperken tot een formele recapitulatie van het strafdossier484. Aldus zal de rechter slechts rekening mogen houden met verklaringen van getuigen of deskundigen die werden opgetekend tijdens het vooronderzoek, wanneer de verdediging die getuige of deskundige op een openbare terechtzitting kan ondervragen485. Het voordeel daarbij is dat de rechter zonder enige omweg de betrouwbaarheid van de getuigen kan beoordelen en hun versie van de feiten kan vergelijken met de argumenten van de verdediging. Doch stelt C. VAN DEN WYNGAERT dat dit in de praktijk van de strafrechtspleging sterk is teloorgegaan. De fase ter terechtzitting wordt vaak beperkt tot een verificatie van het bewijsmateriaal dat tijdens het vooronderzoek (op niet tegensprekelijke wijze) werd verzameld. De vonnisrechter verifieert, maar onderzoekt niet langer zelf486

167. EQUALITY OF ARMS. Hiermee wordt voornamelijk de processuele gelijkheid tussen beide partijen bedoeld. De wapengelijkheid betekent niet dat alle partijen op strikt dezelfde wijze behandeld moeten worden. Wel is vereist dat elke partij de kans krijgt om haar zaak uiteen te zetten in omstandigheden die niet beduidend minder gunstig zijn dan die van de tegenpartij487. Wat hieronder dient begrepen te worden is een feitenkwestie. Zo dient de verdachte dezelfde kansen te krijgen om de besluitvorming van de rechter te kunnen beïnvloeden als de vervolgende instantie door: bewijsmateriaal aan te brengen, kennis te hebben van bewijsmateriaal en deze te betwisten, rechtsmiddelen aan te wenden, etc488. In dat opzicht is artikel 6, lid 3, punt d EVRM een lex specialis, waarbij elke partij op gelijke wijze en onder gelijke omstandigheden een getuige kan oproepen en doen ondervragen489. Daar waar dit in het gerechtelijk vooronderzoek nog gedeeltelijk mogelijk is, zal de verdachte de gelijkheid der wapens in het opsporingsonderzoek zo goed als niet kunnen toepassen.

168. DEELNAME AAN EERLIJKE BEWIJSVOERING. Daar waar het bewijsrecht in wezen een nationale aangelegenheid blijft, vereist het EVRM enkel dat het proces in zijn geheel, daarin

484 J.V. LANOTTE en Y. HAECK, Handboek EVRM: Deel 2 Artikelsgewijze Commentaar (Volume I), Antwerpen, Intersentia, 2004. p. 464; B.D. SMET en K. RIMANQUE, Het recht op behoorlijke rechtsbedeling : een overzicht op basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2002. p. 43.

485Zie ook artikel 6, lid 3, punt d EVRM; B.D. SMET en K. RIMANQUE, Het recht op behoorlijke rechtsbedeling : een overzicht op basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2002. p. 106.

486 C.V.D. WYNGAERT et al., Strafrecht en strafprocesrecht, Antwerpen, Maklu-uitgevers, 2017. p. 728.

487 W. SCHABAS, The European Convention on Human Rights : a commentary, Oxford, Oxford University Press, 2017. p. 288; P. LEMMENS, "Het recht op een eerlijk proces volgens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens" in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Wolters Kluwer, 2016. p. 772.

488 B.D. SMET en K. RIMANQUE, Het recht op behoorlijke rechtsbedeling : een overzicht op basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2002. p. 95.

153 begrepen het omgaan met het bewijs, eerlijk is490. Daarbij stelt het EHRM voorop dat bewijs op een rechtmatige wijze dient verkregen te zijn en dat partijen tegenspraak hebben kunnen voeren over de aangevoerde bewijselementen491. De bewijsvoering is bijgevolg onlosmakelijk verbonden met een contradictoir debat. Los van de rechtmatige bewijsverkrijging tijdens het onderzoek, kan dus ook de manier waarop het bewijs ter zitting wordt aangevoerd een weerslag hebben op het eerlijk proces. Hier schuilt dan ook de kern van dit hoofdstuk. Volgens de nationale Antigoondoctrine zal onrechtmatig verkregen bewijs – in casu bewijs verkregen ingevolge een schending van de privacy – niet altijd tot uitsluiting leiden, wanneer men hierover een debat heeft kunnen voeren voor de rechter.