• No results found

De simulaties van effecten van gebiedsgerichte maatregelen rond Schiphol suggereren dat regionaal maatwerk perspectieven biedt voor het lokaal laag houden van populatie aantallen in de zomer, zelfs wanneer de populatie in de rest van het land omvangrijk is. De maatregelen moeten weliswaar jaarlijks worden uitgevoerd, maar zijn - mits over een voldoende groot gebied uitgevoerd - effectief en van een beperkte omvang (in termen van afschot- aantallen). De effectiviteit van de gebiedsgerichte maatregelen wordt veroorzaakt door de typerende gebiedstrouw van de vogels. Voorwaarde is dat de ruimtelijke relaties (afstanden tussen jaarlijkse broedlocaties en tussen geboorte- en broedlocaties) werkelijk zo beperkt zijn als aangenomen wordt (op basis van empirische data) in het model.

Regionale maatregelen lijken daarnaast ook perspectieven te bieden voor het beperken van de landelijke populatie- omvang. Op basis van de kaarten van broedhabitat (de bepalende en beperkende factor voor omvang en ver- spreiding) kunnen regio’s met potentieel hoge dichtheden geïdentificeerd worden. Met relatief geringe inspanning (maar wel permanent) kunnen dergelijke concentratiegebieden min of meer leeg gehouden worden, met een groot effect op de landelijke populatieomvang. Ook deze effectiviteit van regionale maatregelen hangt af van het ruimtelijke gedrag van de vogels.

5

Conclusies

Deze studie had tot doel om met behulp van een ruimtelijk expliciet model dat de populatiedynamiek van de Nederlandse Grauwe ganzenpopulatie simuleert vier vragen te beantwoorden.

1. Hoe effectief zijn de afzonderlijke aantal-regulerende maatregelen (eieren onklaar maken, afschot, doden in de ruiperiode)?

De drie onderzochte maatregelen leiden effectief tot een verlaging van de groei van de Grauwe ganzen- populatie. Het onklaar maken van eieren is, als individuele maatregel, echter niet geschikt om de populatie- omvang van de Grauwe gans te reduceren, omdat hiervoor onrealistisch hoge aantallen nesten voor onklaar gemaakt moeten worden. Afschot en/of doden in de ruiperiode zijn effectieve maatregelen waarmee in een relatief korte periode de Grauwe ganzenpopulatie gereduceerd kan worden. Dit gaat dan wel gepaard met het doden van (zeer) grote aantallen Grauwe ganzen. Jaar-rond afschot heeft, ten opzichte van doden in uitsluitend de zomerperiode, het nadeel dat in de winterperiode substantiële aantallen Ganzen die buiten Nederland broeden worden gedood.

2. Hoeveel ganzen moeten met de afzonderlijke maatregelen jaarlijks gedood worden om de populatie op een stabiel peil te houden? Zijn dit uitvoerbare aantallen?

Om de Grauwe ganzenpopulatie op een stabiel peil van 100.000 individuen te houden moeten jaarlijks 124.000 eieren onklaar gemaakt worden of 25.000 Grauwe ganzen gedood worden in de zomerperiode of circa 37.000 Grauwe ganzen gedood worden met behulp van jaar-rond maatregelen (afschot en doden in de ruiperiode). De laatstgenoemde aantallen zijn overigens sterk afhankelijk van de verhouding tussen het aantal ganzen dat in zomer- en winterperiode gedood wordt en het aantal wintermigranten dat Nederland aandoet. Dit zijn uitvoerbare aantallen gezien de aantallen Grauwe ganzen die in recente jaren in Nederland gedood zijn in het kader van afschot ter bestrijding van landbouwkundige schade. De effecten van de drie verschillende maatregelen zijn (grotendeels) additief en individuele maatregelen hoeven minder intensief te worden uitgevoerd als ze gecombineerd worden met andere maatregelen.

3. Wat zijn, bij een groeiende ganzenpopulatie, de consequenties van een verschillende timing van het nemen van maatregelen voor de mate waarin in de populatie moet worden ingegrepen? Hoeveel meer ganzen moeten er gedood worden als maatregelen later genomen worden?

Deze vraag is beantwoord met het scenario waarbij is gekeken hoeveel ganzen er gedood moeten worden om doelpopulaties van verschillende groottes op een stabiel doelniveau te houden. Binnen de range van populatie- groottes waarvoor deze modelberekeningen zijn uitgevoerd (100.000-300.000 ganzen) is de populatiegroei nog exponentieel. Op basis hiervan kan gesteld worden dat om eenzelfde effect te realiseren, het aantal te doden ganzen recht evenredig toeneemt met de omvang van de populatie waarin wordt ingegrepen. Dit verband gaat niet meer op als populaties hun maximale omvang naderen. Dan zal het aantal te doden ganzen verhoudingsgewijs groter worden.

4. Hoe effectief is het om maatregelen in individuele gebieden uit te voeren (bijvoorbeeld rond Schiphol) terwijl er in omliggende gebieden geen maatregelen genomen worden?

Regionaal maatwerk lijkt perspectieven te bieden voor het beheersen van broedende Grauwe ganzen- populaties op lokaal niveau, ook als de populatie in de rest van het land omvangrijk is. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat slechts een beperkt percentage ganzen zich vestigt buiten het eigen broedgebied (geboortedispersie). Geboortedispersie zorgt er wel voor dat het jaarlijks nemen van maatregelen nodig blijft om broedpopulaties lokaal op het gewenste peil te houden. Het gaat dan echter om relatief lage aantallen. Het exacte aantal hangt sterk af van de aanwezigheid en grootte van broedgebieden in de onmiddellijke omgeving van het gebied waar lokaal maatregelen genomen worden. Hoe groter het aantal broedende ganzen in de nabijheid, hoe groter het aantal nakomelingen dat jaarlijks wordt geproduceerd en dus hoe groter het aantal ganzen dat door geboortedispersie het doelgebied zal herkoloniseren.

Referenties

Baveco, J.M., H. Kuipers en B.A. Nolet, 2011. A large-scale multi-species spatial depletion model for overwintering waterfowl. Ecological Modelling 222: 3773-3784.

Brouwer, E. en T.G.Y. van den Broek, 2010. Ganzen brengen landbouw naar het ven. De Levende Natuur 111, 60- 62.

Castelijns, H, Van Kerkhoven W. & Poortvliet, J. 2010. Trends bij de Bruine Kiekendief Circus aeruginosus als broedvogel in Zeeuws-Vlaanderen. De Takkeling 18: 61-82.

Ebbinge, B.S., D.A. Kleijn, G.J.D.M. Müskens en C.A. Polderdijk, 2010. Onderzoek naar ganzentrek en het voorkomen van vogelgriep. Alterra-rapport 2055, Alterra, Wageningen.

Fox, A.D., B.S. Ebbinge, C. Mitchell, T. Heinicke, T. Aarvak, K. Colhoun, P. Clausen, S. Dereliev, S. Faragó, K. Koffijberg, H. Kruckenberg, M.J. J. E. Loonen, J. Madsen, J. Mooij, P. Musil, L. Nilsson, S. Pihl en H. Van der Jeugd, 2010. Current estimates of goose population sizes in western Europe, a gap analysis and an assessment of trends. Ornis Svecica 20: 115–127.

Gauthier, G. en J.-D. Lebreton, 2004. Population models for greater snow geese: a comparison of different approaches to assess potential impacts of harvest. Animal Biodiversity and Conservation 27: 503-514.

Hauser, C.E., M.C. Runge, E.G. Cooch, F.A. Johnson en W.F. Harvey, 2007. Optimal control of Atlantic population Canada geese. Ecological Modelling 20: 27-36.

Holm, T.E. en K. Laursen, 2009. Experimental disturbance by walkers affects behaviour and territory density of nesting Black-tailed Godwit Limosa limosa. Ibis 151: 77-87.

Jeugd, H. P., 2012. Populatiedynamische parameters van brandganzen in Nederland. Vogeltrekstation rapport 2012-02. Vogeltrekstation, Wageningen.

Kleijn, D., J. van der Hout, B. Voslamber, Y. van Randen en T.C.P. Melman, 2012a. In Nederland broedende Grauwe ganzen - Ontwikkelingen in landbouwkundige schade en factoren die hun ruimtegebruik beïnvloeden. Alterra-rapport 2343, Alterra, Wageningen.

Kleijn, D., M. van Riel en T.C.P. Melman. 2012b. Pilot onderzoek Grauwe ganzen op Texel – Effectiviteit van beheersmaatregelen en ontwikkelingen in landbouw- en natuurschade. Alterra rapport 2307, Alterra, Wageningen. Kleijn, D., H. Baveco, B. Voslamber, M. de Lange en T.C.P. Melman, 2011. Ontwikkeling van een populatie- dynamisch model voor de van evaluatie van aantalregulering van overzomerende Grauwe ganzen. Wageningen, Alterra rapport 2234, Alterra-, Wageningen

Larsson, K. en P. Forslund, 1994. Population dynamics of the barnacle goose Branta leucopsis in the Baltic area: density dependent effects on reproduction. Journal of Animal Ecology 63: 954-962.

Loonen, M.J.J.E., K. Oosterbeek en R.H. Drent, 1997. Variation in growth of young and adult size in Barnacle geese Branta leucopsis: evidence for density dependence. Ardea 85: 177-192.

Loonen, M.J.J.E., M. Zijlstra en M.R. Van Eerden, 1991. Timing of wing moult in greylag geese Anser anser in relation to the availability of their food plants. Ardea 79: 253-260

Melman, D., D. Kleijn & B. Voslamber, 2011. Ganzen, geliefd maar met mate. Vakblad Natuur, Bos en Landschap. 8 (5): 14-17.

Nichols, J.D., M.C. Runge, F.A. Johnson en B.K. Williams 2007. Adaptive harvest management of North American waterfowl populations: a brief history and future prospects. Journal of Ornithology 148: 343-349.

Nilsson, L. en H. Persson, 1994. Factors affecting the breeding performance of a marked Greylag Goose Anser anser in south Sweden. Wildfowl 45: 33-47.

Nilsson, L., H. Persson en B. Voslamber, 1997. Factors affecting survival of young Greylag Geese Anser anser and their recruitment into the breeding population. Wildfowl 48: 72-87.

Schekkerman, H., C. Klok, B. Voslamber, C. van Turnhout, F. Willems en B.S. Ebbinge, 2000. Overzomerende grauwe ganzen in het noordelijk Deltagebied. Alterra-rapport 139, Alterra, Wageningen. SOVON Onderzoeksrapport 2000/06, SOVON, Beek-Ubbbergen.

Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland, 2011. Jaarverslag 2011. Stichting Faunabeheereenheid Noord- Holland, Haarlem. http://www.fbenoordholland.nl/index.php?option=com_wrapper&Itemid=157

Van der Jeugd, H.P., B. Voslamber, C. van Turnhout, H. Sierdsema, N. Feige, J. Nienhuis en K. Koffijberg, 2006. Overzomerende ganzen in Nederland: grenzen aan de groei? Sovon-onderzoeksrapport 2006/02. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

van Dijk A.J., F. Hustings en T. Verstrael, 1994. SOVON Broedvogelverslag 1992. SOVON-monitoringrapport 1994/03. SOVON, Beek-Ubbergen.

Voslamber, B., E. Knecht, & D. Kleijn. 2010. Dutch Greylag Geese Anser anser: migrants or residents? Ornis Svecica 20: 207-214.

Voslamber, B., H. van der Jeugd & K. Koffijberg, 2010. Broedende ganzen in Nederland. De Levende Natuur 111: 40-44.

White G.C. en K.P. Burnham, 1999. Program MARK: Survival estimation from populations of marked animals. Bird Study 46 Supplement: 120-138.

Wisz, M., N. Dendoncker, J. Madsen, M. Rounsevell, M. Jespersen, E. Kuijken, W. Courtens, C. Verscheure en F. Cottaar, 2008. Modelling pink-footed goose (Anser brachyrhynchus) wintering distributions for the year 2050: potential effects of land-use change in Europe. Diversity and Distributions 14: 721-731.

Bijlage A. Gevoeligheidsanalyse