• No results found

Effectiviteit maatregelen ter reductie van de populatie

4.3.1 Onklaar maken van eieren

Uit de scenariostudies kwam naar voren dat bij uitsluitend onklaar maken van eieren het minimaal tien jaar gaat duren voordat dit leidt tot een reductie van 300.000 naar 100.000 Grauwe ganzen. Dit is echter uitsluitend mogelijk in het onrealistische geval dat tien jaar lang alle eieren van Grauwe ganzen gevonden worden en ook onklaar gemaakt worden zodat er geen aanwas is van de Grauwe ganzenpopulatie. Jaarlijks 50% van alle Grauwe ganzen-eieren in Nederland onklaar maken blijkt, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende om de groei van de ganzenpopulatie te stoppen (figuur 9). De best beschikbare schatting van de huidige inspanning in Nederland gaat uit van het onklaar maken van 26% van de eieren (in 40% van de gebieden met Grauwe ganzen worden eieren onklaar gemaakt en in die gebieden wordt 36% van de nesten niet gevonden (Kleijn et al., 2011)). Het lijkt dus weinig aannemelijk dat met uitsluitend het onklaar maken van eieren de groei van de landelijke Grauwe ganzen- populatie tot stilstand kan worden gebracht. Het is zelfs de vraag of de maatregel effectief genoeg is om in individuele gebieden populaties onder controle te houden. De geschatte vind-kans van Grauwe ganzennesten van 64% (overigens gebaseerd op één enkele studie op Texel; Kleijn et al., 2012b) ligt tussen de 50% sterftekans die geassocieerd was met groeiende populaties en de 75% sterftekans die geassocieerd was met afnemende populaties (figuur 9).

Een bijkomend nadeel van deze methode is dat de uitkomsten van het simulatiemodel suggereren dat de door- berekende scenario’s gepaard gaan met het onklaar maken van tussen de 75.000 en 180.000 eieren per jaar (figuur 10). Uitgaande van gemiddeld 5.9 eieren per nest (Schekkerman et al., 2000) komt dit neer op tussen de 12.700 -- 30.500 nesten die jaarlijks gevonden moeten worden veelal in natuurgebieden waar ook andere soorten van afhankelijk zijn. Al enkele jaren geleden waren er signalen dat het onklaar maken van ganzeneieren negatieve effecten had op andere vogelsoorten die broeden in dezelfde habitat als de Grauwe gans (Castelijns et al., 2010). Hoewel dit veronderstelde schadelijke bijeffect van deze maatregel nooit goed is onderzocht mag niet worden uitgesloten dat het betreden van reservaten en het gebiedsdekkend zoeken van ganzennesten verstorend werkt op broedpopulaties van andere soorten vogels en mogelijk zelfs hun populatietrend negatief beïnvloedt (zie

bijvoorbeeld Holm en Laursen, 2009).

4.3.2 Vangen en doden in de ruiperiode

De Nederlandse Grauwe ganzenpopulatie kan in één jaar worden teruggebracht van ongeveer 300.000 tot 100.000 vogels als 70% van de populatie wordt gevangen en gedood in de ruiperiode. In absolute aantallen gaat het dan om ongeveer 280.000 vogels. Dit aantal benadert de 300.000 omdat de ganzen ruien na de broedperiode zodat de aanwas ook moet worden gedood. In het simulatiemodel is het effect van het vangen en doden van ruiende ganzen overigens hetzelfde als het effect van afschot van Grauwe ganzen in de zomerperiode. Of het doden

van zulke grote aantallen ganzen in één zomerperiode praktisch uitvoerbaar is valt te betwijfelen al was het alleen maar omdat het rui-seizoen een beperkte lengte heeft. Individuele ganzen ruien gedurende ongeveer een maand en het rui-seizoen loopt van ongeveer eind mei tot eind juni (Loonen et al., 1991). Een combinatie van doden van ruiende Grauwe ganzen en afschot in de zomerperiode biedt meer mogelijkheden maar ook dan blijft 280.000 Grauwe ganzen een groot aantal. Ter vergelijking, in 2011 werden in Noord-Holland, de meest Grauwe ganzen rijke provincie, ongeveer 42.000 in Nederland broedende Grauwe ganzen geschoten (Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland, 2011). Het uitsmeren van de maatregelen over een groter aantal jaren maakt de uitvoering van de maatregelen beter uitvoerbaar. Het in vijf jaar terugbrengen van het aantal Grauwe ganzen tot het fictieve streef- aantal van 100.000 vogels betekent dat er gedurende vijf jaar tussen de 110.000 en 50.000 ganzen per jaar moeten worden gedood. Gezien het aantal dat de afgelopen jaren in het kader van bestrijding van landbouwschade is geschoten zou dit praktisch uitvoerbaar kunnen zijn.

4.3.3 Afschot jaar-rond

In het simulatiemodel is aangenomen dat het effect van jaar-rond afschot op de in Nederland broedende populatie Grauwe ganzen hetzelfde is als het effect van het doden in uitsluitend de zomerperiode. Bij de scenario-

berekeningen die het effect van jaar-rond afschot onderzochten werden de te doden aantallen eenvoudigweg gelijkmatig verdeeld over de zomer- en de winterperiode. Desondanks zijn er verschillen in effectiviteit. Omdat er in de winterperiode ook ganzen worden geschoten die niet in Nederland broeden moeten er bij jaar-rond afschot meer ganzen worden geschoten om een bepaalde sterftekans te realiseren. Om eenzelfde effect te sorteren op de in Nederland broedende Grauwe ganzenpopulatie moeten, in het rekenvoorbeeld van tabel 5 en tabel 6, bij jaar-rond afschot tussen de 20% en 26% (sterftekans van respectievelijk 0.7 en 0.3) meer ganzen worden gedood dan bij het doden van ganzen in uitsluitend de zomerperiode. Het gaat dus om substantiële aantallen wintermigranten die onbedoeld worden gedood.

In werkelijkheid kan zelden nauwkeurig worden gepland welk deel van het afschot in de winterperiode en welk deel in de zomerperiode zal plaatsvinden. Daarbij moet worden bedacht, dat vergeleken met een maatregel als doden in de ruiperiode, de effectiviteit van jaar-rond afschot wordt beïnvloed door het aandeel ganzen dat in de zomer- of winterperiode wordt gedood. Naarmate het jaarlijks percentage ganzen dat in de winterperiode wordt geschoten groter is wordt de effectiviteit van de maatregel lager.

Bij jaar-rond afschot worden onbedoeld substantiële aantallen (56-100.000; tabel 6) overwinterende Grauwe ganzen van elders gedood. Ter vergelijking, in 2008 werd de gehele Noordwest Europese Grauwe ganzen-populatie geschat op ruim 610.000 vogels (Fox, 2010). Aan de exacte aantallen in tabel 6 moet overigens niet te veel waarde worden gehecht. Deze aantallen zijn gebaseerd op de onrealistische aanname van een constante populatie wintermigranten. In werkelijkheid mag worden aangenomen dat het aantal Grauwe ganzen van elders die Nederland uitsluitend in de winterperiode aandoet varieert, bijvoorbeeld als gevolg van eventuele maatregelen in Nederland of als gevolg van autonome processen in andere delen van Europa. De grootte van de in Nederland overwinterende populatie ganzen beïnvloedt indirect weer de effectiviteit van de maatregel. Hoe groter het aantal van dit soort ganzen in Nederland hoe lager de effectiviteit van jaar-rond afschot (dat wil zeggen hoe meer ganzen er moeten worden geschoten om een bepaalde reductie in de omvang van de Nederlandse broedpopulatie te bewerkstelligen). 4.3.4 Vergelijking van effectiviteit van verschillende maatregelen

Het simulatiemodel suggereert dat, van de drie vergeleken aantal-regulerende maatregelen, het doden van ganzen in de zomerperiode (door vangst in de ruiperiode dan wel door afschot) de meest effectieve maatregel is. Het jaarlijks onklaar maken van 75% van de eieren leidt binnen 10 jaar niet tot een reductie van de Grauwe ganzen- populatie tot het virtuele streefaantal van 100.000 dieren, terwijl het doden van 70% van de ganzen in de zomer- periode deze reductie in één jaar realiseert. Doden in uitsluitend de zomerperiode is effectiever dan jaar-rond doden omdat bij jaar-rond doden ook een substantieel aantal Grauwe ganzen van buiten Nederland wordt geschoten

waardoor het totaal aantal ganzen dat moet worden geschoten om een bepaalde reductie te realiseren aanzienlijk hoger is dan bij doden in uitsluitend de zomerperiode.

De scenario-studies zijn uitgegaan van het nemen van één enkele maatregel omdat hiermee inzicht verkregen kan worden in de effectiviteit van de afzonderlijke maatregelen. In de praktijk worden vaak combinaties van maatregelen genomen. Met combinaties van maatregelen hoeven per maatregel minder dieren of eieren gedood te worden om toch een zelfde effect te bereiken. Ook met (of juist door) de in dit rapport geproduceerde inzichten blijft het een lastige afweging welke combinatie van aantal-regulerende maatregelen genomen moet worden om een bepaalde populatiereductie te realiseren. Deze afweging zal worden bepaald door de praktische uitvoerbaarheid van individuele maatregelen, de maatschappelijke weerstand tegen maatregelen en de schadelijke bijeffecten op niet- doelsoorten die geassocieerd zijn met elke methode.