• No results found

Hoewel de Nederlandsche Reisvereniging in de jaren twintig voortdurend ‘nieuwe banen’ betrad en haar vleugels ook buiten Europa uitsloeg, is het allerminst gerechtvaardigd de NRV’ers grote avonturiers te noemen. In meerdere opzichten betrad de NRV eerder de gebaande wegen dan ‘nieuwe banen’. Om te beginnen was de reisvereniging beslist geen pionier in het organiseren van groepsreizen. Commerciële ondernemingen gingen de vereniging daarin reeds lang voor. Terwijl de NRV haar eerste stappen deed op andere continenten, maakten de commerciële reisbureau’s het inmiddels mogelijk de hele wereld te bereizen. De luxe en verre reizen bleven vanwege de prijs en de duur voorbehouden aan de welgestelden, maar een reisbureau als Lissone bood ook goedkopere groepsreizen naar minder verre bestemmingen aan.149 Er was dus allicht sprake van enige

concurrentie tussen de NRV en de reisbureaus. Nader onderzoek naar naar het Nederlandse reiswezen tijdens het interbellum zou hier meer licht op kunnen werpen, maar van een

concurrentiestrijd was in de voortdurend groeiende markt waarschijnlijk geen sprake. Waarin de reisvereniging zich natuurlijk wel duidelijk onderscheidde van de grote reisbureaus, was de combinatie van een groot aanbod van groepsreizen en een actief verenigingsleven.

De NRV onderstreepte haar succes graag met grote getallen. Van 1906 tot en met 1930 organiseerde de Nederlandsche Reisvereeniging volgens de eigen statistieken 3.682 reizen met in het totaal 125.694 deelnemers, indrukwekkende getallen, waar de vereniging graag goede sier mee maakte.150 Toch is de bloei en het succes van de NRV in de jaren twintig in het licht van de

opkomende toeristenindustrie slechts relatief. Van commerciële reisbureaus als Lissone, Lindeman en Cook zijn nauwelijks kwantitatieve gegevens bekend, behalve de weinig zeggende vaststelling dat, net als bij de NRV, het aantal verkochte reizen voortdurend toenam.151 Over het

toerisme in Europa in algemene zin is iets meer bekend en daaruit blijkt dat de NRV slechts een kleine organisatie was. De reisvereniging was geen grote speler op de groeiende toeristische markt en zou dat ook niet worden.

Dat de NRV een kleine speler was op de toeristische markt wordt zichtbaar uit een nadere beschouwingen van de aantallen toeristen die Zwitserland bezochten. In 1920 leverde de NRV naar eigen zeggen twaalf procent van de ‘Hollandsche toeristen’ in Zwitserland.152 Dat was geen

onaanzienlijk aandeel en als die opgaaf juist is, leert een eenvoudige rekensom dat dat jaar ruim tienduizend Nederlanders voor hun plezier het Alpenland bezochten.153 Overzichtelijke statistieken

over het toerisme in Europa in de jaren twintig zijn er niet, toch wordt uit beperkte cijfers die wel bekend zijn snel duidelijk dat de NRV’ers en andere Hollandse toeristen het ruimschoots aflegden tegen de Duitse, Franse en Britse toeristen. Het aantal Britten dat jaarlijks het kanaal overstak steeg bijvoorbeeld van 650 duizend in 1900 tot mogelijk een miljoen vlak voor de Eerste

Wereldoorlog en in 1921 bezochten ruim driehonderdduizend Europese en Amerikaanse toeristen Groot-Brittannië.154 Tegenover de tienduizenden Nederlandse toeristen stonden dus

honderdduizenden toeristen uit andere landen. Vanaf 1934 hielden de Zwitserse autoriteiten het aantal hotelovernachtingen bij. Het land werd dat jaar bezocht door ruim 1,4 miljoen buitenlandse toeristen, voor het merendeel Duitsers, Fransen en Britten (samen goed voor 67,9 procent). De Nederlanders stonden met ongeveer 120 duizend toeristen (8,5 procent) op de vierde plaats.155 In

149. Stegehuis, ‘Met Lissone op reis!’, 349.

150. Oord, 50 jaar Nederlandsche Reisvereeniging, 80.

151. Vgl. o.a. Stegehuis, ‘Met Lissone op reis!’ en Henk Alting, Thomas Cook 100 jaar in Nederland (Groningen/Amsterdam 1998).

152. ‘Vereenigingsnieuws’, Reizen en trekken 14 (1920) 2.

153. In 1920 organiseerde de NRV achttien reizen naar Zwitserland met in het totaal ongeveer dertienhonderd deelnemers. 154. John Beckerson, ‘Marketing British tourism. Government approaches to the stimulation of a service sector, 1880-

1950’, in: Hartmut Berghoff e.a. red., The making of modern tourism. The cultural history of the British experience, 1600-2000 (Houndmills/New York 2002) 133–157, aldaar 146; Brendon, Thomas Cook. 150 years of popular tourism, 245.

1934 trokken een kleine zesduizend NRV’ers naar Zwitserland, oftewel vier à vijf procent van het aantal Nederlandse toeristen in de Alpen.156 Deze cijfers laten vooral zien dat het aantal toeristen

dat jaarlijks Zwitserland aandeed, tussen 1920 en 1934 explosief groeide, ondanks de crisis in de jaren dertig die ook aan het toerisme niet voorbijging. De cijfers laten ook zien dat het kleine aandeel van de NRV in totaal aantal Europese vakantiegangers in de loop van de jaren twintig substantieel afnam. Dat de NRV desondanks bleef groeien was ongetwijfeld te danken aan de exponentiële groei van de gehele toeristenindustrie en het feit dat de reisvereniging niet alleen groepsreizen organiseerde, maar ook een actief verenigingsleven kende.

Het succes van de Nederlandsche Reisvereeniging kan ook in een ander opzicht worden gerelativeerd. De expansie bleef vanzelfsprekend niet zonder gevolgen voor de verhoudingen binnen de vereniging. Het verenigingsbestuur en het centraal bureau werden steeds belangrijker als het middelpunt van de organisatie. Vanaf de oprichting was de reisleider altijd de spil van de reisvereniging geweest, maar in 1921 werd met de instelling van de groepen E (verenigingsreizen) en F (vakantiehuisreizen) een onderscheid geformaliseerd dat eigenlijk al langer bestond, namelijk het onderscheid tussen de traditionele ‘initiatiefreizen’, die op instigatie van een reisleider tot stand kwamen, en de reizen die in opdracht van het verenigingsbestuur en de commissie voor de reizen door het centraal bureau werden georganiseerd, dat ook de reisleider aanzocht.

De toename van het aantal reizen dat de NRV organiseerde lag vooral in een groot aanbod van verenigings- en vakantiehuisreizen (in de groepen E en F). Hoewel ook het aantal initiatiefreizen (in de groepen B en C) toenam, werden zij gaandeweg overvleugeld door de standaardreizen. In 1920 betrof het aandeel initiatiefreizen nog 72%, maar in 1925 was dat reeds afgenomen tot 49% en in 1930 tot slechts 16%. Het grote aantal centraal georganiseerde standaardreizen riep bij sommige leden de vraag op of de reisvereniging zich werkelijk nog onderscheidde van een gewoon reisbureau. Onder het mom van een een grote behoefte aan goedkopere reizen creëerde de vereniging in de loop van de jaren twintig een divers en groot aanbod van relatief eenvoudige groepsreizen, die vaak in veelvoud werden aangeboden.

Met name de vakantiehuisreizen waren relatief goedkoop. In 1925 varieerden de prijzen voor de vakantiehuisreizen in groep F van van zestig gulden voor een groepsreisje van zes dagen naar Diekirch of Heidelberg tot honderdvijftig gulden voor tien dagen naar Lugano. De initiatiefreizen in groep C duurden over het algemeen langer en waren daardoor navenant prijziger. Zo moest voor een tocht van zeventien dagen naar München, Tirol, Venetië en het Gardameer 250 gulden worden neergelegd. Veelal lag bij de initiatiefreizen de prijs per dag ook hoger, waardoor bijvoorbeeld bedragen van driehonderdnegentig gulden of meer voor een reis van achttien dagen naar Noord- Afrika niet ongebruikelijk waren. De reisgroepen van de initiatiefreizen waren bovendien vaak kleiner, waardoor de lange en dure initiatiefreizen een beduidend exclusiever karakter hadden dan de verenigingsreizen en de vakantiehuisreizen.157 Het bestuur slaagde op deze manier wel in haar

opzet meer goedkope reizen te organiseren. Tot halverwege de jaren twintig vertegenwoordigden de initiatiefreizen over het algemeen het duurdere segment, enkele langere verenigingsreizen naar Algiers daargelaten. Maar vanaf de tweede helft van de jaren twintig overtrof het aantal dure reizen dat uitging van de vereniging het aantal dure initiatiefreizen. Ook tussen de verenigingsreizen in groep E waren lange en duurdere reizen te vinden, zoals de buitengewoon kostbare reis van tweeëndertig dagen naar Verenigde Staten (à twaalfhonderd gulden per persoon), enkele dure reizen naar het carnaval in Nice en een aantal lange en dure reizen naar Algiers (voor prijzen tussen driehonderdvijftig en vijfhonderd gulden per persoon). Net als voor de kostbare initiatiefreizen gold dat de reisgroepen voor deze dure reizen meestal kleiner waren dan bij de standaardreizen.

156. Zeven en twintigste jaarverslag van de Nederlandsche Reisvereeniging januari-december 1932, IISG, Archief NRV, nr. 14.

In de archieven van de reisvereniging zijn helaas vrijwel geen gegevens bewaard gebleven over de individuele deelnemers aan de verschillende categorieën reizen, maar op basis van de grote verschillen in reissommen mag worden aangenomen dat de deelnemers aan de duurdere reizen tot een groep behoorden met een hogere welstand dan de overige leden van de reisvereniging. Of zodoende sprake was van een daadwerkelijke tweedeling op basis van welstand is aan de hand van het bronnenmateriaal niet goed te zeggen. Zo gingen de leden, welgesteld of niet, niet alleen op reis, veel leden namen ook deel aan het verenigingsleven dat zich afspeelde bij de lokale

afdelingen. Gegevens over wie aan welke activiteiten van de NRV wel of niet meedeed zijn, voor zover dat al werd bijgehouden, niet overgeleverd en in het archief bewaard gebleven.

Besluit

Het verslag in Reizen en Trekken van de feestelijkheden op de top van de Rigi in 1926 was zonder twijfel jubelend van toon, temeer daar de echte NRV-geest overheerste:

Tegen vier uur werd het in de hall en zalen een gekrioel van menschen, maar het had niets vervelends, niets overdreven druks, het was een al gezelligheid; een stroom ging door allen van welwillende gevoelens jegens elkander, de waren N.R.V.-geest, en een gespannen vreugde in de verwachting der dingen, die komen zouden.158

In de loop van de jaren twintig begon echter iets te broeien onder de oppervlakte van het succes van de reisvereniging. De vereniging werd massaler en diverser, zowel in leden als in soorten reizen. De werkwijze veranderde enigszins en de NRV leek daardoor haar eigen identiteit te verliezen. Zo kwam aan het einde van de jaren twintig de NRV-geest onder druk te staan. In 1930 zou dit tot een grote crisis in de reisvereniging leiden.

4. Het einde van een tijdperk

In 1930 schudde de Nederlandsche Reisvereeniging op haar grondvesten. De directe aanleiding voor de heftige crisis in de boezem van de vereniging was een mislukte reis naar de

wereldtentoonstelling in Barcelona in 1929, maar zoals een afgevaardigde het tijdens de bewogen buitengewone algemene vergadering in maart 1930 verwoordde: ‘De Barcelona-reis moge de eerste aanleiding [van] deze vergadering zijn geweest, de oorzaak zit veel dieper, en dat knaagt aan onze vereeniging.’159

In dit hoofdstuk staat de grote crisis in de reisvereniging in 1930 centraal. De ‘belangeloosheid’ van een aantal reisleiders stond ter discussie, het vertrouwen in het hoofdbestuur was zoek geraakt en de reisvereniging leek haar oorspronkelijke idealistische karakter te zijn verloren. Dat het leiderschap ter discussie stond – zowel van een aantal individuele reisleiders, als van de leiding van de vereniging – tekende de ernst van de crisis. Dit hoofdstuk beschrijft het belang van het leiderschap en hoe daarin de idealen van de reisvereniging tot uitdrukking kwamen. Uiteindelijk leidden juist die idealen tot een vereniging waar niet iedereen zich meer in herkende.

Het leiderschap belichaamde de kern van de reisvereniging. De NRV werd opgericht met het doel het reizen binnen bereik van zoveel mogelijk mensen te brengen. Van der Flier en Pieters lieten zich daarbij leiden door de beginselen van het Toynbee-werk, wat inhield dat

maatschappelijk werkers uit de bevoorrechte stand zich mengden onder de minder bevoorrechten, zodat de onderklasse zich aan het goede voorbeeld van de bovenklasse kon optrekken. Bij de reisvereniging lag de rol van bevoorrechte gids voor de minderbedeelde medemens in de eerste plaats in handen van de reisleider. Het belang van de reisleider kon niet worden onderschat, want de leider was de spil van elke reisgroep: ‘Elke groep staat op zichzelf, is als ’t ware een aparte vereeniging in de vereeniging, met den leider als voorzitter.’ Het leiderschap behoorde onmiskenbaar tot ‘de meest gewichtige ambten’ in de vereniging, want zonder reisleider geen reisgroep en zonder reisgroepen geen reisvereniging.160 Van der Flier hield de NRV’ers voor dat het

optreden als leider ‘bij uitstek geschikt [is] voor hen, die voor hun medemenschen gevoelen’ en ‘het is te wenschen, dat de meer ontwikkelden zich in grooten getale hiervoor beschikbaar stellen.’161 De

reisleider had niet minder dan zijn ‘geheele persoonlijkheid’ te geven, meende Van der Flier, wat de reisleider met vreugde deed, omdat hij wist ‘dat in het geven de grootste voldoening schuilt’.162

Een reisleider bij de Nederlandsche Reisvereeniging moest uit het juiste hout gesneden zijn, zowel in moreel opzicht als in praktische zin.