• No results found

In de voorgaande hoofdstukken staan met name twee momenten van crisis centraal: de strijd om de arbeidersreizen tussen 1911 en 1914 en de grote crisis om het leiderschap van de vereniging in 1930. Op deze momenten van grote spanningen ontstonden kleine scheurtjes in het vernis van de opgewekte propagandistische toon die de overgeleverde historische bronnen over de NRV gewoonlijk kenmerkten. Dat maakt zaken zichtbaar die anders onder de oppervlakte verborgen blijven. In dit onderzoek betreft dat met name de spanning tussen de oprichters en de ‘gewone’ leden van de reisvereniging. Hoewel vooral afkomstig uit de ‘breedste middenklasse’, vormden de leden allerminst een samenhangende groep. Vaak typeerden zij zichzelf als ‘middenstanders’, maar deze schijnbaar homogene categorie viel grofweg uiteen in twee groepen. De ene groep zou je kunnen typeren als de ‘burgers’ en de andere als de ‘middenstanders onder elkaar’. De eerste groep waren burgers in de zin dat deze leden, waaronder de oprichters van de NRV, zich spiegelden aan de normen en waarden van de negentiende-eeuwse burgerij. De andere groep ‘middenstanders’ had daar minder mee op en had genoeg aan zichzelf.

De eerste botsing tussen deze twee groepen vond al vrij snel na de oprichting plaats. De nieuwe vereniging groeide snel. Van meet af aan trok de reisvereniging vooral leden uit de middenklasse en vrijwel geen arbeiders, enigszins tot teleurstelling van de oprichters. Pieters stelde al in 1908 vast dat de groei van de vereniging een ‘vervorming’ van het oorspronkelijk doel met zich

meebracht. Van het Toynbee-ideaal, het samenbrengen van de verschillende standen, kwam weinig terecht. De arbeiders verkeerden kennelijk in andere kringen dan de leden van de NRV en werden niet aangesproken door het werk van de reisvereniging. Om daar verandering in te brengen werd vanaf 1911 expliciet propaganda gemaakt onder arbeiders en organiseerde het hoofdbestuur een aantal speciale arbeidersreizen. Erg succesvol was dat niet, want er kwam slechts een handvol arbeidersreizen tot stand. Met de instelling van een aparte categorie reizen voor arbeiders koos het hoofdbestuur bovendien voor een scheiding tussen arbeiders en gewone leden. Dit was in zekere zin in tegenspraak met het Toynbee-ideaal, dat juist uitging van het samen optrekken van verschillende sociale groepen. Waarschijnlijk was dit de enige manier waarop Pieters en Van der Flier de Toynbee-gedachte in leven konden houden. Het leidde er echter toe dat de leden van de NRV amper in contact kwamen met mensen uit de arbeidersklasse.

Niettemin kon een grote groep leden zich niet vinden in het idee arbeiders bij de reisvereniging te betrekken. Dit ontaardde in een heftige strijd tussen enerzijds een groep middenstanders, waaronder de oprichters, die zich spiegelde aan de gegoede burgerij en die de arbeiders omarmden als middel om het burgerlijke verheffingsideaal op te projecteren. Anderzijds stond daar een groep middenstanders tegenover die zich minder verantwoordelijk voelde voor die idealen. Zij

benadrukten juist de culturele verschillen met arbeiders om een eigen sociale identiteit op te bouwen. Uiteindelijk verloren de ‘burgers’ het in 1914 van de ‘middenstanders’ en de

richtten voor de arbeiders in 1920 de Nederlandsche Arbeiders Reisvereeniging op. Het initiatief voor de totstandkoming van NARV lag dus niet bij de arbeiders. Pas later sloot de NARV zich aan bij de internationale socialistische beweging.

De tweede botsing tussen burgers en middenstanders vond plaats in 1930, aan het einde van de gouden jaren twintig. Na de Eerste Wereldoorlog werd NRV een van de grootste verenigingen in Nederland. Het succes van de reisvereniging verschafte oprichters Van der Flier en Pieters de middelen de Toynbee-idealen nog voortvarender ter hand te nemen dan voorheen. Daarbij hadden zij niet langer de arbeiders op het oog, maar wel mensen met minder geld en vrije tijd dan de ‘gewone’ leden van de vereniging. Korte en goedkope reisjes werd het motto en dat werd een enorm succes. Traditioneel kwamen de meeste reizen op initiatief van een reisleider tot stand. De korte en goedkope reizen werden echter centraal georganiseerd. Vanaf halverwege de jaren twintig lag de organisatie van het merendeel van de groepsreizen in handen van het hoofdbestuur en het centraal bureau. De vereniging creëerde zo een enorm aanbod van veelal dezelfde reizen. Dit leidde tot de kritiek dat de NRV steeds meer op een zakelijk reisbureau begon te lijken en haar idealen had losgelaten. Dat deze meer zakelijke werkwijze juist voortkwam uit het idealisme van

oprichters, zagen de kritische leden over het hoofd. Tegelijkertijd klonken er afkeurende geluiden over een groep onfatsoenlijke leden die, naar het oordeel van de critici, van de reisvereniging een ‘pretvereniging’ wilden maken. Zowel de kritiek op de verzakelijking als de afkeuring van het vermaak werden gemotiveerd met de wens om het oorspronkelijke ideële karakter van de vereniging te herstellen. Daarin vonden de oprichters en de kritische leden elkaar.

De roep om een terugkeer naar de oorsprong van NRV was echter niet zozeer een roep om een herwaardering van de Toynbee-idealen, maar meer een romantisch terugverlangen naar een kleinere, overzichtelijke reisorganisatie – waarin de middenstanders gezellig onder elkaar waren. Ook in deze crisis verloren de ‘burgers’ het van de ‘middenstanders’. Voor Van der Flier was het reden de NRV te verlaten. Voor hem was de vereniging slechts een middel om het doel – het reizen mogelijk maken voor iedereen – te verwezenlijken. Voor een grote groep minder idealistische leden was juist de vereniging het doel: onder elkaar, gezellig op reis. Zij konden de grote diners en concerten bij de jaarvergadering of een dansavondje na een lezing wel waarderen, precies hetgeen waar Van der Flier zo’n hekel aan had. Het is echter maar de vraag of met het opstappen van Van der Flier zijn tegenstanders echt gewonnen hadden. Weliswaar werd de vereniging kleiner, door de economische crisis nam het ledental in de jaren dertig met een derde af, maar het nieuwe

hoofdbestuur week feitelijk amper af van de ingeslagen weg.

De burgerlijke cultuur in de negentiende eeuw werd vooral gedragen door de elite. De

levendige geschiedenis van de Nederlandsche Reisvereeniging laat zien dat in de eerste helft van de twintigste eeuw ook een deel van de middenklasse die cultuur omarmde. Deze ‘burgers’ voelden zich verantwoordelijk voor de verspreiding van waarden als fatsoen en zelfbeheersing in de maatschappij. In hun ogen was de reisvereniging daar vanzelfsprekend een uitstekend vehikel voor. De leden van de reisvereniging vormden echter allerminst een homogene groep en lang niet iedereen deelde het gevoel voor maatschappelijke verantwoordelijkheid. In de sociale interactie met de middenstanders in de eigen vereniging en de arbeiders daarbuiten, gaven de ‘burgers’, die de burgerlijke normen en waarden hoog hielden, vorm aan hun eigen sociale identiteit. Dat gold evenzeer voor de ‘middenstanders’, maar dan door de strijd aan te gaan over deze burgerlijke idealen.

Bronnen

Archieven

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam (IISG) Archief Nederlandse Reisvereniging (’s Gravenhage) 1906-1998. Haags Gemeentearchief te Den Haag (HGA)

Archief ’s-Gravenhaagse Toynbee-Vereeniging Ons Huis, 1895-1949.

Periodieken

Reizen en trekken. Orgaan van de Nederlandsche Reisvereeniging (1907-1930). Het Vaderland. Staat- en letterkundig nieuwsblad (1929-1930).