• No results found

De functie van het recht in Karakter

In document Voortgang. Jaargang 16 · dbnl (pagina 184-192)

Liesbeth Lichtendahl

F. Bordewijks Karakter en het recht Ralf Grüttemeier

2. De functie van het recht in Karakter

1928 in het liberale weekblad De vrijheid verschenen. Begin 1938 verscheen de roman voor het eerst in De Gids, in september 1938 als boek en nog voor het einde van het jaar volgden twee herdrukken. Karakter kan worden beschouwd als doorbraak van Bordewijk bij een groter publiek en is, naast Bint, tot op vandaag de best verkochte roman van Bordewijk.

Wat is nu de functie van het recht binnen de verhaalwereld van Karakter? Ik meen drie functies te kunnen onderscheiden: die van het recht als traject voor de

ontwikkeling van Katadreuffe, het recht als strijdtoneel en het recht als wapen.

Traject

Om te beginnen is het recht het terrein waarop Katadreuffe carrière wil en zal maken. Op het moment dat Katadreuffe in het kader van zijn faillissementsafwikkeling voor het eerst voor het advocatenkantoor van Stroomkoning staat, wordt hem duidelijk dat daar zijn bestemming ligt:

Toen stond er in Katadreuffe iets op. Het ware was niet een klein winkeliertje willen worden, het was dit. (I, 364)

Het lijkt niet echt waarschijnlijk dat iemand juist daar een betrekking zal vinden waar de curator zit die het faillissement van de betreffende persoon afhandelt. De zekerheid van Katadreuffe dat hij zal slagen is dan ook moeilijk rationeel te verklaren:

Hij had er geen moment aan getwijfeld, of hier, in dit kantoor, zou hij een baantje krijgen. (I, 382)

Katadreuffe begint als typist bij De Gankelaar, maar heeft van meet af aan plannen die verder strekken:

Hij wou onder de typisten de eerste wezen. Hij wist dat er jaren mee gemoeid waren eer hij op haar hoogte stond [i.e. die van Lorna te George, R.G.], maar eenmaal moest het komen en zou hij haar plaats in de zaal van Stroomkoning innemen. (I, 393)

In het verlengde van dit streven concentreert zich Katadreuffe eerst op het verbeteren van zijn vaardigheden typen en stenografie. Maar het duurt niet lang en zijn doel is niet meer een ondersteunende werkzaamheid voor de juridische praktijk, maar een rol binnen de rechtspraak zelf: ‘advocaat’ zoals hij droog aan zijn verbouwereerde vriend Jan Maan meedeelt (cf. I, 422). En de eerste stap op die weg is het

De carrière in de rechtspraak is afgaande op de roman echter meer dan een opleiding tot meester in de rechten. In het visioen van Katadreuffe vóór het advocatenkantoor krijgt de rechtspraak tevens een kosmische dimensie. Nadat de naamborden van het kantoor van Stroomkoning eerst ‘schitterden als steekvlammen’, worden de

naamborden zelf ‘vijf zonnen’, gespijkerd naast een open deur. Uiteindelijk worden op die manier metonymisch de juristen tot zonnen gemaakt:

Hij zag mensen in- en uitgaan, de zonnen zelf waren actie. Zo rustig van buiten moest het inwendig dreunen. (I, 364)

Deze combinatie van metafoor en metonymie wordt op het einde van de roman nog eens herhaald. Nadat hij is toegelaten tot de Rotterdamse balie loopt Katadreuffe in gedachten terug naar de Boompjes:

Hij stond recht tegenover zijn kantoor, hij wist niet welke kracht hem aldus had geleid. En hij zag aan de voorgevel vier zonnen gespijkerd, één grote, drie kleinere daaronder. Hij las: ‘Mr J.W. Katadreuffe, advocaat en procureur’. (I, 626)

Naast deze kosmische uitvergroting van de advocaten krijgt het recht in de roman ook een metafysische dimensie. Naar aanleiding van het eerste bezoek van

Dreverhaven als deurwaarder aan de woning van Joba staat er een zin die vermoedelijk voor rekening van de auctoriële verteller komt:

De wet is voor het volk iets heiligs, wie geen God en geen ouders vreest, vreest altijd nog de wet. (I, 360)

De metafysische dimensie van de wet - ‘iets heiligs’ - wordt in de roman ook in verband met Dreverhaven zelf aan de orde gesteld. In bijbelse termen wordt hij als ‘Simson van het Recht’ beschreven die ‘zijn vijanden [had] verpletterd door zijn kracht, en nu was ook zijn tempel bijna een ruïne’ (cf. I, 587). Deze component wordt door het hoofdlettergebruik onderstreept. Joba voelt

dat Dreverhaven zo een man was om zich nog niet voor God te ontdekken, slechts voor de Wet. (I, 361)

Dit vermoeden wordt later bevestigd. Dreverhaven werkt twee ochtenden als deurwaarder op het kantongerecht en daarover lezen we:

Tweemaal in de week scheurde hij zich daar zuchtend uit zijn opperkleding, en wat hij nog niet voor God zou doen, dat deed hij hier: hij ontblootte zijn hoofd, want hier heerste de Wet. (I, 427))

aanleiding van de laatste poging van zijn vader om hem te dwarsbomen, moet hij bij de deken verschijnen om zich te verdedigen tegen de bezwaren die mr. Schuwagt, de advocaat van zijn vader, tegen zijn toelating naar voren heeft gebracht. De kamer waarin Katadreuffe door de deken wordt ontvangen heeft ‘iets van een kerk’, die vanuit het perspectief van Katadreuffe ook ‘een tempel van het recht’ wordt genoemd (I, 622). Met zijn uiteindelijke toelating tot de orde der advocaten is Katadreuffe ook toegelaten tot de eredienst voor de wet.

Het gemis op religieus gebied dat Katadreuffe op het einde van de roman voelt, komt dus niet uit de lucht vallen maar maakt de cirkel van zijn studie in het ‘heilige’ recht rond:

Het programma van zijn leeftijd, daaraan ontbrak nog iets, hij had het eenvoudig overgeslagen, hij zàg de lacune, en hij zei wat verlegen: ‘Zeg, Jan, ik zou eigenlijk wel eens naar een kerk willen.’ (I, 630)

Behalve de leidraad voor zijn carrière en een opstap naar de metafysica is het recht voor Katadreuffe tevens ook een opstap om uiteindelijk een ‘heer’ te kunnen worden, ‘niet te schijnen, te wòrden’ (I, 626). Dat verklaart ook voor een deel waarom hij na het behalen van zijn meesterstitel geen aanleiding ziet om feest te vieren. Tegen Stroomkoning zegt hij bij deze gelegenheid: ‘Ik moet alles nog wòrden, ik sta pas aan het begin.’ (I, 619) Maar zelfs als hij een ‘heer’ is geworden, is Katadreuffe er in zijn eigen ogen nog niet, want:

dan was hij niets dan een heer onder heren, een wiens kleur in de kleuren der elite verloren ging. Maar hij wilde de aandacht vestigen op een eigen kleur, men moest kunnen zeggen: ‘kijk dat daar, kijk die daar.’ (I, 627)

Vanuit het einde van de roman gezien is het recht voor Katadreuffe de vervulling van het visioen dat hij in het begin van de roman had: ook zijn naam is nu een ‘zon’ geworden bij de ingang van het advocatenkantoor Stroomkoning. Tevens is duidelijk dat het recht voor Katadreuffe niet een doel op zich is. Het recht is het traject dat Katadreuffe aflegt bij de ontplooiing van zijn eigen persoonlijkheid met als uiteindelijk doel een markante, individuele, krachtige persoonlijkheid te worden: een ‘heer’.

Strijdtoneel

Door de ondertitel - Roman van zoon en vader - wordt de roman geplaatst in de traditie van het vader-zoonmotief die van Sophokles' Koning Oidipous tot aan Kafkas

Brief an den Vater en verder loopt, om maar twee voorbeelden te noemen. Zowel de

frequentie van het motief als ook zijn uitwerking verschillen nogal in de loop der literatuurgeschiedenis.6

Een van de kenmerkende aspecten van het gevecht tussen zoon en vader in Karakter is dat het bijna uitsluitend wordt uitgedragen op juridisch terrein, op het terrein van

variant van het vader-zoonmotief, waarbij ideeën van rechtvaardigheid bij voorkeur worden verbeeld door de bloedbanden tussen vader en zoon te laten botsen met de eisen van de wet. Deze ontwikkeling is bijvoorbeeld goed af te lezen aan het ikonologisch programma in Nederlandse raadhuizen sinds de zestiende eeuw. (cf. Van der Velden 1995) Ik zal volstaan met het noemen van enkele representatieve voorbeelden.

Twee vaak op schilderijen weergegeven toonbeelden van rechtvaardigheid zijn Cambyses en Zaleucos.7

De Perzische koning Cambyses liet, zo vertelt Herodotus, de corrupte rechter Sisamnes doden en villen en bekleedde vervolgens met diens huid de rechterstoel. Daarna maakte hij Otanes, de zoon van Sisamnes, tot opvolger van zijn vader en liet hem vanuit die stoel recht spreken. De zoon werd zo bij de vervulling van zijn functie op bijzonder schrijnende wijze zowel aan zijn rechterlijke plicht als ook aan zijn vader herinnerd.

Zaleucos, zo kan men onder andere bij Valerius Maximus lezen, was een strenge Griekse wetgever uit de zevende eeuw voor Christus die bepaalde dat de straf voor overspel het uitsteken van beide ogen zou zijn. Nadat zijn eigen zoon bij het plegen van overspel was betrapt, weigerde Zaleucos het aanbod van de burgers om als eerbewijs aan de vader de zoon te sparen. Hij liet echter zijn zoon en zichzelf ieder één oog uitsteken om zo zijn zoon voor blindheid te behoeden. Daarmee symboliseert Zaleucos niet alleen de rechtvaardige, maar ook de genadige rechter.

Beide motieven werden bijvoorbeeld verwerkt in een triptiek in het stadhuis van Hoorn. Daarnaast is Zaleucos ook te zien op een van de drie reliëfs van Artus Quellinus in de Vierschaar in het Paleis op de Dam in Amsterdam. Behalve Zaleucos en Salomo heeft Quellinus de Romeinse Consul Lucius Junius Brutus uit de zesde eeuw voor Christus verbeeld. Hij liet zijn beide zonen Titus en Tiberius onthoofden

vanwege hun samenzwering tegen de stad Rome.8

Wat deze drie voorbeelden met elkaar verbindt, is de boodschap dat de banden tussen vader en zoon ondergeschikt moeten worden gemaakt aan de eisen van de wet. Verwantschap, eigenbelang en emoties moeten het afleggen tegen de eisen van rechtvaardigheid en de wet die geen uitzondering kent als de vader de zoon moet berechten of als de rechter op de huid van de vader zit. Aan de andere kant hebben de genoemde gevallen hun bekendheid juist te danken aan het feit dat het hier om

vader en zoon in de rechtspraak gaat. Terwijl de boodschap - de wet moet zonder

aanzien des persoons worden toegepast - eenduidig is en op zichzelf beschouwd door niemand zal worden tegengesproken, maken de banden van het bloed dit abstract a

priori tot een schrijnende casus die zich bij uitstek leent voor een schilderkunstige

of een literaire bewerking. Welk licht werpt deze traditie nu op Karakter?

Dreverhaven voelt zich met Katadreuffe verbonden ‘in het heimelijkst en kostbaarst dat hij bezat: het bloed’ (I, 484). Die band speelt echter geen rol voor de wet wanneer het om het betalen van een schuld gaat. ‘Schuld is schuld’ zegt Katadreuffes moeder (I, 451) en ‘Failliet is failliet’ denkt

Kata-dreuffes tweede curator mr. Wever (I, 452). In de woorden van Dreverhaven klinkt dat als volgt:

‘Hoor eens, er is hier geen sprake van vader en zoon. Als ik de president van de Hoge Raad in mijn klauwen krijg dan gaat zijn huis ook aan de paal. Wat verbeeld je je wel, dat ik voor jou een uitzondering maak? Je bent een debiteur. Als je niet betaalt heb ik je niet nodig.’ (I, 442)

Tevens is het juist dit juridisch onbetwistbare standpunt dat vanuit het

vaderzoonperspectief Katadreuffe ‘wit ziedend’ maakt en zijn controle doet verliezen: ‘Het is een eeuwige schande wat u me aandoet, geld geven op

afzettersvoorwaarden, dan maar failliet, en dan, net als ik even voor mijn toekomst kan gaan werken, opnieuw failliet... Hoe is het godsterwereld mogelijk dat een vader een zoon zo iets wil aandoen...! (I, 442)

De vader-zooncomponent intensiveert als het ware de conflicten in de rechtspraak die op basis van abstracte premissen en ‘zonder aanzien des persoons’ worden uitgedragen. Van deze intensivering maakt Bordewijk gebruik wanneer hij in zijn roman zoon en vader binnen het strijdtoneel van de wet op elkaar laat botsen.

Wapen

Er zijn echter ook evidente verschillen tussen de aangehaalde voorbeelden en Karakter en die kan men aangrijpen om een derde functie van het recht in Karakter te

onderscheiden. In al deze historische gevallen gaat het om belangrijke normen en waarden die voor de samenleving constitutief zijn. Om te beginnen zijn dat rechtvaardigheid en onpartijdigheid van de rechters. Hun oordeel moet uitsluitend door deze idealen en door de wet zijn ingegeven en mag niet door bloedverwantschap worden beïnvloed. Daarnaast en daarmee samenhangend dragen de gevallen van Cambyses, Zaleucos en Brutus de boodschap uit dat het welzijn van de gemeenschap - de stad - boven familiebanden en familiebelangen moet staan. Bovendien is het belangrijk op te merken dat alle drie de rechters de botsing van bloedverwantschap en recht niet hebben opgezocht, maar gedwongen werden als rechter een rechtvaardige uitspraak te doen, ook al waren de banden van het bloed in het geding.

Op al deze punten vertoont Karakter een ander beeld. De botsing tussen vader en zoon op het terrein van het recht wordt door beiden bewust opgezocht. Inzet van het conflict is niet het welzijn van de gemeenschap maar het individuele welzijn van Katadreuffe. En waarden als rechtvaardigheid en onpartijdgheid spelen alleen op de achtergrond een rol. Waar het vooral om te doen lijkt is de confrontatie zelf en in laatste instantie macht.

Deze bewering wil ik met een enkel voorbeeld staven, het belangrijke ‘of méégewerkt’ van Dreverhaven op het einde van de roman (I, 629) dat voor veel

Daarmee suggereert Dreverhaven dat hij met zijn vermeende tegenwerking wel eens de bedoeling gehad zou kunnen hebben om zijn zoon groot te maken. Dit lijkt te worden bevestigd door de door Bordewijk zelf geredigeerde flaptekst die de roman in 1938 meekreeg en die herhaaldelijk tot in 1986 werd gebruikt. Daarin stelt Bordewijk dat ‘de zoon eindelijk tot het inzicht komt dat de vader met zijn tegenstand geenszins de bedoeling had de carrière van de zoon te doen mislukken.’

Het ‘of méégewerkt’ van Dreverhaven wordt in de roman voorbereid door een gesprek tussen Dreverhaven en Joba. Op de vraag van Joba, waarom Dreverhaven dat Jacob toch allemaal aandoet, antwoordt hij:

‘ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat éne tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken, hij zal groot worden, hij zal, bij God, groot worden!’ (I, 577).

Maar ook hier wordt de lezer weer getracteerd op een staaltje van Bordewijks ambivalentie. Onmiddellijk in aansluiting hierop zegt Dreverhaven namelijk nog iets anders:

‘En Joba, dat ene tiende, dat kleine beetje asem knijp ik hem misschien ook nog uit.’ (I, 577)

Misschien wil Dreverhaven Katadreuffe groot maken, misschien wil hij hem ook verpletteren - maar waarvoor men ook kiest, de strijd wordt met juridische middelen gevoerd. De derde functie van het recht is dus die van wapen.

In document Voortgang. Jaargang 16 · dbnl (pagina 184-192)