• No results found

Het beeld van het recht

In document Voortgang. Jaargang 16 · dbnl (pagina 192-200)

Liesbeth Lichtendahl

F. Bordewijks Karakter en het recht Ralf Grüttemeier

3. Het beeld van het recht

De drie functies van het recht die men kan onderscheiden - traject voor de

ontwikkeling van Katadreuffe, strijdtoneel en wapen - staan in nauw verband met het beeld van het recht in Karakter - law in literature - dat ik als laatste wil schetsen.

Als vertrekpunt kunnen de opmerkingen over de juridische stijl dienen die in eerste instantie overeenkomen met de in het begin van dit artikel aangehaalde werkexterne uitspraken van Bordewijk. Zo merkt Katadreuffe naar aanleiding van de ontslagbrief van Lorna te George op dat die allerminst in een damesstijl is geschreven:

Het was de zakelijke, correcte stijl van de advocaat, door haar jarenlange functie was zij doordrenkt met de stijl van het kantoor. (I, 553)

Dan werd in de avond de brief bezorgd, het eerste en enige geschrift, en hij had er geen vat op. Uitmuntend geredigeerd, daarachter moest wel een advocaat steken. (I, 342)

Het kader waarin het recht hier verschijnt, verwijst dus weer naar de functie van strijdtoneel: in die arena kan het van groot belang zijn om de tegenstander geen raakpunten te bieden, en daar heeft men advocaten voor nodig. Dat afgeslotene waarop men geen vat krijgt, kleedt De Gankelaar elders in de metafoor van de gesloten brandkast:

Advocaat wil zeggen actie en reactie, een grote mond opzetten over alles, en toch dicht zijn als een brandkast. (I, 412)

Daarnaast staat de stijl in verband met het uitoefenen van macht. Zo wordt er over Dreverhavens stijl gezegd:

Zijn ware schrijftaal was het exploot. In den jare zoveel de zoveelste van die en die maand heb ik, Arend Barend Dreverhaven, deurwaarder bij het kantongerecht te Rotterdam, geïnsinueerd en aangezegd... Of liever nog: ... heb ik, Arend Barend Dreverhaven, gesommeerd... En liever: ... heb ik

gedagvaard ... En het liefst: ... heb ik bevel gedaan om onmiddelijk aan

mij, deurwaarder te betalen... (I, 483)

Zakelijk is deze stijl zonder meer. Maar afgaande op wat Dreverhaven het liefst schrijft, is ook duidelijk dat hij van deze stijl houdt vanwege het precieze benoemen van handelingen waartoe de macht van de wet de aangesprokene verplicht. De zakelijke stijl heeft bij Dreverhaven dus ook de connotatie van macht.

Wat de wet als wapen betreft: een indrukwekkend staaltje daarvan is de uitzetting door Dreverhaven van alle huurders uit zijn eigen pand. Dreverhaven dagvaardt uiteindelijk alle huurders voor de kantonrechter waar zijn advocaat steeds weer herhaalt:

Ik concludeer overeenkomstig de dagvaarding, de eiseresse persisteert bij haar eis. (I, 583)

Een zakelijke stijl waarbij de zakelijkheid in dit geval vanwege de ongeletterdheid van de huurders een extra machtsdimensie krijgt omdat niemand van hen de woorden begrijpt. Maar ook al had men de woorden begrepen, dan nog is de wet niet meer en niet minder dan een doeltreffend wapen in handen van Dreverhaven waarmee hij de ontruiming kan doorzetten.

Het waarom deerde hem niet, [...] op het laatst van zijn leven wou hij enkel de macht. (I, 582)

perken blijft, gaat hij later over tot pertinent misbruik van de wet wanneer hij de debiteuren chanteert en ze veel meer dan het verschuldigde bedrag laat betalen. (cf. I, 587v.)

Het beeld van de wet in Karakter wordt dus sterk bepaald door strijd en macht. Daarom wordt er ook over de manier van dicteren van mr. Kalvelage gezegd:

En hij [Katadreuffe] moest een glimlach verbergen als haar stem onbewust rees, scherp en vlijmend, niet tegen hem, maar in samenhang met haar dictaat. Wat zij te striemen vond op papier, dat striemde ook haar toon, haar stem steeg en daalde, steeg weer, daalde weer naar gelang van haar onderwerp. Ze was een èchte advocate, ze leverde hier in deze kleine kamer haar gevecht met de onzichtbare, maar voor haar toch zo werkelijke tegenstander. En toon en woord aan het eind waren heel rustig. Ze had gezegevierd. (I, 472)

In dat beeld past ook dat andere aspecten van het recht, met name de beschermende dimensie in de zin van ‘recht op iets hebben’, door de protagonisten niet op prijs worden gesteld. Zo weigert Joba Katadreuffe stellig om de vader van haar kind wettelijk tot onderhoud te verplichten of gebruik te maken van de steun voor ongehuwde moeders. Al met al is het beeld van het recht als strijd en uitoefening van macht echter maar de ene kant van het beeld zoals dat uit Karakter naar voren komt.

Het verontrustende element van een dergelijk nihilistisch beeld - de wet als wapen bij de strijd om de macht - wordt in de roman namelijk door een aantal elementen afgezwakt. Daar is allereerst de reeds geschetste metafysische dimensie van de wet die niet alleen voor het onwetende volk ‘heilig’ is maar ook voor Katadreuffe die als afgestudeerd jurist wordt toegelaten tot de tempel van het recht.

Daarnaast beseft Katadreuffe in de loop van zijn werk op kantoor dat advocaten in de civiele praktijk in hun extraprocessueel werk ook een andere functie hebben dan strijd te voeren. Dit inzicht heeft hij naar aanleiding van vergaderingen van belangrijke zakenmannen op het kantoor van Stroomkoning:

De juiste vorm aan hun denkbeelden moest altijd Stroomkoning geven. Toen zag Katadreuffe voor het eerst dat de advocaat een onmisbare schakel is in de handel. Zijn contracten voorkomen, althans beperken het geschil. (I, 594v.)

Voorts geeft de aristocraat De Gankelaar een ethische dimensie aan de rechtspraak die blijkbaar de goedkeuring van de verteller wegdraagt:

Hij [De Gankelaar] had ronduit geweigerd een zaak op zich te nemen waarin hij geen kans zag. Je kon alleen maar chicaneren, dat lag hem niet. Hij was wel iemand die badinerend destructieve theorieën verkondigde, maar in de praktijk was hij rechtschapen. (I, 446)

Dezelfde waarden houdt blijkbaar ook de advocaat Carlion erop na. Hij maakt zich boos wanneer de advocaat Schuwagt voor de derde keer het faillissement van Katadreuffe aanvraagt:

Hij was kwaad, hij zou voor Katadreuffe vechten, die Schuwagt was niets dan een chicaneur om den brode [...]. (I, 534)

Dit ethisch fundament van de wet wordt vanuit gezaghebbend perspectief nogmaals bevestigd wanneer de deken van de orde van advocaten over Schuwagt in ander verband spreekt als iemand ‘die in beginsel niet al te veel au sérieux wordt genomen.’ (I, 623)

Ook de uiteindelijke overwinning van Katadreuffe - zowel wat betreft het

afgewezen derde faillissement als ook zijn toelating tot de orde van advocaten - kan men interpreteren als een geruststellend teken dat de handhaving van de wet niet een ongebreidelde, nihilistische machtsstrijd is. Het recht en de rechtspraak hebben volgens De Gankelaar ook iets bewonderenswaardig ‘vernuftigs’ (I, 470), en dat blijkbaar op basis van een consensus over rechtvaardigheid. De consensus spreekt bijvoorbeeld uit de woorden van Katadreuffe die aan het einde van zijn studie zijn twee faillissementen als terecht beschouwt, een derde faillissement echter niet verdiend meent te hebben (cf. I, 624v.) - overeenkomstig de rechterlijke beslissingen in dezen.

Ook het beeld van de rechter dat in de roman wordt gepresenteerd lijkt het beeld van het recht als machtsstrijd te moeten afzwakken. De rechter bij de derde

faillissementsaanvrage doet Katadreuffe denken aan een ‘Franse markies op leeftijd’ (I, 532), wat ook over de deken wordt gezegd (I, 622). Zij zijn niet alleen een toonbeeld van bekwaamheid en rechtvaardigheid, maar bovendien ook nog eens superieur door hun ironie:

Hm, een zeldzaam verschijnsel. De crediteur wil kwijtschelden, en de debiteur wil niet kwijtgescholden zijn. Het verschijnsel van het omgekeerde is aan de rechtbank meer vertrouwd, dat wil ik de heren wel zeggen. (I, 534)

Het beeld van het recht als strijdtoneel en als wapen wordt in de roman binnen de perken gehouden door een consensus over rechtvaardigheid die van Bordewijk aristocratische connotaties meekrijgt. Uit deze roman spreken geen twijfels aangaande de betrouwbaarheid, onpartijdigheid en rechtvaardigheid van het recht en de

bekwaamheid en voorzichtigheid van de rechter. Gezien het boven geschetste verband tussen criticus en rechter lijkt het erop dat het beeld van het recht bij Bordewijk, de advocaat, en Bordewijk, de schrijver, hetzelfde is.

Literatuur

Anten, Hans

Het bekoorlijk vernis van de rede. Over

poetica en proza van F. Bordewijk. Groningen.

1996

Bordewijk, F.

Verzameld Werk. 's-Gravenhage /

Amsterdam. [Dertien delen] 1982-91

Calis, Piet

‘De schrijvende advocaat. Interview met F. Bordewijk’. In: Algemeen

Handelsblad, 22 september 1962.

1962

Dierick, Augustinus P.

‘Aspects of myth in Ferdinand Bordewijk's Karakter’. In: Margriet 1990

Bruijn Lacy (red.): The Low Countries:

Multidisciplinary Studies. Lanham / New

York / London, 147-155. Dworkin, Ronald

Law's Empire. Cambridge,

Massachusetts. 1986

Fish, Stanley

Doing what comes naturally. Change, Rhetoric, and the Practice of Theory in

1989

Literary and Legal Studies. Durham and

London.

There's no such thing as free speech and it's a good thing, too. New York / Oxford.

1994

Goossens, Eymert-Jan

Schat van beitel en penseel. Het Amsterdamse stadhuis uit de Gouden Eeuw. Zwolle.

1996

Gregoor, Nol

Gesprekken met F. Bordewijk. Den Haag.

Grüttemeier, Ralf

‘Een samengestelde roman. Over F. Bordewijks Karakter’. In: Literatuur 11, 266-273.

1994

Levinson, Sanford & Steven Mailloux

Interpreting Law and Literature. A Hermeneutic Reader. Evanston.

3

1991

Leyh, Gregory (ed.)

Legal Hermeneutics. History, Theory, and Practice. Berkeley etc.

1992

Rees, C.J. van & G.J. Dorleijn

De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. 's-Gravenhage.

1993

Schmidt, Siegfried J.

Die Selbstorganisation des Sozialsystems Literatur im 18. Jahrhundert. Frankfurt

am Main. 1989

Velden, Hugo van der

‘Gebeurtelijcke wercking en wesentlijcke hoedanigheyt. Exemplum en

1995

personificatie in Hertels Ripa-uitgave’. In: De zeventiende eeuw 11, nr. 1, 42-55. Vugs, Reinold

F. Bordewijk. Een biografie. Baarn.

1995

Witteveen, Willem

‘Recht als literatuur’. In: Thijs Jansen, Frans Ruiter & Jèmeljan Hakemulder 1994

(red.): De lezer als burger. Over

literatuur en ethiek. Kampen, 169-181.

3 Hier en in het vervolg citeer ik uit het Verzameld Werk van Bordewijk, waarbij eerst in romeinse cijfers het deel wordt aangegeven en na de komma in arabische cijfers de bladzijde.

4 Deze artikelen maken deel uit van Antens proefschrift (cf. Anten 1996:11-42).

5 Cf. Van Rees/Dorleijn 1993. In zijn reconstructie van Bordewijks externe poëtica verwaarloost Hans Anten dit theoretisch en praktisch probleem. Hij staat bijvoorbeeld niet stil bij het terminologische verschil tussen de twee ‘tritsen’ uit 1935 en 1952. Anten herleidt dan ook wat hij als ‘partijdigheid’ van de criticus Bordewijk beschouwt tot het Menschliche, allzu

Menschliche: ‘Maar Bordewijk is ook maar een mens en criticus, en dus legt hij in zijn

besprekingen soms een opvallende partijdigheid aan de dag.’ (Anten 1996:35)

6 Dat aspect heb ik elders met betrekking tot Karakter uitgewerkt (cf. Grüttemeier 1994:269-273). Voor een behandeling van het vader-zoon-conflict in Karakter vanuit een mythologisch perspectief zie Dierick 1990.

7 Cf. Herodotus, Historiae V, 25 en Valerius Maximus, Factorum et dictorum memorabilium VI, 3.

8 Cf. Goossens 1996:69-71. Voor het verhaal van Brutus en zijn zonen zie Livius, Ab urbe condita, Liber II, 3-4.

In document Voortgang. Jaargang 16 · dbnl (pagina 192-200)