• No results found

De beginperiode van de volkstaalbeschrijving in West-Europa

In document Voortgang. Jaargang 16 · dbnl (pagina 26-35)

Els Ruijsendaal

3. De beginperiode van de volkstaalbeschrijving in West-Europa

In de beginperiode van de taalbeschrijving speelt de vreemde-talengrammatica in menig taalgebied een belangrijke rol. Ik ga dan vooralsnog voorbij aan het nog niet goed bestudeerde grensgebied tussen wat moedertaalbeschrijving en wat

vreemde-taalbeschrijving is: als voor het eerst de moedertaal wordt bestudeerd, gebeurt dat meestal met middelen die uit de beschrijving van een andere taal (i.c. het Latijn) afkomstig zijn. Er is natuurlijk al uitgebreid op gewezen dat dat zijn eigen effecten heeft gehad.

Voor een goede geschiedschrijving van het talenonderwijs is een grondige bestudering van de vreemde-talengrammatica en wat daaraan voorafging,

noodzakelijk. Daarbij stuiten we op een aantal problemen die overigens al voor een deel uitvoerig bestudeerd worden. De centrale vraag op welke punten de

beschrijvingswijze van de vtg moet afwijken van de klassieke grammatica - zeker in aanvang -, leidt tot de vraag welke criteria wij kunnen gebruiken om een goed vergelijkend onderzoek te doen en welke vormen van taalbeschrijving wij erbij moeten betrekken.21

Opvallend is hierbij dat het vto in de loop der eeuwen vrijwel indifferent bleek ten opzichte van de taalkundige ontwikkelingen en stromingen, en zich veel meer gelegen liet liggen aan de ontwikkelingen op didactisch terrein. Aan dit feit is weinig aandacht besteed.

Om te beseffen welke belangrijke aanvulling de ontwikkeling op het gebied van historiografie van het vreemde-talenonderwijs van het laatste decennium kan bieden, volgt hierna een korte schets van de in grote lijnen bekend veronderstelde beginsituatie van de grammatica in de verschillende West-Europese landen, die we vanuit een andere invalshoek kunnen gaan bekijken. Het gaat dan om het gebruik van het klassieke grammaticamodel als vreemde-talengrammatica, waarbij de aparte verhouding tot de diffuse stroom gespreksboekjes, brievenboeken, woordenlijsten enz. nog nader moet worden bestudeerd; het gaat om de volkstaalgrammatica die vaak met anderstalige middelen wordt bestudeerd en beschreven, en om de

vreemde-talengrammatica, die in de grammaticageschiedenis van menig taalgebied aan het begin te vinden is.

de suprematie van de drie heilige talen was begonnen en daarnaast de strijd tussen de verschillende dialecten/talen. Dantes onderscheid tussen lingua naturalis, die voortdurend verandert, en lingua artificialis houdt volgens Apel 1980:116 ook de volgende boeiende consequentie in: de vraag naar een substituut voor het Latijn als onveranderlijke en universele taal in de volkstaal, naar een lingua regulata. Die taal zal spoedig gezocht worden in een nationale, overkoepelende taal die boven de dialecten uitstijgt, de norm en maatstaf achter de dialecten (de platonische idee), waarbij het beschrijvingsgereedschap en de beschouwingswijze klassiek waren en vooralsnog bleven.

De erop volgende discussie tussen grote schrijvers en geleerden als Petrarca en Boccaccio over het normatieve ideaal van de nationale literaire taal brengt deze discussie op breder vlak. En ook al blies Petrarca de Romeinse tijd weer nieuw leven in, niemand, zelfs hijzelf niet, kon het bewijs dat in de moedertaal hoogstaande literatuur geschreven kon worden, meer uitpoetsen. In de vijftiende eeuw zien we deze gespletenheid ook bij Leonardo Bruni (1370-1444), die in het beroemde debat dat in 1435 in Florence plaatsvond,22

met als intrigerend onderwerp de vraag welke

taal er nu eigenlijk door het gewone volk van het oude Rome werd gesproken, het

standpunt innam dat de volkstaal geen grammaticale status had. Maar het feit dat hij bereid was haar te gebruiken in zijn geschriften, had dezelfde invloed als ver voor hem de geschriften van de trecentisti.

De questione della lingua werd een strijd tussen streektalen en cultuurcentra, die van Toscane en de andere. En ofschoon de discussie plaatsvond in humanistische kringen, kwam de kwestie mede naar boven door de druk die door de opkomende

bètawetenschappen en door de kunst werd uitgeoefend. Het ontbrak het Latijn aan groeimogelijkheid voor nieuwe vaktermen en het publiek was meer gediend van de volkstaal dan van het Latijn. Vervolgens ging het erom welke volkstaal.

In de gecompliceerde dialectiek van de Italiaanse taalkwestie hield Leone-Battista Alberti in de Proemio tot zijn Della famiglia (1437) een pleidooi voor het (Toscaanse) Italiaans met een verwijzing naar soortgelijke ontwikkelingen bij de Romeinen23

die ook de volkstaal op een hoger niveau wilden brengen, en in reactie op Bruni's negatieve houding tegenover de volkstaal schreef hij zijn Grammatica della lingua

toscana, de eerste (klassieke) grammatica in een van de belangrijkste Italiaanse

dialecten. Ik formuleer het expres zo, omdat daarmee het bewustzijn van de aanwezigheid van op zijn minst verschillende taalvariëteiten, zo niet talen, wordt aangegeven; de vergelijking met het Latijn speelt in deze en volgende grammatica's een hoofdrol, wat toch nog wat anders is dan een contrastieve benadering. De algemeen gebruikte term ‘volkstaal’ heeft dit aspect van de historie steeds verdoezeld en staat als men niet uitkijkt een objectieve blik op de situatie in de weg. De

machtsstrijd tussen de verschillende dialecten c.q. cultuurcentra is immers allerminst specifiek Italiaans, het is veeleer een ‘universale’ in de opkomst van een eenheidstaal.

Het feit dat men werkte met bestaande Latijnse grammaticamodellen, zal, net als de genoemde machtsstrijd tussen de streektalen, een algemeen geldende regel blijken te zijn. Giambullari bijvoorbeeld volgt in zijn De la lingua che si parla e scrive in

Firenze (Florence 1551) Linacres De emendata structura Latini sermonis (1524). Ik

noem Giambullari met name, omdat hij een van de eersten is geweest die poogden

in contrastieve zin het verschil in taalstructuur tussen het Latijn en de volkstaal

aan te wijzen, en als oplossing aandroeg een syntaxis in de moderne zin van het woord.

Een tweetal voor de vto-geschiedenis belangwekkende punten valt te noteren uit de beginsituatie van de Italiaanse volkstaalgrammatica. In de eerste plaats is daar de

vergelijking van de volkstaal met het klassieke Latijn, waardoor twee talen

tegenover elkaar komen te staan, verwant maar toch totaal verschillend, in een verwarrend contrast bediscussieerd.

In de tweede plaats komen de verschillen tussen de streektalen naar voren. Men voelt ze als verschillende volkstalen, duidt ze ook aan met lingua.

In het verlengde van dit laatste punt komen ten slotte de vreemde-talenleerboekjes zelf ten tonele: door ontdekkingsreizen, handelsuitbreiding en de culturele uitstraling die Italië heeft, komt ook de interesse voor vreemde talen op. Gedurende de

Middeleeuwen maakten kooplieden gebruik van gespreksboekjes en woordenlijsten voor kennisneming van de taal van hun handelspartners, zoals blijkt uit de plaatsen van uitgave van dergelijke boekjes langs de belangrijkste handelsroutes. Voor onderzoekers van theorie- of modelontwikkeling waren dergelijke leerboekjes kennelijk minder interessant:24

het waren ‘slechts’ gespreksboekjes en woordenlijsten met zulke minieme grammaticale aanwijzingen, dat zij de taalkundig geïnteresseerden weinig te bieden leken te hebben. Als het al grammatica's waren, maakten zij gebruik van al bestaande klassieke grammatica's van het Italiaans en hadden normaal gesproken niet de bedoeling theoretisch vernieuwend te zijn. De historische didactiek raakte er des te geïnteresseerder in en kan zich dan ook beroepen op enige traditie in de beschrijving van dergelijke werkjes.

Spanje

De Spaanse situatie kent soortgelijke interessante punten in de groei naar beregeling van de volkstaal. Het culturele klimaat dat er aan het einde van de middeleeuwen heerste, zorgde ervoor dat het Humanisme pas later voet aan de grond kon krijgen. Padley (1988:154) noemt hiervoor twee redenen: de afwezigheid van een geletterde bovenlaag en het gebrek aan belangstelling van de Spaanse adel voor de letteren, gericht als zij was op de krijg. Daarin kon pas verandering komen toen Fernando en Isabella de (Castiliaanse) troon bestegen, in 1474.

Het was Nebrija (1444-1522) die in die periode het humanisme uit Italië mee naar Spanje bracht. Hij schreef zijn Gramática de la lengua castellana, de eerste Spaanse grammatica, in Salamanca, in 1492, een wel heel symbolisch jaar. Daarmee kon Spanje zich beroemen op het bezit van een van de oudste West-Europese

Aan dit werk was de vertaling van zijn Introductiones latinae (1481) voorafgegaan, een werk dat om zijn didactische kwaliteiten door Isabella tot nationale

schoolgrammatica verheven. Interessant is overigens dat Isabella ook opdracht gaf tot een Spaans-Latijns lexicon; de samenhang in deze opdrachten (grammatica en woordenschat) zie ik in de literatuur niet benadrukt, wel het streven naar een volkstaalingang tot de (Latijnstalige) teksten van hoger niveau.25

Ofschoon die Spaanse versie van de Introductiones als hulpversie bedoeld was, was toch onmiskenbaar hiermee een Spaanstalige ars geschapen. Vraagstukken als taaldifferentiatie en de oorzaken ervan, de verhouding tot het Latijn en de Arabische elementen in het Castiliaans26

maken duidelijk dat Spanje verschillende talen en culturen kende. Nogal wat grammatica's uit deze periode blijken vreemde-talengrammatica's te zijn, waarvan de druktraditie in de Nederlanden begint, met o.m. enkele anonieme grammatica's uit 1555 en 1559, een werkje van Gabriel Meurier (Frans en Spaans), Baltasar de Sotomayors Grammática uit 1565, die op contrastieve manier de Franse taal beschrijft, en de grammatica van Cristóval de Villalón (Gramática castellana, 1558), die zich wat vrijer opstelde ten opzichte van het Latijnse model in het besef dat de volkstaal t.o.v. de klassieke talen was opgeschoven van morfologie naar syntaxis, een besef dat al eerder bij de Italiaan Giambullari te zien is. Het bewustzijn dat de structuur

van de talen verschilt en dus niet met exact hetzelfde grammaticamodel beschreven

kan worden, zal een steeds grotere rol gaan spelen. Zonder nu alle typen taalboekjes te noemen27

kan worden vastgesteld dat de

vreemde-talengrammatica's een zeer belangrijke rol hebben gespeeld in de opkomst van de Spaanse schoolgrammatica.

Frankrijk

Beschrijvingen van het Frans in Engeland zijn er al vanaf de dertiende eeuw, toen het Frans daar minder gesproken ging worden. Kibbee (1985:30vv) deelt deze geschriften in drie soorten in: orthografische verhandelingen, grammatica's en vocabularia. De laatste hebben de bekende aanvullingen in de vorm van dialogen (bijv. Bibbesworths Treytez, met de vele heruitgaven en bewerkingen, en Livre des

mestiers met toegevoegd Engels enz.).

Vocabularia met aanvullingen (gespreksboekjes) en de ‘Donaatjes’ die volop in omloop waren, tot het werkje Donait francois van John Barton (1409) toe,28

verschenen parallel en groeiden naar elkaar toe. In deze zich evoluerende traditie, waarin bijvoorbeeld ook Italiaans-Franse werkjes verschenen, moeten wij ook de latere Introductory to wryte and to pronounce frenche (1521) van Alexander Barclay (1474?-1552) zien, bestaande uit de conjugaties, de uitspraak van het Frans en een

ment de la langue francoyse (1530), waarin vooral het contrastieve element

(Frans-Engels) opvalt (Kibbee 1985:53). Het werk heeft invloeden van Barclay, Valence en Gilles DuWes, wiens Introductorie for to lerne to rede, to pronounce,

and to speake Frenche trewly in 1532 het licht zag. Dit werk is, i.t.t. de grammaticale

benadering van Palsgrave, meer als een directe methode te beschouwen.29

De opkomst van het dialect van het Ile-de-Francedistrict had vooral te maken met de politieke en juridische verhoudingen.30

Daardoor kreeg men aanvankelijk zelfs met drie taallagen te maken: Latijn, het centrale Frans en het plaatselijke dialect. Geen gezaghebbende ‘boni auctores’ dus in het centrale Frans, wel de

allesoverheersende aanwezigheid van de Grands Rhétoriqueurs, die de geleerdentaal bleven hanteren. In die sfeer ontstonden eerst vertalingen van beroemde klassieke werken (Claude de Seyssel ca. 1500), vervolgens verhandelingen over de schoonheid van de volkstaal en het voorbeeld van het Toscaans.31

De auteurs kozen daarbij het Ile-de-Francedialect en dat lag ook voor de hand, zoals hiervoor al is aangegeven. Wat deze eerste beschrijvingen van het Frans vanwege hun doel gemeen hebben, is de sterke gerichtheid op het vertalen en dus op de vergelijking van de beide talen

in hun klank en structuur. Voorts maken zij natuurlijk gebruik van de modellen

van hun humanistische tijdgenoten, m.n. Linacre, en sluiten daarmee aan op de traditie van Priscianus en Donatus,32

maar toen was de moedertaalbeschrijving al gestart. Brunot (1947:II,6) en en na hem Chevalier (1968:71) wijzen op de positie van het Frans in de onderwijssituatie. Eerder is al gewezen op de rol van de glossen in de Latijnse grammatica. Aan het einde van de vijftiende eeuw wordt in Frankrijk de volkstaal nog breder gebruikt: voor het uitleggen van moeilijke Latijnse vormen, op schrift en in de colleges. Zo verschijnen er in het Frans gestelde werken ter

ondersteuning van de lessen als Nature des verbes, Principes en Francoys,

Grammatographia enz., geheel passend in de pedagogische traditie die ook werd

bepleit door grote humanisten als Erasmus33

en vooral Vives (De tradendis disciplinis). In deze sfeer kwam de eerste in het Latijn gestelde grammatica van het Frans in Frankrijk uit: In linguam gallicam Isagôge (1531).34

Typerend voor deze renaissance-grammatica is het beroep van de auteur ervan, Jacques Dubois alias Sylvius: natuurkundige.35

De aanpak van de stof via de vergelijking met het Latijn zet een traditie voort van de eerder genoemde vreemde-talengrammatica's, maar tevens van de etymologische werken der humanisten.

In 1550 verschijnt dan met Louis Meigrets Tretté de la grammere françoeze de eerste Frans(talig)e grammatica van het Frans. Zijn gerichtheid op usus maakt het voor Meigret noodzakelijk zich waar mogelijk los te maken van het Latijnse model. Meigret benadert het begrip competence als hij uitgaat van de taal die moedertaalsprekers die hun taal goed beheersen, gebruiken. Eenzelfde houding valt waar te nemen in de eveneens in 1550 verschenen

vreemde-talengrammatica Gallicae linguae institutio van Jean Pillot. Het werk was bedoeld voor de Duitsers, maar het werd overal in Frankrijk gebruikt, praktisch en op usus gericht als het was.36

In de tijd van de opbouw van de traditie van de moedertaalgrammatica, met namen als Robert en Henri Estienne, en Ramus, verschijnen tweetalige woordenboeken in een humanistische voortzetting van de aloude woordenlijsttraditie. Ook in de vorm van aandacht voor de etymologie bleef de vergelijking met andere talen, het Latijn voorop, zichtbaar, vooral in verdedigende en puristische zin.37

Het is hoe dan ook een belangwekkende zaak dat vreemde-talengrammatica's of -leerboekjes in die mate een begin hebben gemaakt met de ordening van het Frans.

De Lage Landen

Omdat het nu niet de bedoeling is hier nog eens de ons inmiddels bekende feiten uit de beginperiode van de Nederlandstalige taalkundige traditie te herhalen, memoreer ik, korter dan de geschiedenis verdient, een paar voor de huidige invalshoek

onontbeerlijke feiten. Voor wat betreft de opkomst van het Nederlands in de wetenschap en de samenleving (zie Ruijsendaal 1991: 249vv) zijn de technische ontwikkelingen, de behoefte de encyclopedieën te verdietsen, de vakliteratuur in de volkstaal al evenzovele aanlopen tot een zwaardere rol voor de volkstaal op hoger niveau.

De Nederlandse taalkundegeschiedenis komt, na Joos Lambrechts spellingwerkje in dialoogvorm uit 1550, in 1568 op de kaart met de aanzet tot een grammatica en zelfs een geheel trivium van de hand van Johan Radermacher (1538-1617), maar woordenverzamelingen, gespreksboekjes en (vreemdetalen)grammatica's, alsmede vertalingen van bekende werken uit literatuur en wetenschap hebben al eerder een grote rol gespeeld in de opbouw van het Nederlands. Te denken valt aan

Latijns-Middelnederlandse vocabularii (zie Van Sterkenburg 1984), het beroemde 14de-eeuwse Livres des mestiers, de opkomst van Plantijn en de Nederlandse woordenboeken (Kiliaan) en hun bronnen (tyrocinia enz.), de Nederlandse glossen in Latijnse schoolgrammatica's als het Exercitium puerorum.38

In 1984 is het feit herdacht dat vierhonderd jaar daarvoor, in 1584, de eerste volledige Nederlandse grammatica, de Twe-spraack, verscheen (gevolgd door een dialectica en retorica). Dat is terecht, maar daarbij moet wel worden aangetekend dat het Nederlandse deel in de bekende meertalige grammatica's voor die tijd, Berlaimonts Vocabulare uit 1530-36 (en volgende jaren, bijvoorbeeld 1568), Peeter Heyns' Cort onderwys (fragmenten uit 1571, volledig werk uit 1605), Hyperphragmes

Coniugatien (1576) en andere werken een invloedrijke rol gespeeld hebben. Zij zijn

Duitsland

Een aantal factoren bij het ontstaan van volkstalige grammatica's in Duitsland springt in het oog. Veel eerder dan in andere West-Europese landen (al in de 13de eeuw) werd de volkstaal in Duitsland voor officiële stukken gebruikt. Deze praktijk was ontstaan in de kanselarijen, een soort griffies of ambtelijke centrale posten in de verschillende Duitse rijksdelen van het keizerlijk imperium. Deze ‘Amtsstil’ heeft een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van het Duits als eenheidstaal. Het belang van het feitelijke officiële gebruik van een taal is nauwelijks te

onderschatten. De Duitse dialecten verschilden onderling dusdanig, dat zich nog niet zo gemakkelijk een koinè kon ontwikkelen.

Naast het politieke verkeer kan het handelsverkeer als een van de belangrijkste factoren in de ontwikkeling van de Duitse schoolgrammatica gezien worden, alsmede de ontwikkeling van technische vakken. De schoolgrammatica die daartoe gebruikt werd, steeg niet uit boven het niveau van een abc-boekje, maar daarmee werd in feite een begin gemaakt met het in kaart brengen - volgens bestaande modellen en volgordes, beginnend met de orthografie - van het Duits. In handelskringen was er behoefte aan eenheid in spelling, aan formulae en stijlaanduidingen, voor Duitstaligen en anderstaligen. Aan de Italiaans-Duitse handelsbetrekkingen danken wij ook talrijke vroegtijdige taalboekjes.

Belangrijk voor de discussie op nationaal niveau en voor de aandacht van wetenschappelijke zijde voor de volkstaal is vervolgens de aandacht van de

humanisten voor het Duitse verleden geweest. Verschillende prikkels hebben daarin

een rol gespeeld, o.m. de rivaliteit, maar ook het contact met de Italianen, m.n. de rol daarin van Enea Silvio de Piccolomini.39

Voor de latere ontwikkelingen heeft de hervorming een doorslaggevende rol gespeeld. Door de vertaling van de bijbel kwam het Duits op het niveau van de heilige talen. Als geniaal filoloog en vertaler wist Luther bovendien dat werkelijk vertalen niet alleen met de Donaat in de hand kon, dat daarvoor het levende woord, de gesproken taal, kortom usus de leidraad moest zijn. Die houding stond ver af van de humanistische reproducerende houding. In deze fase van de Duitse ontwikkeling kan het werk van Valentin Ickelsamer worden geplaatst: zijn orthografie Die rechte weis

auffs kürtzist lesen zu lernen (1527) en zijn voortzetting daarvan in Eine Teütsche Grammatica (± 1534).

Pas in 1573 verschijnt een volledige grammatica van het Duits,40

Teutsch Grammatick oder Sprachkunst, van Laurentius Albertus. De grammatica was bedoeld voor

vreemdelingen en werd daarom in het Latijn geschreven. Uit 1574 stamt Albert Ölingers Underricht der Hoch Teutschen Spraach, net als de Teutsch Grammatick een typisch humanistische grammatica, zoals die ons bekend is van Melanchthon en anderen; ook deze grammatica is bedoeld voor

het vreemde-talenonderwijs en daarom in het Latijn gesteld. Ölingers gebruik van het Elzasser dialect maakte dat het werk minder verbreid raakte dan dat van

bijvoorbeeld Clajus. Met de Grammatica Germanicae linguae (1578) van Johannes Clajus komen wij bij de belangrijkste van de drie grammatica's die na een behoorlijke tussenpoos de start van Ickelsamer vervolgden. Ook Clajus bedient zich van het Latijn, omdat hij vindt dat kennis van het Duits ‘tam indigenis quam exteris nationibus utilis et necessaria’ is: opnieuw dus het Duits voor buitenlanders als belangrijke

reden om een grammatica te schrijven.41

Het model benadert dat van Melanchthon, en daarmee ook dat van zijn voorgangers. Door Clajus werd Luthers taal als standaardtaal genomen en die won daardoor nog aan gezag.

Engeland

Op praktisch niveau had Engeland al vanaf de dertiende eeuw een grammaticale traditie waar het ging om grammatica's van het Frans, naast orthografieen en vocabularia. De grens tussen orthografie en grammatica is soms moeilijk te trekken,

In document Voortgang. Jaargang 16 · dbnl (pagina 26-35)