• No results found

Servien arriveerde op 6 januari 1647 in Leiden en werd op 8 januari door twee afgevaardigden van de Staten-Generaal ingehaald in Den Haag. Zijn missie was, zoals verwacht, te laat om de ondertekening in Munster te voorkomen maar de Franse strijd was nog niet gestreden. Het getekende Munsterse document was immers maar een voorlopig akkoord en van een echt vredesverdrag was nog geen sprake. Bovendien was er een belangrijk onderwerp waarover op dat moment nog geen overeenstemming bestond, de geestelijke soevereiniteit in de Brabantse Meierijen, doorgeschoven naar de toekomst.165 Het doel van de missie van Servien was om de Spaans-Staatse toenadering zoveel mogelijk te doorkruisen. Enerzijds zette hij in op het terugdraaien van het resultaat in Munster en anderzijds op het beletten dat dit akkoord ooit omgezet zou worden in een separate vrede tussen de Republiek en Spanje. De officiële reactie van de Fransen was juist bagatelliserend: de ondertekening was een formaliteit die geheel paste in het kader van de onderhandelingen. Wel kon nuttig gebruik worden gemaakt van de moeilijke positie waarin het land kennelijk verkeerde, gezien de ‘veeleisende bondgenoten’. Het kwam er voor de Fransen op neer om zich verbaasd en gegriefd te tonen over de manier waarop zowel zijzelf als de Staten waren behandeld door de officiële Staatse

vertegenwoordigers. De grote schuldigen van het in Franse ogen Munsterse debacle waren dan ook Pauw en De Knuyt 166

De Spanjaarden werden in Den Haag vertegenwoordigd door Philippe Leroy. Deze diplomaat had een belangrijke rol gespeeld in de Spaans-Staatse toenadering. Zijn missie was de Republiek ertoe te bewegen het in Munster bereikte akkoord om te zetten in een definitief vredesverdrag. In dat verband probeerde hij aan te tonen hoe weinig de Republiek het Franse bondgenootschap nodig had en hij gebruikte daarvoor een voor een (voormalige) vijand opmerkelijk argument. Spanje had, in de ogen van Leroy, geen belang bij het opnieuw voeren van oorlog tegen de Republiek om de doodeenvoudige reden dat zij al die voorafgaande jaren daarbij ook geen baat had gehad. Daarnaast was de vloot van de Republiek zo sterk dat deze Spanje enorme schade zou kunnen berokkenen. Dit argument werd door de Staten dankbaar overgenomen voor gebruik tegenover de Fransen. Leroy had Frederik Hendrik voor zich weten te winnen. De prins zegde hem zijn medewerking toe in het streven naar vrede. Ook de Staten-Generaal, zij het na enig aarzelen, aanvaardde zijn uiteenzetting over de Franse

tegenwerking in het vredesproces. Ambassadeur Brun, voor de gelegenheid als tegenwicht

165 Manzano Baena, Conflicting Words, 175-176. 166 Poelhekke, De Vrede, 374-375; 389-390.

voor Servien van Munster via Brussel naar de Republiek gereisd, stuitte voor zijn audiëntie bij de Staten-Generaal op een vriendelijke weigering omdat Servien, dreigend bij Bruns komst te zullen vertrekken, niet nog een Spaansgezinde kwelgeest wenste te dulden. Brun zag nog wel kans om vanuit Deventer, op de weg terug naar Munster, zijn grieven ten aanzien van de Fransen schriftelijk te presenteren aan de Staten-Generaal.167

Onduidelijk is wat de Amsterdamse krantenlezer allemaal van bijvoorbeeld dit

getouwtrek in Den Haag heeft meegekregen. Dat komt in de eerste plaats doordat van het jaar 1647, om onduidelijke redenen, slechts veertien kranten bewaard zijn gebleven. In de tweede plaats noemden de berichten uit de wel bewaarde kranten lang niet altijd man en paard, zodat wat er speelde wellicht alleen voor de kritische en oplettende lezers kenbaar was.

De lange laatste loodjes

Dat met de ondertekening op 8 januari 1647 een belangrijke mijlpaal was bereikt in de onderhandelingen met de Spanjaarden, bleek niet alleen uit de reacties van de Fransen. De Staatse vertegenwoordigers hoefden even niet meer als partij te onderhandelen en hadden tijd over om te bemiddelen tussen de andere partijen in het Westfaalse vredesproces. De Courante van 19 januari meldde dat al een paar dagen na 8 januari vier van de Nederlandse

ambassadeurs afreisden naar Osnabrück ‘om als Mediatores inde saken van’t Rijck ende de Croon Sweden hun te laten gebruycken’.168

Dat overigens de Fransen niet van ophouden wisten met hun Haagse lobby, bleek uit een bericht uit Munster van 7 februari in de Middel- weeckse van 12 februari. Daarin stond dat de Franse ambassadeur in Den Haag aan de Staten- Generaal had verzocht om ‘een legher te velde te doen komen ofte minsten een Veldt tocht te doen.169 Gezien het Staats-Spaanse akkoord van nog geen maand eerder toonde dit voorstel hoezeer de Fransen erop gebrand waren, het vredesproces tussen Spanje en de Republiek te frustreren. Voor de lezer van deze krant zal dit bericht enerzijds opmerkelijk zijn geweest maar anderzijds hebben aangesloten bij dan wel bijgedragen aan de anti-Franse publieke opinie. Intussen, volgens een bericht uit dezelfde krant, verwachtte men in Brussel binnen enkele dagen de komst van de koerier uit Madrid ‘met de Agreatieh van onsen Koning, de ghenegenheyt tot den Vrede’. In tegenstelling tot de Fransen, hadden de Spanjaarden juist alle reden om de vaart erin te houden. In de Dinghs-daegsche van 12 februari stond een bericht uit

167 Poelhekke, De Vrede, 376-386.

168 Courante uyt Italien ende Duytslandt, &c, 19 januari 1647. 169

Munster waarin werd gemeld dat in Osnabrück een ‘groote aparentie tot Vreede’ bleef bestaan.170

In de Middel-weeckse van 19 februari 1647 stond opnieuw een bericht uit Brussel waaruit bleek dat in maart van dat jaar een wapenstilstand tussen de Spanjaarden en de Republiek zou kunnen worden gesloten. Daarna zou de publicatie van de vrede kunnen volgen, ‘dat Godt geve, alsoo men daer nae aen dese [Spaanse] zijde seer verlanght’.171

De snelheid van handelen en het vredesverlangen van de Spanjaarden was natuurlijk voor een belangrijk deel ingegeven door hun benarde positie ten opzichte van de Fransen. Vrede met de Republiek zou de Spanjaarden wat lucht geven. Het is overigens opmerkelijk dat de Middel-weeckse als enige krant regelmatig berichten uit de Spaanse Nederlanden plaatste. In de Dinghs-daegsche van dezelfde dag stond dat Servien nog immer in Den Haag was en ‘sijn Hoogheyt dagelijcks [verzocht], tot wat eynde sal den tijdt leeren’.172 Wat Servien in Den Haag deed werd in elk geval ingegeven door niets anders dan het Franse belang bij

voortzetting van de oorlog tegen Spanje en het torpederen van het vredesproces. Het ging hier waarschijnlijk ook om de ligue-garantie, waaraan Frankrijk de Republiek graag herinnerde en die betekende dat het sluiten van vrede buiten het bondgenootschap om, althans in de Franse visie, geen optie was. Met de beperkte uitleg die de Staten-Generaal aan de ligue had

gegeven, nam Servien geen genoegen. De discussie met Servien sleepte voort en hoewel hij steeds concessies deed, hapten de Staten-Generaal niet toe. Servien deed bij de Staten nogmaals een poging om de heren over te halen om, met de zomer voor de deur, een

campagne te starten. Bij herhaling hadden de Staten al laten weten dat zij er niet over dachten om mee te vechten. Kort daarna, op 14 maart, overleed Frederik Hendrik en volgde zijn veel meer Fransgezinde zoon Willem II hem op. Willem zou zich echter al snel vergalopperen aan het op Frans verzoek zenden van troepen naar Zeeuws-Vlaanderen; de Staten van Holland floten hem - en dus ook de troepen - eenvoudig terug.173

De eerstvolgende bewaarde krant is de Courante van 6 april 1647, ongeveer anderhalve maand later. De krant bevatte geen Spaans-Nederlandse of Frans-Nederlandse

ontwikkelingen. In Munster waren de ‘Catholijcke ende Protesteerende’ nog druk doende met de gravamina en de Fransen speelden daarbij een bemiddelende rol.174 De volgende twee kranten zijn van 4 juni, weer twee maanden later. Beide kranten meldden geen Spaans-

170

Ordinaris Dinghs-daegsche Courante, 12 februari 1647.

171 Ordinarise Middel-weeckse Courante, 19 februari 1647. 172 Ordinaris Dinghs-daegsche Courante, 19 februari 1647. 173 Poelhekke, De Vrede, 400-408.

174

Nederlands nieuws. In de Middel-weeckse stond een bericht uit Munster van 28 mei waaruit bleek dat Peñaranda aldaar was aangekomen om de onderhandelingen met Frankrijk voort te zetten.175 In de Dinghs-daegsche van 4 juni stond dat de toekomstige stadhouder Willem II, hij moest nog worden beëdigd, in de Overijsselse steden ‘seer triumphantelijck ontfanghen ende verwillekomt [was]’. Broersz. was een maand eerder overleden en op 5 mei begraven. Zijn weduwe had de krant voortgezet en het nummer van 4 juni is het oudst bewaarde onder haar verantwoordelijkheid.176 Wat betreft de bewaarde kranten moet nu een stap van bijna vier maanden worden gemaakt. De Courante van 28 september 1647 meldde veel Duits oorlogsnieuws. Over de Spaans-Nederlandse verhouding was niets opgenomen. Wel werd in de onderhandelingen ‘tusschen de Cronen ende de saken van ’t Rijck yverigh gebesoigneert’. De Middel-weeckse van 5 november, weer ruim een maand later, had over het vredesproces helemaal niets te melden.177 De Dinghs-daegsche van 12 november had een bericht uit Munster van 8 november waaruit bleek dat er wederom goede hoop op een algemene vrede was. Wat betreft Frankrijk, Spanje en Nederland werd niet getwijfeld en zelfs in het geval van de Zweden was er hoop.178

De weinige kranten die bewaard zijn gebleven geven niet de indruk dat er veel gebeurde om de vrede tussen Spanje en de Republiek te bestendigen. Wel was de Spaanse koninklijke goedkeuring van het akkoord dat was getekend op 8 januari 1647, de hiervoor genoemde ‘Agreatieh’, inmiddels in Munster aangekomen en door Pauw naar Den Haag doorgestuurd. Duidelijk was ook dat de Frans-Staatse relatie in een zekere crisis was beland: Pauw werd voor zijn rol bij het akkoord van 8 januari, en mogelijk ook voor het doorsturen van de ratificatie, door de Fransen ‘gestraft’ met een uitsluiting bij de bemiddeling tussen Frankrijk en Spanje. De bemiddeling kwam tijdelijk weer in pauselijke en Venetiaanse handen omdat op dat moment geen andere Nederlandse ambassadeurs in Munster aanwezig waren. Pauw vertrok daarop op 12 april van Munster naar Den Haag. Kennelijk gebeurde er ook in de Spaans-Staatse onderhandelingen in die periode niets. In Den Haag was Servien nog steeds doende om de Staten over te halen om een nieuwe ligue-garantie af te sluiten. Bij elk nieuw voorstel deed hij wat meer water bij de wijn maar het baatte allemaal niet. Een voorstel van eind mei werd door de Staten-Generaal op 4 juli in behandeling genomen. De heren deden een tegenvoorstel en stelden daarbij tevens dat dit een eindbod was omdat Frankrijk het

vredesproces nu genoeg had ‘gedilayeert ende […] getergiverseert’. Servien slikte en blies op

175 Ordinarise Middel-weeckse Courante, 4 juni 1647. 176 Ordinaris Dinghs-daegsche Courante, 4 juni 1647. 177 Ordinarise Middel-weeckse Courante, 5 november 1647. 178

30 juli de aftocht uit Den Haag. Ook de Staatse ambassadeurs die allemaal in Den Haag of elders in de Republiek waren, maakten zich klaar voor vertrek en verschenen, op een enkeling na, op 1 september weer in Munster.179

In Munster moest met de Spanjaarden eigenlijk nog maar een belangrijk punt worden besproken: de geestelijke soevereiniteit in de Brabantse Meierijen. Dit onderwerp lag bij beide partijen op religieuze en principiële gronden nog steeds erg gevoelig. Met name de standvastige houding van de Staten van Zeeland, die de in de Republiek breed gedragen weerzin tegen meer vrijheid voor katholieken verwoordden, dwong de Spanjaarden uiteindelijk, zij het pas in december, om toe te geven.180 Helaas is hierover in de weinige kranten die bewaard zijn gebleven, niets terug te vinden. Inmiddels was ook de Staatse bemiddeling tussen Spanje en Frankrijk weer opgepakt.181 De Courante van 16 november meldde in twee berichten uit Munster van 8 en 12 november dat ‘insonderheydt tusschen Spangien ende Vranckrijck […] yverigh [werd] ghebesoigneert’. De mediateurs werkten tot laat in de avond. Het stond ‘in alsulcke goede termints tussen beyde de Cronen, datter niet getwijffelt [werd] of den lieven Vrede sal volgen’.182

In de Dinghs-daegsche van 19

november stond een bericht uit Munster waarin te lezen viel dat de Staatse ambassadeurs op 14 november uit Den Haag - daar waren zij kennelijk weer - zouden vertrekken naar Munster. Zij zouden dan alle ‘Satisfactien’ voor Spanje meenemen. Het bericht besloot: ‘met

Vranckrijck staet het in goeden doen’.183

Dezelfde krant van een week later meldde dat alle provincies akkoord waren met de vrede. De ambassadeurs waren inmiddels uit Den Haag vertrokken om vrede te gaan sluiten in Munster.184 Pauw en De Knuyt hadden in oktober en november vanuit Munster een reis naar Den Haag ondernomen voor nader overleg en vooral instructie inzake de geestelijke soevereiniteit. Het was de laatste reis voor het sluiten van de vrede.185

Terug in Munster verraste De Knuyt vriend en vijand met een groots opgezette poging om de onderhandelingen tussen Frankrijk en Spanje vlot te trekken. De Knuyts plan kwam er in het kort op neer dat Franse inschikkelijkheid beloond zou kunnen worden met het

voorkomen van een afzonderlijk Spaans-Staatse vredesverdrag. Hij zou in dat geval

voldoende collega-ambassadeurs kunnen meekrijgen om een afzonderlijk verdrag onmogelijk

179 Poelhekke, De Vrede, 423-428; 452-458. 180 Manzano Baena, Conflicting Words, 230-233. 181

Poelhekke, De Vrede, 459.

182 Courante uyt Italien ende Duytslandt, &c, 16 november 1647. 183 Ordinaris Dinghs-daegsche Courante, 19 november 1647. 184 Ordinaris Dinghs-daegsche Courante, 26 november 1647. 185

te maken. De geschillen tussen de beide landen waren herleid tot zes punten waarvan er vijf betrekkelijk snel zouden kunnen worden opgelost. Alleen de kwestie van de Spaanse

bescherming van de hertog van Lotharingen in samenhang met de Franse steun aan de koning van Portugal, lag moeilijk. De Franse ambassadeurs, inclusief Servien, adviseerden Parijs op 30 december 1647 om het voorstel van De Knuyt te accepteren. Servien bleek echter een dubbele agenda te hebben want hij adviseerde informeel precies het omgekeerde. Mazarin accepteerde het voorstel van De Knuyt op 17 januari 1648 maar met zoveel beperkingen en voorwaarden dat nauwelijks van acceptatie kon worden gesproken. Nog vóór Mazarins antwoord Munster bereikte, had Peñaranda zijn eigen voorwaarden voor de acceptatie

gegeven. Dit was een tactische fout want nu waren het opeens de Spanjaarden die de weg naar de vrede hinderden.186 Het vredesproces liep hierdoor alleen maar meer vertraging op.

De Middel-weeckse van 7 januari 1648 meldde uit Munster dat er sprake was van een ‘generale ruptuyre’. De scheuring had in elk geval betrekking op de Frans-Spaanse

verhouding. In de krant werd gerefereerd aan de kwesties Lotharingen en Portugal. Uit een eerder bericht uit Napels in dezelfde krant bleek dat de Spaanse heersers ook daar problemen hadden met een opstand die door Frankrijk werd gesteund.187 Onder druk van deze problemen stelden de Spanjaarden de Staatse ambassadeurs in Munster een ultimatum voor de

ondertekening.188 In dezelfde krant stond ook een bericht uit Den Haag waaruit bleek dat de Franse ambassadeur op 4 januari bij de Staten Generaal audiëntie had gehad. De krant verwachtte snel te vernemen wat het verzoek van de ambassadeur inhield. In de Dings- daegsche van dezelfde dag stond een bericht uit Munster dat de Franse ambassadeurs

dagelijks ‘veel visijten’ bij de Nederlandse ambassadeurs aflegden; alles bleef ‘seer secreet’. Ook in deze krant stond het bericht van de audiëntie in Den Haag maar ook hier: ‘tot wat eynde weetmen niet’.189

Poelhekke stelt dat het in die dagen in Den Haag niet ongebruikelijk was dat de Franse ambassadeur, wanneer de Staten-Generaal over de vrede hadden gesproken, kort daarop een memorandum indiende waarin de zaken anders werden voorgesteld.190 In de Middel-weeckse van 14 januari stond dat de onderhandelingen in Munster tussen Spanje en de Republiek nu klaar waren en dat daaraan niets schortte ‘als het sluyten ende teeckenen’. Wat betreft Frankrijk en Spanje was nog sprake van ‘slechte apparentie’.191

Wat deze krant betreft

186 Poelhekke, De Vrede, 477-490. 187

Ordinarise Middel-weeckse Courante, 7 januari 1648.

188 Poelhekke, De Vrede, 491.

189 Ordinaris Dinghs-daegsche Courante, 7 januari 1648. 190 Poelhekke, De Vrede, 469-470.

hoefde kennelijk niet langer op de Fransen te worden gewacht en kon de vrede tussen Spanje en de Republiek worden getekend.

In een bericht uit Munster in de Dinghs-daegsche van 14 januari 1648 stond dat Longueville op 5 januari een groot banket had georganiseerd met een blijspel toe. In de opsomming van de aanwezige hoogwaardigheidsbekleders kwamen de Staatse ambassadeurs niet voor. Er stond expliciet in het stuk vermeld dat zij op een volgend banket, een week later op 13 januari, wel acte de présence zouden geven.192 Het is gissen naar de reden van de Staatse afwezigheid op 5 januari maar het lijkt erop dat de Fransen hiermee hun ongenoegen toonden over de aparte vrede tussen Spanje en de Republiek. Van de navolgende drie weken zijn geen kranten bewaard gebleven. Precies in die periode was sprake van een kantelpunt wat betreft het geduld dat kon worden opgebracht met de Fransen. Met het verdrag inmiddels gereed hadden de Spanjaarden aangedrongen - het eerdergenoemde ultimatum - op

ondertekening op 12 januari. De Fransen hadden de Staatse ambassadeurs ook in deze fase nog verzocht om niet te tekenen zolang Spanje zich niet aan de Franse eisen aanpaste. Vervolgens vroegen zij om 14 dagen uitstel om een koerier op en neer naar Parijs te kunnen sturen. De Nederlanders gingen hiermee akkoord onder de voorwaarde dat het verdrag ongewijzigd zou blijven en in elk geval op 30 januari zou worden ondertekend. Na verloop van die twee weken bleek dat er in de positie van de Fransen eigenlijk niets was veranderd. Inmiddels was er ook een verplichting met de Spanjaarden tot ondertekenen aangegaan en zo zou geschieden, zonder Frans ‘contentement’.193

En nog wisten de Fransen de ondertekening een beetje meer te vertragen. Op de ochtend van 30 januari 1648 had Peñaranda bij het Staatse logement laten informeren, hoe laat men de ceremonie wilde laten aanvangen. Vlak voor het afgesproken tijdstip van vier uur kwam de Nederlandse secretaris Van der Burgh bij hem langs met de mededeling dat de Staatse

ambassadeurs bij Longueville waren ontboden. Wat daar besproken is, bleef onduidelijk maar gezien de preek over reputatieschade als gevolg van niet-nakoming van afspraken met

bondgenoten, die Peñaranda daarna van de Nederlanders kreeg, zou dat best wel eens het thema van het gesprek met Longueville kunnen zijn geweest. De gebeurtenissen daarna werden in de Dinghs-daegsche van 4 februari keurig verwoord in een kort berichtje onder de streep:

192 Ordinaris Dinghs-daegsche Courante, 14 januari 1648. 193

‘Gisteren den 31 deser (zijnde Donderdagh) namiddag quamen de Ambassadeurs van den Koningh van Spangien ende hare Hoog Mogende by een ende wierde eyndelijcken dien selven Nacht ten 11 uyren de Vrede (in de name Godes) geslooten ende van weder-zijden ondertekent’.194

De genoemde datum in het bericht was overigens niet juist; de vrede werd weliswaar op een donderdagavond laat getekend, echter niet op 31 maar op 30 januari 1648.195

Met de ondertekening door de ambassadeurs was er nog geen vrede gesloten. De getekende verdragen moesten nu in Den Haag respectievelijk Madrid worden geratificeerd. Ambassadeurs namen naar beide steden zowel een Nederlands- als een Franstalig getekend exemplaar mee. Met de aktes van ratificatie zouden de ambassadeurs dan weer terugkomen in Munster voor de beëdiging.196 Dat het werk in Munster daardoor in de tussentijd stilviel,