• No results found

Fragment uit het inventarisonderzoek

Volume I,5 – 1642-1649

DV Doodverf

MP Modellen / patronen

O Onvolmaakt

SCH Schetsen

SGP Schilderen / geschilderd + papier / perkament

SPC Schilderij + papiere cunste

SR Schilderij + restcategorie

SZW Schilderij + zwart-wit

TE Tekeningen

DV: Doodverf:

Inv. nr. 1383, 17 November 1645, T GUYOT: “20. Den vierentwintichsten juny anno 1641 ontfangen van Sieur Philips le Roy … over vier stucken schilderye, te wetene: den Peys van de Sabinen, een stuck van Andromeda, eenen Hercules ende een ander stuck gedootverft voor den Coninck van Spaigniën vercocht co mt gl. 4200-00.” (p. 268) “33. Van eenen

gedootverfden doeck van Onse-Lieve-Vrouwe ontfangen gl. 12-00.” (p. 269)

- Vijf jaar na het overlijden van Rubens zien we dit uittreksel uit de staat van goederen van zijn sterfhuis opduiken. Het is interessant om te zien dat een werk dat niet af is toch blijkbaar goed bevonden wordt voor de verkoop, door of aan de Spaanse koning.

MP: Modellen / patronen:

Inv. nr. 1255, 23 Juli 1643, T GUYOT : “De geschilderde patroonen van een caemer tapitserijen oft Historie van Diana, Acteon ende Callisto van twelff stucken.” “De geschilderde patroonen wesende acht stucken van de Historie van Terquinus Superbus.”

“Achtenvyftich rollen van geschilderde patroonen van een Jachte van beesten.” (p. 102) - Inventaris van de vader van Helena Fourment, weduwe van Rubens. Hij was

tapissier/zijdekoopman. Deze “patroonen” zullen ongetwijfeld kartons zijn die bedoeld waren voor het vervaardigen van een tapijt.

Inv. nr. 1372, 6 September 1645, WEESKAMER: “… allen de coopmanschappe van tapitserye, cameren patroonen met syn boorden, getouwen, gaeren soo coleur als wit als cnoopssyde ten desen sterffhuyse bevonden die oock in ’t geheel geschat syn … de somme van Fl 21.920-09.” (p. 251)

Inv. nr. 1473, 16 Juli 1647, H FIGHÉ : “Een schyfftaeffel met patroonen van tapitseryen, een cleyn weeck schrappraeyken daerinne bevonden met partye boorden van patroonen.” (p. 391)

O: Onvolmaakt:

Inv. nr. 1212, 15-22 Oktober 1642, H VAN CANTELBECK: “Een groote Verryssenisse van Rubbens onvolmaect op doeck, niet geteekent wesende.” (p. 31)

xxi

Inv. nr. 1383, 17 November 1645, T GUYOT: “78. Een Susanna onvolmaect op doeck gl. 40-00.” (p. 272)

Inv. nr. 1442, 23-25 Oktober 1646, D GUYOT: “Een Battaille van Ruebens nijet volmaect.”

(p. 361)

- Koopmansinventaris waarin ook andere werken van Rubens in worden genoemd. SCH: Schetsen:

Inv. nr. 1212, 15-22 Oktober 1642, H VAN CANTELBECK: “Een schets van Rubbens daer Adam ende Eva ut’et Paradys worden gejaecht N°741.” “Een schets als van boven wesende d’Offerande van Abraham ende Ysaack, genombreert N° 749.” “Een schets oick van Rubens van Sint-Cecilia gedootverft, geteekent N° 744.” (p. 10) “Een schets van Schut Sint-Marten met binnenlyst, geteekent N° 686.” (p. 14) “Een schets van Sint-Catlyn die onthalst wort naer Rubbens, geteekent N° 746.” “Een schets van Onse-Lieve-Vrouwen Hemelvaert naer

Rubbens, geteekent N° 743.” “Een schets van Sint-Clara in den geest naer Rubbens ende Van Dyck, genombreert N° 742.” “Een schets van den Propheet Elias opgevoert van Rubbens N° 747.” (p. 16) “Een schets Italiaens van Midas op doeck, geteekent N° 697.” (p. 19) “Een schets van den Afflivigen daer die geestelyckheyt in furie zyn, geteekent N° 403.” (p. 22)

“Een schets van Abrahams Offerande sonder lyste N°225.” (p. 26)

- Deze omvangrijke koopmansinventaris toont een aantal interessante entries. Niet alleen zien we diverse werken “nae(r) Rubbens” gemaakt, ook komt er werk van Rubens zelf voor. De meest interessante entry is wellicht de “schets gedootverft”. Er is helaas geen informatie over de drager. Doodverven is het eerste maal aanbrengen van de compositie in doffe, matte kleuren (De Pauw-De Veen 1969, p. 251). Hebben we hier dan te maken met een olieverfschets dan wel een schilderij in beginnend stadium van voltooiing? We lezen ook dat “den Afflivigen” zelf een schets heeft gemaakt. Koopman-kunstenaar?

Inv. nr. 1225, 1643-1644, KON BIB BRUSSEL : “N° 107. Un dito de Sieur Lunden esquisse Fl. 100-00.” “N°108. Un dito de l’Infante esquisse Fl. 40-00.” “N° 113. Une Assomption par Rubens esquisse pour un Autel Fl. 72-00.” (p. 60) “N° 134. Deux esquisses: l’une le Duc de Bucquingam. C’est peut être l’Apothéose du Roi Jacques premier qui est souvent pris pour le Duc de Buckingham Fl. 50-00.” “N° 135. L’autre. Le portrait de la Duchesse de Ferrare par le même. Esquisse Fl. 40-00.” (p. 61) “N° 171. Un Portement de Croix par le même. Esquisse.”

“N° 172. Deux Bustes de vieillards esquisse par le même sur bois.” “N° 173. Deux autres esquisses sur bois.” (p. 62)

- Een achttiende-eeuwse, handgeschreven kopie van de inventaris van Arnold Lunden (overleden in 1656), directeur van de Munt te Antwerpen. De inventaris is redelijk omvangrijk en bevat o.a. werken van of naar grote meesters (al dan niet kopieën). De “même” bij 171 en 172 is Rubens, daar in nummer 170 zijn naam wordt genoemd. De “esquisses” van Rubens, met name een schets voor een altaarstuk, vormen qua

taalgebruik goed vergelijkingsmateriaal met de weinige Franse brieven van zijn hand waarin zulk werkproces wordt beschreven.

Inv. nr. 1255, 23 Juli 1643, T GUYOT : “Vierthien schetsen van schilderyen op panneel geschildert.” (p. 102) “Vyffentdertich soo schilderyen als schetsen soo groote als cleyne nae wylen heer Ruebens van copyen geschildert ende sommige schetsen van syn eygen hant.” (p. 105) “Acht schetsen op panneel geschildert d’Historie van Achilles.” (p. 107)

xxii - Daniël Fourment. Als schoonvader van Rubens ka n het niet anders of je krijgt wat van

zijn werken in bezit. Met name de schetsen betreffende Achilles zijn interessant, al is er nog onduidelijkheid over of dit de beginnende schetsen zijn of de meer uitgewerkte versies (verschil bozzetto-modello).

Inv. nr. 1317, 10 November 1644, WEESKAMER: “Item van den neghensten september in den jare sesthienhondert ende eenenveertich totten thiende meert in den jare sesthienhondert ende tweenveertich ghelevert aen den voorschreven Christiaen diversche pinceelen ende borstels als van syn haer te scheiren ende van een schets te coopen om naer te schilderen tsamen de somme van Fl. 3-09¼.” (p. 179-180)

Inv. nr. 1512, 13 Mei 1648, D KETGEN: “Eene schetse daer Roomen Triompheert.” “Dry cleyn schetskens.” “Noch twee schetskens.” “Een schetsken van de Vier Doctoren op een doecxken.” (p. 440)

- Deze inventaris behoort toe aan een “jonkman”, maar aangezien hij ook een “vryffsteen met malet” en een schildersezel in de inventaris heeft zitten, mogen we wel aannemen dat we met een kunstenaar van doen hebben.

Inv. nr. 1520, 18 Juli 1648, B VAN DEN BERGHE : “Jan Baptista, den sone deser testateuren, naer hender beyder afflivicheyt desireerde ende begeerde aen te nemen ende themwaerts t’aenveerden allen de schetsen op panneel ende doeck ende caerte bladeren gemaeckt oick troniën die naer het leven geschildert zyn, midtsgaders de teeckeninghen op pampier …” (p. 447)

SGP: Schilderij / geschilderd + papier/perkament:

Inv. nr. 1302, 30 Juni 1644, H FIGHÉ : “… twee silderykens [sic] van pampier in lyste …” (p. 163)

- Het is opvallend te noemen dat in de periode gedekt door Volume 5 er zo weinig

sprake is van “pampieren schildery” in tegenstelling tot de jaren ervoor. Dit zelfde geldt ook voor “pampiere conste” (zie p. 35).

Inv. nr. 1417, 6 Juni 1646, G LE ROUSSEAU: “Een schilderye van papier gesneden op doeck geplackt.” (p. 323)

Inv. nr. 1418, 8 en 19 Juni 1646, WEESKAMER: “Dryentwintich figuren van Bloemen op papier geschildert.” (p. 326)

Inv. nr. 1462, 25 Februari 1647, B VAN DEN BERGHE: “Een pampieren schilderije wesende een Cruijcefix.” (p. 382)

Inv. nr. 1498, 10-11 en 14 Maart 1648, G LE ROUSSEAU: “Twee papiere schilderyekens.”

(p. 418)

SPC: Schilderij + papiere cunste:

Inv. nr. 1405, 16 Maart 1646, H VAN CANTELBECK: “De Hertoginne Isabella Clara pampiere conste in lyste.” (p. 310)

xxiii SR: Schilderij + restcategorie:

Inv. nr. 1206, 21 en 26 Augustus 1642, J LE ROUSSEAU: “Item een cleijn schilderyeken van Onse-Lieve-Vrouwe van gedreven silver.” (p. 3)

- Zie ook p. 140 (nr. 1282), p. 164 (nr. 1304), p. 362 (nr. 1442), p. 487 (nr. 1564) voor meer “silveren schilderijkens.”

Inv. nr. 1209, 16 September 1642, H FIGHÉ: “Twee cleyn schilderykens van tapyt wesende Ons-Lieven-Heer ende Onse-Lieve-Vrouwe met lyst.” (p. 6)

Inv. nr. 1212, 15-22 Oktober 1642, H VAN CANTELBECK: “Vierentwintig witte schilderykens van plaester.” (p. 34)

Inv. nr. 1228, 22 Januari 1643, GENEALOGISCH FONDS : “Een abaste schilderijken Fl. 0-12 / Fl. 0-0-12.”

- Zie ook p. 183, 191, 200, 205, 254, 382, 383, 400, 421, 434, 462.

Inv. nr. 1235, 26 Februari 1643, S ENGELBERTS : “Een cladschilderye wesende een Keuckene.” (p. 80)

- Er wordt bij schilders van naam niet voor niets “constschilder” (oid) genoemd als ze in een vermelding voorkomen. Verschil in kwaliteit / uitvoering.

- Zie ook Volume I,6 p. 218.

Inv. nr. 1255, 23 Juli 1643, T GUYOT : “Een schilderyeken van ingeleegde jaspis van diversche couleuren in een swerte ebbenlyste.” (p. 106)

Inv. nr. 1295, 13-14 April 1644, J LE ROUSSEAU: “Een schilderijeken op glas geschildert.”

(p. 155)

Inv. nr. 1399, 16 Februari e.v., L VAN DEN BERGHE : “Een gesteken syden schilderyken met ebben lijste.” (p. 304)

Inv. nr. 1473, 16 Juli 1647, H FIGHÉ : “Ses schilderykens van steen.” (p. 393)

Inv. nr. 1498, 10-11 en 14 Maart 1648, G LE ROUSSEAU: “Een schilderye geborduert.” (p. 418)

Inv. nr. 1505, 15 April 1648, J B COLIJNS : “Een gesneden schilderye wt houdt.” (p. 429) SZW: Schilderij + zwart-wit:

Inv. nr. 1212, 15-22 Oktober 1642, H VAN CANTELBECK: “Een wit ende swert stuck van meester Peeter van Aelst daer Abraham wechtrect, geteekent N°106.” (p. 10)

- In dezelfde inventaris komen nog meer vermeldingen voor van stukken in “wit ende swert”, zie pagina’s 11, 12, 14, 17, 27, 34 en 35.

- Voorbeelden zijn o.a.: “Eenen Kersnacht van Ambrosius Franck wit ende swert, oick nyet geteekent.” (p. 11), “Een Bruyloft van Cana Galilea, wit ende swert N °695.” (p. 14), “Een stucxken daer Herodes eet, wit ende zwert, geteekent N°701.” (p. 17), “Onse-Lieve-Vrouwe met haer Kindeken ende Sint-Jan, wit ende zwert, op paneel in lyste, nyet geteekent zynde.” (p. 35)

xxiv

Inv. nr. 1396, 1 Februari 1646, J VAN DER HERSTRATEN: “Het Vonnis van Paris wit ende swert geschildert.” (p. 298)

TE: Tekeningen:

Inv. nr. 1212, 15-22 Oktober 1642, H VAN CANTELBECK: “Een Oude Vrouwe met een keersse in de hant, wit ende swert, wesende een teeckeninge, genombreert N°755.” (p. 12) “Een Christustronie in een ebbenhoute lystken, geteekent met cryt N°24.” “Een geteeckende Tronie van Floris, geteekent N°434.” (p. 16) “Een teeckeninge Tronie out, geteekent N°620.” (p. 20) “Een teeckeninge zynde een Boitschap van Tintelet, geteekent N°482.” “Twee

Lievevrouwen teeckeningen met Muscovis gelas respective daervoor, nyet geteekent zynde.”

“Een teeckeninghe van een Manstronie met Muscovis gelas met binnenlyst van Gal gedaen, geteekent N°726.” “Een tronie geteekent van Blocklant, geteekent N°441.” (p. 22)

- “Geteekent met cryt” hoeft niet per se te betekenen dat dit het materiaal is waarmee de tekening vervaardigd is. Bij heel veel entries staat “geteekent” gevolgd door een nummer. Apart is wel dat slechts één “tekening-entry” met wit ende swert wordt genoemd.

- Deze inventaris toont ook koperplaten, prenten en dergelijke. Op pagina 14 lezen we nog: “Een Boitschap geschildert op prent, geteekent N°682.”, iets dat op pagina 17 nogmaals voorkomt: “Een Hercules op print geschildert, geteekent N°683.”

Inv. nr. 1234, 22 Februari 1643, A VAN DER DONCK: “… maer dat hij egeen gelt en hadde gecregen van sijnen vaeder Daniël Christiaenssens, maer dat denselven synen vaeder hen in plaetse van gelde hadden gegeven ettelycke printen, teeckeningen ende een schilderye wesende het Contrefeytsel van sijn Moeder allen dwelck hij seijde ontfangen te hebben in betaelinge van sijne moederlycke goederen.” (p. 79)

Inv. nr. 1249, 13 Mei 1643, J B COLIJNS : “…de somme van de somme van [sic.] eenhondert carolus guldens eens ende dat in teeckeninge, schilderije oft eenige andere const die den voors. testateur sal comen achter te laeten ende dat ten prijse ende ter estimatie van lieden hen des verstaende.” (p. 96)

Inv. nr. 1287, 4 Maart 1644, WEESKAMER: “Item heeft den rendant ontfangen van Sieur Galle over differente teeckeningen Fl. 96-00.” (p. 145)

Inv. nr. 1346, 25 April 1645, D KETGEN: “Sesse teekeningen waeroppe men geschreven vonde dese akodemannekens zyn aen Sieur Jacques Jordaens mynen meester.” “Vyff teekeningeskens.” (p. 212)

- Klein schildersinventarisje waar ook vele prenten in genoemd worden.

Inv. nr. 1381, 3 November 1645, A SEBILLE: “Een teeckening op pampier Fl. 15-00.” (p. 261) “Item seven boecken van wit pampier dienende omme daerinne te teeckenen met eenige teeckeningen daerinne geëstimeert op Fl. 400-00.” (p. 262)

Inv. nr. 1383, 17 November 1645, T GUYOT: “Een desseing van wit ende swert van denselven Paulo Verone, n° 25, voor gl. 80-00.” (p. 270)

- De keren dat Rubens zelf schreef over zijn tekeningen, schetsen of ontwerpe n

gebruikte hij of dissegno colorito (wat wordt vertaald als olieverfschets) of simpelweg

dissegni / dessein. Hier is dat Franse woord blijkbaar nagenoeg letterlijk

xxv

Inv. nr. 1383, 17 November 1645, T GUYOT: “116. Aen het lossen van sekere teeckeninge van Sint-Andries mette plaete daeraff, die den heer afflyvigen gegeven hadde in handen van eenen plaetsnyder Van der Does genoemt, die deselve verseth hadde, betaelt gl. 23-00.” (p. 279)

Inv. nr. 1477, 1 Augustus 1647, P DE BREUSEGHEM: “Een geteeckende Tronie van Quinten Massijs.” (p. 398)

Inv. nr. 1485, 16 November 1647, J VAN DER DONCK : “Een Silveren Agnus Dei, een deel teeckeningen by den afflijvigen gegeven, wat soo Latijnsche als Duijtsche boecken, eenen brevier.” (p. 407)

Inv. nr. 1491, 18 December 1647, L VAN HAM: “Des is den vuijttersten wille ende begeerte van den iersten afflijvighen van hun testateuren, dat den lancxtlevenden ingevalle het hem belieft, sal volstaen midts de conste van schilderyen, pla ten, teeckeninghen ende alles wat de conste van schilderen is raeckende latende schatten ende estimeren …” (p. 412)

Inv. nr. 1507, 20 en 28 April 1648, WEESKAMER: “Item compt hier noch voor’t schryven van twee brieven naer Parijs: aen den Cardinal Mazarini ende eenen anderen tot vercoopinge van sekere Romsche Keijsershooffden met de teeckeninge daervan te seynden naer ditto Parys.” (p. 430)

Inv. nr. 1517, 28 Juni 1648, A SEBILLE : “… dat alle sijne naer te laetene const staende op pampier als teeckeningen ende beldekens sal bewaert worden voor sijnen soon oft sonen die hen tot de const souden moghen commen te appliceren hetsij tot het beeltsnijden, schilder, plaetsnyden oft silverdrijven.” (p. 444)

Inv. nr. 1555, 1 Mei 1649, G LE ROUSSEAU: “Item verclaert hy codicillateur synen vuyttersten wille te wesen dat alle ende yegelycke de platen, tsy gesneden oft geëtste, mitsgaders alsulcke teeckeningen, schetsen ende diergelycke dingen die de conste van het schilderen souden mogen raken …” (p. 480)

- Net als in het testament van Rubens wordt ook hier gesteld dat deze werken “niet en sullen worden vercocht” maar enkel “worden geschat ende op prys gesteld”.

xxvi

BIJLAGE C2