• No results found

4. Amsterdams cultuurbeleid

4.4 Formele invloed op beleid

Bij formele invloed betreft het de juridische kaders waarmee de beleidsvrijheid van de stadsdelen wordt bepaald. Deze worden door de centrale stad Amsterdam opgesteld en ook door de stadsdelen zelf. De stadsdelen bewegen zich binnen deze centrale richtlijnen die zeer algemeen worden

opgesteld en binnen hun zelf geschreven beleidsnota’s, die zijn gecontroleerd en vastgesteld door de stadsdeelraden. De stadsdelen mochten hierin beleid opstellen en hierin ook zelf richtlijnen

opstellen. In het huidige beleid bewegen de stadsdelen zich nog binnen de doelstellingen die in deze nota’s zijn opgesteld in de uitvoering van het beleid.

“[..] Deze trends zijn er, deze toekomstverwachting hebben wij en daarom wordt dit het beleid met hoofdletter B. Dat heb je dan opgeschreven dat is dan een document wat meestal iets van een geldigheid van een jaar of vier heeft. Dat stuk laat je dan vaststellen door je deelraad of gemeenteraad daar ga je dan mee werken. en vooral op basis daarvan ga je dan ook kijken hoe je je geld gaat uitgeven. En dan heb je dat redelijk vast voor vier jaar”.

Martijn de Graaf, Stadsdeel Nieuw-West

De nota’s worden vaak in samenspraak met mensen en culturele instellingen in de stadsdelen, en ook in mindere mate door te kijken naar het centrale beleid opgesteld. In de nota wordt een idee vastgelegd van welke kant het cultuurbeleid in de stadsdelen op moet, dit verschilt veelal per stadsdeel. Ook de mate van striktheid van de opgestelde richtlijnen verschilt. De culturele

ambtenaren in de Stadsdelen ontwikkelen dus zelf de richtlijnen waarbinnen de uitvoering van het beleid plaatsvindt, de uitvoering gebeurt vervolgens ook door deze ambtenaren. Aangezien hier de ontwikkeling én uitvoering van het beleid bij deze ambtenaren ligt is het extra interessant om te zien op welke wijze dit beleid wordt ontwikkeld en uitgevoerd. Bij de ontwikkeling van beleid wordt gekeken naar centrale richtlijnen, centrale organen als de Amsterdamse Kunstraad en wordt ook op eigen deskundigheid beleid gemaakt.

I: “Op basis waarvan hebben jullie die criteria bedacht?”

R: “De kunst en cultuur nota is gemaakt met mensen uit de buurt, dus gesprekken en ja, op basis van onze deskundigheid. Bijvoorbeeld: het heeft iets bijzonders te bieden, trekt publiek, heeft de zaakjes op orde. Dat komt uit het advies van de Amsterdamse kunstraad. Die heeft iets gezegd over centraal stedelijk beleid”.

Joekenel van der Pijl, Stadsdeel West

In dit citaat is terug te zien dat er meerdere gronden belangrijk worden gevonden voor het subsidiëren van cultuur in de beleidsnota. ‘Iets bijzonders’ is een grond die past in de

origineel is, en zich onderscheid van andere culturele activiteiten. ´Trekt publiek´ en ´heeft de zaakjes op orde´ duidt echter meer op een economisch argument, waarbij de vraag naar de activiteit

belangrijk is en dat het een gezonde stabiele organisatie betreft. Stadsdeel West heeft hier dus mede naar criteria van de Amsterdamse Kunstraad gekeken voor het schrijven van de beleidsnota. Niet in alle stadsdelen wordt op alle centrale richtlijnen of doelstellingen echter zon focus gelegd. Zo focust Stadsdeel Nieuw-West zich meer op haar eigen gebied en komt voor haar beleid met eigen

beleidsgronden:

I: “In het kunstenplan staan van die hele algemeen geformuleerde criteria als ondernemerschap, heb je dat in het achterhoofd of kijk je meer naar decentrale speerpunten?”

R: “Vraag uit het subsidiebudget te verminderen en geld uit de markt vermeerderen is wat daar achter zit. Dat speelt eigenlijk voor zon gebied als dit niet.”

I: “Hoezo niet?”

R: “We hebben niet in het beleidsplan staan dat we vinden dat het binnenhalen van extern geld per se iets is waar mensen hard op moeten worden afgerekend. We kunnen het wel doen maar we vinden de voorziening qua kunst en cultuur gewoon belangrijk dat het er is in dit gebied.” Martijn de Graaf, Stadsdeel Nieuw-West

Hier zie je dat er decentraal voor wordt gekozen om minder focus te leggen op de doelstellingen zoals deze centraal worden gehanteerd en om meer te kijken naar de ontwikkeling in het gebied, zo wordt in Nieuw-West dus financiële zelfstandigheid van instellingen minder belangrijk gevonden. Binnen de relatieve autonomie wordt er dus voor gekozen om een eigen keuze te maken betreft het uit te voeren beleid die niet zozeer in lijn ligt met het algemene Amsterdamse beleid.

Ook in Oost zijn de richtlijnen zelf bedacht, echter wel enigszins in lijn met het centraal opgestelde beleid. De waarde die in het decentrale beleid aan deze richtlijnen wordt gehecht lijkt echter niet heel groot:

I: “Wat zijn speerpunten van het Amsterdams gemeentebeleid waarbinnen jullie je erg bewegen?”

G: “Ja dan moeten we even goed nadenken.” N: “Haha ja.”

I: “Dat betekent dat jullie best wel vrij zijn..” N: “We zijn ook heel vrij”.

G: “Ja want die kaders worden zo algemeen gesteld dat je eigenlijk alle kanten op kan. Volgens mij was het ‘Amsterdam topstad’ of zoiets? en dat document is het in ieder geval waar je moet zoeken.”

N: “Ja daar wordt heel erg in gezegd dat Amsterdam zich met kunst en cultuur moet profileren zowel internationaal als nationaal.”

G: “Dus je kan als stadsdeel alle kanten op. Ook omdat die twee elkaar helemaal niet raken meestal. Die internationale dingen die heb je hier om de hoek weinig hé, we hebben bijvoorbeeld wel het tropen museum.”

Gijs Hendrix & Nienke de Bruin, Stadsdeel oost

Ook hier is te zien dat de omstandigheid van vage normen ervoor zorgt dat beleid verschillend kan worden ingevuld. In het opstellen en uitvoeren van het beleid wordt meer focus gelegd op de eigen richtlijnen. Ook in de uitvoering van dit eigen beleid is veel speling aangezien deze richtlijnen vaak ook algemeen zijn opgeschreven. Hierdoor worden de uitvoerders van het beleid erg vrij gelaten. De Stadsdelen kunnen met het decentrale beleid dus voor een groot deel hun eigen gang gaan en deze vrijheid nemen ze ook.